Annette von Droste-Hülshoff, 1846
ontsnappen door de twintig jaar oudere Joseph von Lassberg te trouwen, een beroemde germanist. Dat had voor Annette zijn voor- en nadelen. Aan de ene kant werd ze door Jenny's huwelijk de enige steun en toeverlaat van haar moeder, maar aan de andere kant kon ze af en toe ontsnappen aan de gekmakende sleur van het leven in het Rüschhaus door bij haar zuster op de Meersburg aan de Bodensee, het kasteel van de Lassbergs, te logeren. In 1843 kocht ze op een veiling het ‘Fürstenhäuschen’, een klein, maar geriefelijk huis in de buurt van de Meersburg. Daar kon ze zich bij tijd en wijle voor haar familie en vrienden verschuilen.
Ondanks haar vluchtpogingen raakte Droste steeds meer gevangen in de tegenstrijdige verlangens om zich enerzijds op intellectueel en literair gebied te ontwikkelen en anderzijds haar familie te behagen. Verzen waarin ze het lot van vrouwen beklaagt wisselde ze af met brieven waarin ze haar trouw aan de conservatieve principes van haar familieleden betuigt. Haar eerste gedichtenbundel verscheen, anoniem en onbetaald, pas na eindeloos familieberaad en een voor de uitgever gekmakende stroom aan verbeteringen, alles uit angst dat ze haar familieleden zou kunnen kwetsen. Die Judenbuche, een romantische novelle, die, net als de verhalen van de gebroeders Grimm, als volksverhaal werd gepubliceerd, schreef Droste alleen maar op aandrang van haar familieleden - die vonden het zo leuk als ze over de geschiedenis van Westfalen zou schrijven. Toen ze rond 1840 verliefd werd op de zeventien jaar jongere schrijver Levin Schücking en hem in het geheim op de Meersburg ontmoette, deed ze wanhopige pogingen om zichzelf en haar familieleden te laten geloven dat ze slechts moederlijke gevoelens voor hem voelde.
Tussen haar reizen, haar huishoudelijke werk en het schrijven door was Droste vooral ziek. Ze had last van ademnood, bloedstuwingen en koorts, en meestal voelde ze zich zo akelig dat ze het liefst alleen was. Het zou kunnen dat ze, zoals tegenwoordig wordt beweerd, last van haar lymfeklieren had, maar misschien kun je haar voortdurend ziek zijn ook zien als een protest tegen haar onzelfstandigheid. Het ziek zijn gaf haar natuurlijk ook het perfecte excuus om in de beslotenheid van haar kamer haar ‘haar te laten fladderen’. Of had ze een delicate gezondheid omdat dat in de negentiende eeuw als bewijs van een fijngevoelige geest gold?
Waarschijnlijk is het allemaal waar. Emily Dickinson, net zo intelligent en begaafd als Droste, vluchtte in het maken van hermetische poëzie, semi-kluizenaarschap en ziekte. Alice James, de getalenteerde, onge-