Arends verwijtend.
Ik vroeg Kousbroek naar de brieven. Ze moesten natuurlijk ergens zijn, maar hij had geen idee waar ze gebleven waren. Ook de brief waaruit hij in het artikel citeert, bleek onvindbaar.
Vorig jaar, op zondag 11 december, tijdens de Beurs van Kleine Uitgevers in Paradiso in Amsterdam, stelde een man zich aan mij voor: ‘Hans van Daalen’. Van een antiquaar had hij een brief van Jan Arends aan Kousbroek gekocht. Uit een plastic draagtas haalde hij een mapje tevoorschijn. Voortdurend pratend, hield hij ineens een envelop in handen die gericht was aan Rudy Kousbroek. Op de achterkant stonden naam en adres van de afzender: J. Arends, Roelof Hartplein 4, Amsterdam. Ik probeerde de brief te lezen, maar ik kon me nauwelijks concentreren. Wel drong tot me door dat dit de brief was waaruit Kousbroek in het Engelbewaarderdeeltje had geciteerd. Uit het hoofd, kennelijk, want de poststempel op de envelop gaf 31-xii-73 aan. Niet ‘een week’ voor Arends' zelfmoord, maar drie weken voor zijn even fatale als verlossende sprong.
De man deed een tweede greep in het mapje: ‘Een gedicht voor Ethel Portnoy.’ Terwijl ik het gedicht las, vertelde de man mij het verhaal van de vondst, dat maar half tot me doordrong. Iets over Waterlooplein, de nalatenschap van Ethel Portnoy en ‘één euro’. De hand van de man gleed nu ten derde male in het mapje om weer boven te komen met een smal, langwerpig uitgaafje. Op het omslag herkende ik de foto die Eddy de Jongh van Arends gemaakt had op het strand. Antiquaar Marcel Dikstra had mij een halfjaar geleden gebeld over een jubileumuitgave ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van zijn antiquariaat Fenix, en ik had hem voor deze foto doorverwezen naar de zoon van de inmiddels overleden fotograaf. Prachtige foto. In zwarte, lange jas komt Arends aanlopen, langs het doodlopend spoor van een kinderwagen. Zijn schaduw valt rechts van hem, tot aan de vloedlijn.
Enkele dagen later ontving ik Schrijversroem, de jubileumuitgave van Fenix. Zo kon ik in alle rust de geschiedenis van deze vondst nog eens nalezen, en de brief en het gedicht. Antiquaar Dikstra vertelt in zijn fraaie uitgaafje dat hij ‘op een kwade dag vol donkere wolken’ op het Waterlooplein rondstruinde, omdat hij wist dat het restant van de literaire nalatenschap van Ethel Portnoy (1927-2004) daar terecht was gekomen. Uit deze nalatenschap kocht hij voor ‘één euro’ de bundel Lunchpauzegedichten van Jan Arends. In de bundel bevindt zich ‘een pak krantenknipsels’ en daarin zat ‘de brief van Arends aan Rudy Kousbroek, de echtgenoot van Portnoy’, inclusief het gedicht.
Aanvankelijk was Dikstra zich niet eens bewust van wat hij had gekocht. ‘Ik heb het een tijdje terzijde laten liggen omdat ik ervan uitging dat het niet iets heel bijzonders was, totdat bleek dat het gedicht nooit gepubliceerd was. Toen ontstond het idee om er iets mee te gaan doen. Voilá, c'est ça!’ Zowel de brief als het gedicht is in de uitgave opgenomen. Arends ‘tijpte’ - zo sprak hij het uit - de ongedateerde brief en het gedicht. Beide deed hij, als reactie op een nieuwjaarswens van Kousbroek, op 31 december 1973 op de bus.
Beste Rudy Kousbroek,
Je wenste mij veel schrijversroem in het komende nieuwjaar. Dat had ik wel gewild