| |
| |
| |
Een honkvaste eenling
Het lange leven van James Ensor
Joris Van Bladel
De Belgische kunstenaar James Ensor was een moeilijk mens, maar een geniale schilder, die zich op latere leeftijd bewust ging herhalen. Eric Min schreef een biografie waarin de levensloop van Ensor in de structuur van zijn boek wordt weerspiegeld.
James Ensor (1860-1949) is één van de belangrijkste, zoniet de belangrijkste avantgardekunstenaar die België heeft gekend. Vanuit zijn zolderkamertje in Oostende manifesteerde hij zich in een kunstwereld die vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw in een merkwaardige stroomversnelling terechtkwam. Met de introductie van de moderniteit in de kunst en het fenomeen van de avant-garde volgden de -ismen elkaar in snel tempo op. Adepten van het realisme, impressionisme, symbolisme, fauvisme, futurisme, kubisme, expressionisme, dadaïsme en het surrealisme schopten hard tegen de schenen van de vermaledijde traditie, het vastgeroeste establishment en de collega-kunstenaars. Duur gezworen broederschappen werden ingeruild voor diepe vetes en eindeloze scheldpartijen. Minachting en adoratie, kleinmenselijkheid en bevlogen idealisme, verzet en conformisme waren kenmerken van de extreem emotionele wereld van de bourgeois-bohemienkunstenaars van die tijd. In dit theater betrad Ensor het toneel, niet als figurant, maar als verwaande steracteur. Hij hield zich daar met al deze kunststromingen bezig. Als ‘meester van het licht’ zag hij zichzelf als een voorloper van het impressionisme. Hij keek dan ook neer op Claude Monet die hij gemakzuchtig en vulgair noemde. Als colorist experimenteerde hij lang voor de fauvisten met felle kleuren. Ook was hij een fervente tegenstander van het pointillisme, en George Seurat werd dan ook het doelwit van zijn vilaine, doch vaak humoristische tirades. Ensor was een getalenteerde ruziemaker. Hij kon duchtig vloeken en schelden en zijn venijn drukte hij vaak in een dadaïstisch Frans uit. Hij was tevens de wegbereider van het expressionisme en inspirator
| |
| |
van Paul Klee. Met zijn afbeeldingen van maskers, skeletten, carnaval, travestieten en vaak platvloerse cartooneske figuren die pissen, kakken en kotsen ging hij de dadaisten en surrealisten vooraf. Vreemd genoeg sloot Ensor zich nooit aan bij een school of een stroming. Daarvoor was hij te veel een Einzelgänger, een anarchist of, zoals hij zichzelf noemde, un peintre d'exception. Hierdoor wordt hij weleens vergeleken met Paul Cézanne.
Ensor schopte tegen alles en iedereen. Zo schreef hij lange scheldbrieven waarin hij protesteerde tegen vivisectie en ‘de teloorgang van de duinen’. Biograaf Eric Min noemt hem dan ook een prille milieuactivist. James Ensor voelde zich vaak onnodig miskend en verongelijkt. Hij werd door zijn lange leven heen gedreven door
James Ensor, zelfportret
de obsessie (en de mythe) van ‘het miskend genie’. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de francofone schilder zich nauw verwant voelde met Vincent van Gogh. Kortom, James Ensor was een bijzonder moeilijk mens, maar ook een geniale schilder. Een gedroomd, maar uiterst moeilijk onderwerp voor biografen, zo lijkt het.
| |
Een provinciale kosmopoliet
Eric Mins biografie van Ensor kan worden opgevat als een bijstelling van de mythische status die het leven van de schilder heeft gekregen. Er worden in deze chronologisch opgezette studie vele onjuistheden, leugens en leugentjes over het leven van de kunstenaar aan het licht gebracht, zonder dat de biografie een polemisch karakter krijgt. De biograaf verklaart waarom Ensors leven een mythisch karakter heeft gekregen. Vele, meestal Franstalige monografieën en publicaties werden door vrienden en bewonderaars van Ensor geschreven. Als professionele ijdeltuit deinsde hij er niet voor terug om biografische monografieën nauwgezet te redigeren en waar nodig te corrigeren. Dit was het geval bij de publicatie van Emile Verhaeren (Sur James Ensor, 1908) en van Grégoire Leroy (James Ensor, 1922).
Waarschijnlijk werd Ensor niet enkel door ijdelheid gedreven in zijn bemoeizucht. De vermelde monografieën hadden ook een puur zakelijke kant, want ze gaven een belangrijke impuls aan de carrière van de schilder. Ensor was, zoals Eric Min het met een anachronisme aanduidt, zijn eigen persvoorlichter, die de touwtjes van zijn public relations stevig in de hand hield. Het is dus de schilder zelf, gesteund door een weinig kritische fanclub en allerlei groupies, die
| |
| |
het beeld heeft bepaald dat lang de canon heeft overheerst. Min zet in zijn biografie een mens van vlees en bloed neer en plaatst de artiest uitvoerig in zijn tijd en omgeving. De biograaf besteedt veel aandacht aan het alledaagse leven, naast de grote crises en de gloriemomenten.
Ensor heeft zijn hele leven in de Vlaanderenstraat in Oostende gewoond. Ensors honkvastheid is merkwaardig voor een kunstenaar en vooral afwijkend van de levenswijze van vele van zijn tijdgenoten, die dikwijls werden gedreven door een moeilijk bedwingbare reislust. De korte reisjes die Ensor maakte naar Londen, Parijs en Zeeland worden dan ook als faits divers beschreven in de kroniek van zijn lange leven. Wel bezocht de schilder regelmatig Brussel, waar hij een kunstopleiding had gevolgd en in contact kwam met vooraanstaande Belgische en internationaal gerenommeerde kunstenaars, critici en intellectuelen. Zo bouwde hij in Brussel een nauwe band op met de invloedrijke en intellectuele familie Rousseau-Hannon, ontmoette hij er zijn vriendin Augusta Boogaerts en speelde hij er een belangrijke rol in het kunstexperiment ‘Les xx’ (de Twintigers).
Ensors provincialisme deed Min besluiten dat het verhaal van deze schilder in de eerste plaats een verhaal is van een plek, waarbij ‘de straten van zijn geboortestad fungeren als de loges, de coulissen en het decor voor een toneelstuk dat geduldig op de hoofdrolspeler wacht.’ Toch mag Ensors provincialisme niet worden verward met onwetendheid. Ensor was goed geïnformeerd over het reilen en zeilen in de kunstwereld. Hij las veel en was geabonneerd op de tijdschriften die ertoe deden. Hoewel Ensor zichzelf vaak profileerde als een provinciaal, was hij in zijn hoofd zeer zeker een kosmopoliet.
| |
Wonderjaren
Een ander aspect dat Eric Min uitvoering naar voren brengt is Ensors zakentalent. Dit had hij van geen vreemde, want Ensors moeder, Marie Haegheman, bezat verschillende souvenirwinkels in Oostende en andere kuststeden. Dit heeft hem duidelijk beïnvloed. Sommige motieven van de schilder, zoals maskers, carnaval, schelpen en skeletten, komen rechtstreeks uit de etalage van de souvenirwinkel. Maar Ensor had ook een echte middenstandsmentaliteit. In de biografie laat Min de kunstenaar vaak zijn geld tellen en vaak en vooral lang over de prijs van een schilderij onderhandelen. Ook geeft hij een algemeen beeld van Ensors financiële toestand. Ensor zat er warmpjes bij en beheerde zijn zaken goed. Toch kreeg hij het verwijt een gierig man te zijn. Soms geeft Min hem zelfs trekjes van een oplichter, bijvoorbeeld wanneer hij vertelt dat Ensor kopieën van zijn eigen werk als originelen verkocht.
Ensors bestaan verliep extreem bipolair. De lethargie, de banaliteit en de leegheid van het leven in Oostende werd af en toe opgefleurd door een banket, een carnavalsfeest, een vernissage, een tentoonstelling of een of andere officiële aangelegenheid. Naarmate het leven van Ensor vorderde, werd zijn huis meer een visiteruimte dan een atelier. Vooral in de zomer kwamen vele kunstenaars, schrijvers, intellectuelen en andere nieuwsgierigen langs in de Vlaanderenstraat. Ensor evolueerde meer en meer naar een attractie. Misschien maakt Eric Min daarom de opvallende en curieuze
| |
| |
opmerking dat Ensor wellicht een iets te lang leven heeft geleid. Ook op artistiek vlak werd Ensors leven gekenmerkt door een grote onevenwichtigheid. De schilder maakte vroeg in zijn carrière al zijn topwerken. Min noemt deze periode ‘de wonderjaren’ en situeert deze grosso modo in de jaren 1880. In deze periode schilderde Ensor De koloriste (1881), De Russische muziek (1881), De oestereetster (1882) en zijn grootste en belangrijkste werk, De Intrede van Christus in Brussel in 1888. Ook zijn etsen maakte hij in deze periode. Na deze enorme explosie van creativiteit vertraagde Ensors productie, tot ze uiteindelijk helemaal stilviel. Min vertolkt de levensloop van Ensor heel fraai in de opbouw en structuur van zijn boek. De snelle opeenvolging van korte hoofdstukken in het begin wordt gevolgd door een lang, erg lang laatste hoofdstuk. Al lezend wacht je ongeduldig op de dood van de artiest. De verveling die naar het einde van het boek toeslaat is een perfecte evocatie van het leven van Ensor zoals het was. Min gebruikt dus de structuur van zijn boek om het leven van de schilder weer te geven. Dit illustreert hoe goed Eric Min het métier van de biografie beheerst.
| |
Een realistisch beeld
Min heeft ook op een bijzondere wijze de Belgische kunstwereld van de jaren 1870-1930 in beeld gebracht. Hierbij vult hij een lacune, want in de Nederlandstalige literatuur is deze kunstperiode onderbelicht gebleven. Ook valt het intelligente taalgebruik
James Ensor (rechts), op het strand van Oostende
van de auteur op. De vele anachronismen in het boek kunnen worden opgevat als een knipoog naar de vele anachronistische elementen in Ensors kunst. Mooi en gedurfd zijn ook Mins vertalingen van de briefcitaten waarmee hij op een weloverwogen manier elementen uit Ensors leven illustreert. De verschillende taalregisters waarvoor de biograaf kiest, maken dat deze biografie een ‘Belgisch’ boek is geworden, met vele Brusselse accenten, sporadische klanken uit het Oostends dialect en veel Frans - een goede evocatie van het toen nog unitaire België. Door het hele boek heen is merkbaar dat de biograaf een aantal zijpaden graag verder had willen bewandelen, zoals wanneer hij Rik Wouters en Paul van Ostaijen aan het woord laat. Maar hij blijft gedisciplineerd op koers: hij schetst een realistisch beeld van de kunstenaar zonder zijn kunst te benadelen.
Eric Min, James Ensor, een biografie (Amsterdam, Antwerpen, Meulenhof/Manteau 2008)
|
|