verse naoorlogse regeringsploegen maakten bovendien de band met Den Haag hechter, wat de weg baande voor latere functies in dienst van volk en vaderland: minister van Buitenlandse Zaken en ambassadeur in Parijs.
Vanaf de beschrijving van de oorlogsjaren krijgt de biografie de zwier die zij in het begin mist. Bovendien komt hier het gecompliceerde karakter van Beyen beter uit de verf.
Weenink gaat dan ook uitgebreider in op de vriendschap met Juliana en Bernhard die van voor de bezetting dateerde. Beyen mocht ‘Jula’ zeggen tegen de prinses en latere koningin. Bernhard redde hij het leven tijdens een gezamenlijk tochtje met een speedboot. In ballingschap in Londen verdiepte de vriendschap met de prins zich. Tijdens lunchbijeenkomsten brainstormden ze over de toekomst van Nederland en Europa. In die tijd kregen Beyens ideeën over internationale samenwerking vaste vorm. Een grote eendracht achtte hij een utopie, maar in regio's kon volgens de pragmaticus iets moois tot stand gebracht worden als economisch de handen ineen werden geslagen. Dat zou tot meer leiden, want in de ogen van Beyen kon politieke eenwording zonder economische integratie op den duur evenmin werken als economische integratie zonder politieke samenwerking. Op zijn minst zou die een belangrijke waarborg kunnen zijn tegen economische malaise als in de jaren dertig en tegen militair geweld. Bovendien was alleen voor een verenigd Europa een rol van betekenis op het wereldtoneel weggelegd.
De man met wie hij veel van dit soort toekomstvisioenen had besproken, bracht Beyen uiteindelijk in de positie om ook werk te maken van de Europese zaak. Soestdijk vormde de belangrijkste initiator voor het ministerschap van de partijloze politicus, die voor de oorlog overigens wel een tijd lid was geweest van de liberale Vrijheidsbond.
Wrang genoeg droegen Bernhard en Juliana ook bij aan Beyens einde als bewindsman. Het ging fout toen het Duitse weekblad Der Spiegel in 1956 de crisis aan het Nederlandse Hof naar buiten bracht. Met het oog op de naderende Tweede-Kamerverkiezingen wilde minister-president Drees niet zelf de Nederlandse hoofdredacteuren inlichten over de aanstaande publicaties over de kwestie Greet Hofmans. Die taak liet hij over aan Beyen.
Achteraf gezien is het gemakkelijk om vast te stellen dat het met de gepolariseerde paleisverhoudingen van die dagen wel fout moest gaan met de vriendschap van de minister met het koninklijk paar. Toen hij van Juliana de wind van voren kreeg over zijn gesprek met de hoofdredacteuren, was Beyen echter hogelijk verbaasd. De vorstin verweet hem dat hij ruimte had gegeven aan het aan de orde stellen van haar persoonlijk leven. De minister was zich van geen kwaad bewust en voelde zich diep gekwetst. Tegenover de koningin ontstak hij in een driftbui. Juliana pikte dat niet: vriend en minister Beyen hadden het - in ieder geval voor de eerstkomende jaren - bij haar verbruid.
Met Bernhard bleef het contact wel bestaan, maar de prins deed niet veel moeite om zijn kameraad te steunen. In de relatie tussen de twee kon nooit meer sprake zijn van gelijkwaardigheid. In latere jaren werd het echter meer en meer eenrichtingsverkeer. Om het cru uit te drukken: Beyen likte, Bernhard beschikte.
De samenwerking met Luns mocht dan