| |
| |
| |
Bij de dood van een feministe
Necrologieën over Wilhelmina Drucker
Marianne Braun
Op zaterdag 5 december 1925 werd er geschaatst op het ijsclubterrein achter het Rijksmuseum in Amsterdam. Even verderop, in haar huis in de Van Baerlestraat, lag Wilhelmina Drucker ziek in bed. Rond half twaalf die Sinterklaasavond stierf ze. Man en kinderen had ze niet. Op haar overlijdensakte kreeg zij de naam die ook op haar geboorteakte had gestaan: Wilhelmina Elisabeth Lensing.
Drucker was de naam van Wilhelmina's vader, die haar niet had willen erkennen. ‘Natuurlijke’ of onechte kinderen hadden officieel alleen maar een moeder en ook haar achternaam, waarvan akte. Ten slotte was op de overlijdensakte vermeld dat zij achtenzeventig jaar was en zonder beroep. The rest was silence. En ‘verlangen bij den legen stoel’ van haar huishoudster-verzorgster sinds 1902. Meer rouw natuurlijk ook, bij degenen die haar hadden gekend. De pers liet haar niet in stilte gaan. Wilhelmina Drucker was een bekende, een tijdlang zelfs beruchte, Nederlandse geweest. Daarvan getuigden de necrologieën. De journalist van het Handelsblad had haar kort voor haar dood nog gesproken, op een receptie ter ere van het zilveren jubileum van De Amsterdamsche Pers. Dat was een van de vele verenigingen waarbij de meest uitgesproken individualiste van de ‘eerste feministische golf’ was aangesloten. Zij was het eerste vrouwelijke lid, als je het Handelsblad moest geloven, en dat is heel goed mogelijk. Haar komst naar de receptie werd gewaardeerd, aangezien ze zich al enkele jaren had teruggetrokken uit het openbare leven.
De in 1847 geboren Drucker was oud geworden voor haar tijd. Ze was maar enkele dagen ziek geweest en in haar slaap gestorven. Maar dat laatste vertellen mensen elkaar wel meer, als hen dat geruststelt. In de vrolijke jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw kreeg zij opnieuw een zekere beruchtheid, nu als historisch fenomeen. ‘Dolle Mina’, de bekendste actiegroep van de ‘tweede feministische golf’ gebruikte haar als vlag om de lading te dekken. Althans, haar ‘scheldnaam’ van toen. Er bestaat geen aanwijzing dat zij zo bekend stond. De bijnaam had ook kunnen gelden voor Mina Kruseman, een feministe van wat eerdere datum. Wel heette Drucker in de satirische pers vaak ‘Mina’. Dat was haar naam in heel kleine kring. ‘Mooie Mina’, ‘Mina Drucker’ - voor iemand die politieke aandacht vroeg voor de rechteloosheid van vrouwen, zonder grappig vertoon of koketterie, had deze dienstbodenaam iets neerbuigends, iets dat de meestal erotisch getinte aardigheden over haar optreden extra hilarisch maakte. Ook was Wilhelmina Drucker geen ‘parel in de klassenstrijd’ van de negentiende, begin twintigste eeuw, zoals de latere
| |
| |
‘dolle Mina's’ het het liefst zagen. Als zij socialistisch was, was zij het gedecideerd zonder partij en tot ergernis van de grote mannen van de sociaal-democratie leek ze er een levenstaak in te zien vrouwen wijs te maken dat klassenonrecht in het geheel niet samenviel met sekseonrecht.
Maar om dit alles niet getreurd. Dit portret van Wilhelmina Druckers ‘publieke’ dood zou, via de terugweg, enig uitzicht op haar publieke leven kunnen bieden.
| |
Kransje
Wilhelmina Drucker was een eerlijke en overtuigde woordvoerster van de vrouwenzaak met een hoogstaand karakter, aldus het Handelsblad van 7 december 1925, ook al had men haar voor suffragette uitgescholden en haar haar scherpe pen verweten. Zij had haar tijd, haar geld en haar krachten gewijd aan ‘het grootsche werk’ van de ontvoogding der vrouw. Van de ‘pioniersarbeid’ van de dode niets dan goeds. In 1889 schreef hetzelfde blad dat de vergadering waarop haar ‘Vrije Vrouwenvereniging’ werd opgericht uit zeventig vrouwen bestond en beëindigde het zijn verslag ervan met de mededeling dat ‘het kransje’ om elf uur uiteenging. De vereniging van Amsterdamse journalisten had bij haar oprichting meteen een probleem gehad toen Drucker zich als een van de eersten aanmeldde. De statuten zeiden niet of vrouwen wel of niet lid mochten worden. In plaats van haar in te schrijven als lid, werd er een artikel aan toegevoegd dat ook dames ‘konden’ worden toegelaten. Waarna erover werd gestemd en een kleine meerderheid zich tegen haar komst keerde. Pas later werd ze alsnog aangenomen.
Naar het historisch inzicht van de auteurs van de necrologieën was met de Vrije Vrouwenvereeniging alles begonnen. Een van hen voegde de volgende voetnoot toe aan de zin ‘zij is de stichtster van de georganiseerde vrouwenbeweging’: ‘Over haar werk kan hier niet nader worden geschreven, als men over het werk van Mevrouw Drucker zou willen uitweiden zou men de geschiedenis van de Nederlandsche vrouwenbeweging moeten schrijven.’
Daar zit iets in, naar het historisch inzicht van iemand die, gewapend met wat kennis van dit werk, precies achtenzeventig jaar later de herdenkingsretoriek tot zich laat doordringen. Er school nogal wat realiteit in het clemente huldeblijk van het rouwbetoon in de kranten en de bladen. Drucker had zichzelf een werkzaam leven opgelegd in dienst van een ander soort samenleving. ‘Arbeid’ alleen, meende zij, kon het leven zinvol maken.
De eerste helft van haar leven had ze geploeterd voor haar brood, als onwettig kind van een moeder zonder geld. Haar beroep: naaister. Vervolgens had zij met enig geweld - bestaande uit enkele incriminerende publicaties - een gedeelte van de vorstelijke erfenis van haar vader weten op te strijken. Formeel kwam het haar weliswaar niet toe, en sympathiek was anders, maar zekere morele rechten had ze wel. Zo kwam het dat zij in 1889 ‘financieel onafhankelijk’ was en de tweede helft van haar leven kon ‘arbeiden’ aan een betere wereld voor beide seksen, te beginnen met die van de vrouwelijke. Daarbij kwam het bijzonder gelegen dat ze een geboren en getogen tegenspreekster was. Een bijzonder gevoel voor recht en rechtvaardigheid deed de rest. Dat ze zich altijd Drucker noemde - in officiële stukken als notariële akten en testamenten heette het ‘Lensing, zich noemende en schrijvende Drucker’, getuigde van die combinatie van eigenschappen.
| |
| |
| |
Vrijdenkster
In februari 1926 verscheen het allerlaatste nummer van Evolutie, het blad dat Drucker in 1893 samen met Dora Haver had opgericht en na Havers overlijden in 1912 grotendeels alleen had gevuld. Het was deze keer volgeschreven door vijfendertig vrouwen van de drie generaties die haar hadden gekend. Een van hen, een echte bewonderaarster, repte van ‘dat boven alles individueele’ van de overledene. ‘Zij ging den weg dien zij gaan moest. Zij vroeg niet of keek niet om, naar wie volgden.’
Drucker was een vrijdenkster, een pure. Haar credo was: nooit ‘meelopen’, niet knielen voor een autoriteit, altijd zelf nadenken. Ze bleef er lang jong bij. Toen ze tegen de zeventig liep en de Eerste Wereldoorlog was uitgebroken, stak ze vanuit een marktstalletje antimilitaristische toespraken af. Dat deed ze mede als bestuurslid van de Vrijdenkersvereeniging ‘De Dageraad’ en zij liet zich door het gehoon van Zeedijkgangers niet weerhouden. De Dageraad was opgericht toen Drucker een meisje van negen was. Ze maakte propaganda voor het vrije, onafhankelijke denken, met het doel de mens te verlossen van de geestelijke druk van de godsdienst. Ook de Vrije Vrouwenvereeniging dacht en handelde graag zonder dogma of leiding van anderen. Van meet af aan had de vereniging zich gedistantieerd van ‘partij, dogma, klasse of côterie’.
De bejaarde Drucker liet na haar terugtreden nog regelmatig van zich horen. Toen zij stierf maakte zij deel uit van het ‘Comité tegen de achteruitzetting der Vrouw’, tegen het zoveelste Haagse besluit om onderwijzeressen die trouwden hun beroep af te pakken. Ook sprak ze nog wel eens in het openbaar. In maart van haar laatste levensjaar gaf ze een lezing voor de Vereeniging ‘Het Multatuli Museum’ over Multatuli's politieke ideeën en de politieke situatie van het heden. Want als deze individualistische, antiautoritaire vrouw naar iemand keek of omkeek, opkeek zelfs, was het de individualistische en antiautoritaire Multatuli - de man die zo veel feministen had geïmponeerd, de nietsocialist die zo'n invloed had uitgeoefend op zo veel socialisten, de god van de vrijdenkers. In april van dat jaar was zij naar het Scalatheater op de Kruiskade in Rotterdam gereisd, om voor de vrijdenkers in die stad te spreken over de degradatie van de vrouw in het christendom. Dat was waarschijnlijk haar laatste lezing. Met hetzelfde onderwerp was ze vijfendertig jaar eerder haar leven bij de vrijdenkers begonnen.
Aan het maatschappelijke debat in de pers nam de baanbreekster van weleer intussen nog volop deel. In Evolutie streed Drucker als vanouds tegen de Rooms-Katholieke kerk, de maritale macht van de man in het huwelijk en de politieke partijen - de eerste van de vier sta-in-de-wegs in de strijd van de Vrije Vrouwenvereeniging voor een betere wereld. Haar lange leven viel zo ongeveer samen met hun wordingsproces. Partijen, partijdigheid en partijbelangen waren haar niet en nooit bevallen; ze schakelden volgens haar het onafhankelijk denkende individu uit. Verder getuigde ze van haar - in de loop van de tijd gegroeide - afkeer van de ‘H. Bureaucratius’, de vakbonden, de belastingen en de als democratie vermomde ‘troep regenten, omringd door parasieten, klaplopers, demagogen’. De vrouwen uit de democratische partijen ten slotte stelden haar nog steeds teleur, omdat ze zich niet lieten leiden door hun feministische zelf, maar door hun voormannen.
In het een na laatste nummer van
| |
| |
Evolutie, dat verscheen op 2 december 1925, drie dagen voor haar dood, was Drucker ook ergens vóór. In deze tijd knipten meisjes en vrouwen hun haar af om polkahaar of een ander kort kapsel te nemen. Dat was in de mode. Een krant jeremieerde over het verlies van hun lokkenpracht, onder aanroeping van wat God en de natuur met de vrouwen en hun haren hadden bedoeld. Drucker dweepte evenmin met bobbed hair. Maar als vrouwen het gemakkelijker vonden het zo te dragen, waarom zouden ze dat niet doen? En ging de stukjesschrijver nu eveneens op stap om de mannen tot de natuur en de bijbel te bekeren? Ook zij hadden het immers gewaagd hun haar kort te dragen en hun baard af te scheren. ‘Evolutie wás mevrouw Drucker’, schreef de feministe Welmoet Wijnaendts Francken-Dyserinck in haar necrologie en zij profeteerde dat het blad een van de belangrijkste bronnen zou blijven voor de geschiedenis van het feminisme.
| |
Logica
De dood maakt uitzondering noch onderscheid. De mensen wel. Wilhelmina Drucker had in haar testament drie testamentair-executrices aangewezen, van wie er één getrouwd was. Dit terwijl gehuwde vrouwen, minderjarigen en onder curatele gestelden volgens art. 1053 van het toenmalige Burgerlijk Wetboek, geen uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen konden zijn. Er zat logica in het affront van deze regel. Als de wet een getrouwde en dus ‘handelingsonbekwame’ vrouw het beheer van haar eigen geld en goed niet had durven toevertrouwen, kon ze dat ook niet met het beheer van de belangen van vreemden. Bovendien was ze er niet geschikt voor en had ze genoeg aan haar huishouden. Druckers ‘vergissing’ was
Wilhelmina Drucker in haar laatste levensjaar
zowel een aanklacht als een kwestie van ‘ik sta hier, ik kan niet anders’. Zij knielde immers evenmin voor de autoriteit van de wet.
Ook tijdens haar leven had Drucker zich toegelegd op het naar voren schuiven van vrouwen over de grens van het politiek mogelijke heen. Zoals in het verkiezingsjaar 1891, toen vrouwen nog grondwettelijk van het kiesrecht waren uitgesloten. De Vrije Vrouwenvereeniging had zich aangesloten bij de Kiesvereniging De Unie. Dit met het oog op haar strijd voor het algemeen kiesrecht. In de kiesverenigingen stelde men kandidaten, in dit geval voor de Tweede Kamer. De vrije vrouwen kwamen met acht mannelijke kandidaten en een vrouw. De laatste was een ‘protest- | |
| |
kandidate’. Had Aletta Jacobs zichzelf in 1883 mede namens alle belasting betalende vrouwen als kiezeres gekandideerd, de vrije vrouwen maakten nu aanspraak op het recht van vrouwen om volksvertegenwoordigster te zijn. De kandidaatstelling was puur symbolisch, maar stelde de kwestie van het vrouwelijke burgerschap niet minder op scherp. Vrouwen moesten niet alleen kunnen kiezen, maar evenzeer kunnen ‘regeren’. Ook over mannen - waarom niet? De handtekening van Wilhelmina Drucker stond bijna zichtbaar onder deze tweede actie voor het vrouwenkiesrecht in Nederland.
Een tweede voorbeeld: in 1910 wilde het kabinet Heemskerk het werken van getrouwde ambtenaressen verbieden. Daartegen had het Nationaal Comité in zake Wettelijke Regeling van Vrouwenarbeid - initiatiefneemster en ‘secretares’: W. Drucker - een actiecomité op touw gezet. In plaats van de zoveelste petitie naar het Binnenhof te sturen, stelde Drucker voor een verzoek in te dienen bij de Tweede Kamer om daar de feministische bezwaren tegen het voorstel uiteen te laten zetten door een vrouw. Iemand in het comité vroeg zich af of dit niet te suffragette-achtig was. De rest vond het een goed idee; er hadden wel meer deskundigen iets in de Kamer uitgelegd. De actie werd wat later als niet haalbaar weggepraat door een mannelijk lid van het actiecomité, de met veel feministische projecten solidaire jurist W.L.P.A. Molengraaff.
Om terug te gaan naar Druckers zet vanuit het hiernamaals: Druckers niet bevoegde testamentair executrice was Anne Scheltema Beduin-Hesterman. Haar taak werd overgenomen door de man van het VVV-bestuurslid Christina Carno Barlen. Scheltema Beduin-Hesterman kende de overledene van het ‘Vrouwencomité voor de distributie’. Het initiatief om met een voorlopig comité van vrouwen medezeggenschap te verkrijgen bij de geheel door mannen georganiseerde distributie was genomen in 1917, tijdens een vrije vrouwenvergadering. Andermaal schoven enkele vrouwen zichzelf naar voren, deze keer namens de huisvrouwen. Zij hadden immers het meest te maken met de voedselschaarste van de wereldoorlog. Na zo veel jaren feministische maatschappijkritiek kon de natie zoiets aan en werd dit comité, uitgebreid tot eenentwintig vrouwen uit alle lagen van de bevolking onder wie Scheltema Hesterman-Beduin, in 1918 bij Koninklijk Besluit ingesteld. Drucker werd voorzitster. Het comité vergaderde bij haar thuis. Zo kwam het onder meer dat de feministische equipe bij Druckers stoffelijk overschot zo rijk geschakeerd was wat betreft generatie, partij, dogma, klasse en côterie.
Is het een van die melancholiek stemmende, compositorische toevalligheden die zich bij terugblikken op mensenlevens en geschiedverhalen zo graag laten betrappen? De notarisvrouw Geesje Feddes had de eerste feministische golf in 1870 ingeluid met haar in druk omgezette verbijstering over rechtsregels als art. 1053. Scheltema Beduin-Hesterman was niet alleen getrouwd met een notaris, maar ze was ook de dochter van een op dit terrein zo welingelicht persoon. Zo was ook de enscenering van de neergang van de eerste feministische golf met een notarisvrouw opgeluisterd. Het duurde tot 1957 dat het wettelijk onderscheid tussen ongetrouwde en getrouwde vrouwen werd weggenomen en de wetgever de afwikkeling van testamenten ook aan de laatsten toevertrouwde.
| |
| |
| |
Kleinzieligheden
Druckers medestrijdsters maakten in hun necrologieën gewag van haar scherpe tong en logische verstand; haar werkkracht, haar vermogen personen van zaken te scheiden, haar eigenaardige spreek- en schrijftrant en haar intimiteit met weinigen. De pionierster van het Nederlandse feminisme was ook behept met een felheid van optreden, ‘die allerminst geschikt was om zich vrienden te maken’. Waartegenover dan weer haar ‘zachte oordeel’ in het dagelijkse leven stond en het feit dat haar heftigheid in haar laatste levensjaren minder was geworden. Anna Polak sprak over ‘de groote Doode’ en ‘de geniale leidster’. Met dat laatste huldeblijk had zij trouwens niet gewacht tot na Druckers dood. In een blad van de Vrijzinnig Democratische Bond, een vooruitstrevende liberale partij die tot ongenoegen van de dode veel feministen had weten aan te spreken, had Polak haar twee jaar eerder aangeduid als ‘onze geniale hervormster’.
De grootheid van de dode lag tevens in het feit dat zij de verguizing van haar eerste optredens had getrotseerd. Aldus waarschijnlijk opnieuw Anna Polak, in het Maandbulletin van het Nationaal Bureau Vrouwenarbeid. ‘Met eerbiedige liefde’ had de Nederlandse vrouw, ja, de Nederlandsche natie, Wilhelmina Drucker te herdenken. Ook aan Theodora Haver hadden de feministische nabestaanden in 1912 zo'n verheven laatste eer gegeven. Annette Versluys-Poelman schreef in een extra nummer van Evolutie bij de dood van Haver dat zij ‘een nationale doode’ was. Versluys-Poelman meende verder, cursiverend, dat ze, ‘als zij een man was geweest, van grote betekenis zou zijn geweest bij de wetgevende arbeid’. Maar Dora Haver was geen man. Zij was iemand wier kwaliteiten, juist om die reden, door de natiestaat werden versmaad.
Twaalf jaar later, in 1925, was het weer zover. Althans volgens Wijnaendts Francken-Dyserinck in het blad van de Vrijheidsbond, een tweede liberale partij waarvoor een aantal feministen zich had laten vangen. Zij had in de kolom met het belangrijkste nieuws van het nummer vlak na Druckers overlijden het nieuws omtrent drie eminente mannen aangetroffen. De een was gestorven en de ander zeventig jaar geworden, de derde had een rectoraat aanvaard. Of de drie ‘meer of zelfs maar evenveel invloed op de cultuur van ons land’ hadden gehad dan de vrouwelijke dode die hier ontbrak meende zij te mogen betwijfelen. ‘Maar een ‘feministe tout court’, schreef zij bitter, ‘iemand die het immers “tot niets brengt” in de wereld, wie zet die nu onder het belangrijkste nieuws in dit nummer?’ Wanneer er ooit een feministische pendant van Vliegens De dageraad der volksbevrijding zou verschijnen, eindigde ze dreigend, zouden zulke tekenende kleinzieligheden daarin met vrucht worden gereleveerd. Een standaardwerk over de ‘eerste feministische golf’ als dat van W.H. Vliegen over de oude socialistische beweging in Nederland is er nog niet. Of het moet W.H. Posthumus-van der Goots Van moeder op dochter zijn, maar daarin is het gewraakte feit niet opgetekend.
Misschien dat de necrologie van Drucker in de NRC Wijnaendts Francken-Dyserinck enige troost heeft kunnen geven. Deze eindigde met een destijds slechts voor mannelijke nationale helden weggelegd huldeblijk uit de militaire sfeer: ‘Een eere-saluut aan de nagedachtenis van deze begaafde, hoogrechtschapen werkster!’
Zoals nogal wat vooruitstrevende onge- | |
| |
lovigen wilde Wilhelmina Drucker worden gecremeerd. Daarin heerste minder sekseonderscheid. Multatuli was de eerste Nederlander met wie dit, in het Duitse Gotha, was gebeurd. Nadien waren de stoffelijke overschotten van heel wat feministes met de trein naar Bremen vervoerd. Voor Haver had Drucker destijds een imponerende stoet naar het Centraal Station georganiseerd, met vaandels en muziekcorps. Sinds 1914 hoefde men niet meer naar Duitsland; de Vereeniging voor Facultatieve Lijkverbranding had tegen de confessionele weerstand in het crematorium Westerveld te Velsen in bedrijf gesteld.
‘Geen optocht’, had Drucker in haar laatste wil bepaald. Toch waren er op 10 december 1925 de nodige mensen in de regen naar Westerveld afgereisd. Wie waren er gekomen en vooral, wie niet? Die vraag was ook toen al een van de belangrijkste onderwerpen van gesprek op begrafenissen en crematies. In haar geval waren er vooral botsingen en ongemakken van politieke aard geweest. De dode mocht dan een taaie vechtster en een voorbeeld zijn geweest, de communistische Tribune moest wel kwijt dat de tijd haar had overleefd. De arbeidersklasse had immers reeds lang met het burgerlijk feminisme afgerekend, door de gedachte te ‘overwinnen’ dat de strijd van de emancipatie van de vrouw een strijd tegen de heerschappij van de man was.
Ook Het Volk van de SDAP was genoodzaakt distantie te tonen ten aanzien van de baanbreekster. Maar de vooraanstaande sociaal democrates Suze Groeneweg (het eerste vrouwelijke Tweede Kamerlid) en Mathilde Wibaut waren er. Tot tevredenheid van iemand die er eveneens was en de feministische politieke implicaties van het een en het ander weer scherp in de gaten hield: Wijnaendts Francken-Dyserinck, mede namens het hoofdbestuur van de Vrouwengroep uit de Vrijheidsbond. Het was ‘goed gevoeld’ van die twee om te komen, meende zij, in weerwil daarvan dat de overledene juist hun richting de laatste jaren zo fel had bestreden. Dat laatste was maar al te waar. Volgens Wijanaendts-Francken hadden alle vrouwelijke kamerleden, van welke richting ook, uit dankbaarheid op Westerveld moeten zijn.
Drie maanden later werd de as van Drucker naar Zorgvlied aan de Amstel gebracht, om bij te zetten in het familiegraf. Daarin waren haar zwager, haar zus en haar moeder begraven. Achtenzeventig jaar later zijn de namen nog goed leesbaar. Draagt de in 1925 bijgezette dode in het register van Zorgvlied net zoals haar moeder en zus de achternaam Lensing, op de steen is het anders. Bij wijze van laatste daad van burgerlijke ongehoorzaamheid heet zij daarop geen Wilhelmina Elisabeth Lensing, maar Wilhelmina Drucker.
Dit artikel kwam tot stand met de steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.
|
|