Post
In het voorjaarsnummer van het Biografie Bulletin bespreekt Bertram Mourits mijn boek over Luceberts eerste dertig levensjaren, Lichtschikkend en zingend. De jonge Lucebert.
Mourits waardeert mijn ‘verzamelwoede’ en ‘tomeloze speurzin’ die volgens hem ‘een schat aan uniek materiaal’ en ‘een rijk boek’ hebben opgeleverd. Hij verwijt mij echter dat ik in al dat boeiende materiaal te weinig geschift heb, waardoor het lijkt alsof elke snipper mij evenveel waard is en er geen sprake is van een verhaal. In het verlengde daarvan mist hij in mijn boek een zekere interpretatie van bepaalde biografische verhalen.
Als voorbeeld van een ‘gemiste kans’ noemt Mourits het jeugdverhaal over Luceberts grootspraak toen vriendjes hem vroegen of hij kon zwemmen. Toen hij eenmaal ja had gezegd kon hij niet anders dan uit pure angst, krauwend als een hondje, het kanaal over zwemmen. Mourits ziet in dit verhaal dat Lucebert in 1978 aan Jan Brokken vertelde, een mooie metafoor voor Luceberts kunstenaarschap: de autodidact die glansrijk slaagde toen hij, onder druk van zijn vrienden, uit bravoure ‘kunst’ ging maken. Hij werd echter afgestraft toen officiële regelgevers der kunst zijn werk beoordeelden, zoals de kleine Lucebert een paar dagen na zijn kanaalzwemmerij in het zwembad door de badmeester uit het water werd gehaald omdat hij helemaal niet kon zwemmen.
Ik zie deze metafoor als een fraaie - inlegkundige - vondst van Bertram Mourits en niet als een gemiste kans van mij. Zo vond Hans Renders - in Vrij Nederland - dat ik het verhaal over de zeventienjarige Lucebert die met lange haren en een staf als een ‘Jezus in burger’ door de Jordaan liep, in verband had moeten brengen met zijn tien jaar latere verkleedpartij als ‘Keizer de vijftigers’.
Het opperen van dergelijke metafora en vooruitwijzingen was nu juist niet de bedoeling van mijn boek. Het misverstaan van mijn inzet blijkt het duidelijkst uit de slotzin van Mourits' betoog, waarin hij stelt dat ik ‘nauwelijks gras [heb] weggemaaid voor de voeten van degene die een echte biografie van Lucebert wil schrijven.’ Dat was nu juist het laatste wat ik beoogde!
Welke bedoeling had ik dan wel? In de inleiding van mijn boek heb ik die duidelijk omschreven: ‘Met dit boek wil ik een bijdrage leveren aan de verdere bestudering