Post
De driehonderdpaginagrens voor de biografie
Ik denk dat menige biograaf zou afzien van een stipendium als daar de voorwaarde aan verbonden is dat zijn of haar boek niet langer dan 300 bladzijden mag zijn. Had het Prins Bernhard Cultuurfonds (pbc) dit criterium gehanteerd bij zijn eerdere reeks stipendia, dan waren alle tien biografieën buiten de boot gevallen. Terwijl de tweedelige Wilhelmina-biografie van Cees Fasseur de ongekende oplage van meer dan 100.000 exemplaren heeft gehaald en ook de biografie van Henriette Roland Holst van Elsbeth Etty van ruim 740 pagina's meerdere drukken heeft beleefd.
De oplage van een biografie wordt niet bepaald door de omvang ervan, maar door de historische betekenis van de gebiografeerde en bovenal door het schrijverschap van de biograaf. Voor velen geldt als ultieme biografie de Lyndon B. Johnson-biografie waarmee Robert A. Caro sinds jaar en dag bezig is. Er zijn nu drie delen van verschenen, tezamen meer dan 2500 pagina's. Caro is nog pas gevorderd tot en met het senatorschap van Johnson. Wij, zijn fans, zien met spanning uit naar deel vier, waarin Johnson waarschijnlijk eindelijk als opvolger van president Kennedy zal aantreden. Als er iemand nog iets zinnigs weet te vertellen over de moord op Kennedy dan is het speurneus Caro.
Waarom die beperking tot 300 bladzijden? Omdat ‘ook beknoptere boeken een bestaansrecht hebben als biografie’, aldus de adviseur bestedingen van het pbc, mevrouw Knibbeler. Dat mag zo zijn, maar als de biografieën niet langer dan 300 pagina's bruto mogen worden, dus inclusief noten en register, dan lijken het eerder biografische schetsen dan volwaardige levensbeschrijvingen te zullen worden. Dan had het pbc wellicht beter een of meer biografen kunnen uitnodigen een vervolg te schrijven op Erflaters van onze beschaving van de Romeins.
De keuze van de ‘Sleutelfiguren’, zoals de nieuwe reeks gaat heten, doet nogal willekeurig aan. Het zal mij benieuwen of de gekozen acht figuren, Jacoba van Beieren, Christoffel Plantijn, Jacob Cats, Jacob Roggeveen, Hermanus Boerhave, R.J. Schimmelpenninck, Jacob van Lennep en Mina Kruseman zullen bijdragen aan ‘de trend tot het opstellen van een canon’. Als het om canonvorming gaat, dan waren de drie onderbelichte koningen Willem i, ii en iii een interessantere keuze geweest. Gedrieën belichamen zij de negentiende-eeuwse canon uit de vaderlandse geschiedenis van de vestiging van de eenheidsstaat Nederland en de ontwikkeling van een verlicht despotisme naar de parlementaire democratie.
Lambert J. Giebels