| |
| |
| |
| |
Biografie Bulletin
Zomer/Najaar 2003
| |
| |
| |
De biografie als puntkomma
De problemen van de biografie van een levende
Joke Linders
Vanwege de aard van het genre - verhaal van een leven - beginnen veel biografieën bij de geboorte van de held en eindigen zij bij diens overlijden. Is dat een dwingend concept of zijn er andere oplossingen denkbaar? Over de praktische en ethische mogelijkheden en onmogelijkheden van het biograferen van nog levende personen.
De biografie onderscheidt zich van andere literaire genres doordat het materiaal voor het verhaal niet voortkomt uit het brein, de fantasie of de ervaringen van de auteur, maar gebaseerd is op het leven van de hoofdpersoon: de held of de gebiografeerde. Met dien verstande dat zelfs de ‘hardste’ feiten als geboorte, verwantschap, opleiding, activiteiten, prestaties, ziekte of overlijden contextueel gekleurd worden. De geboorte van een jongetje in de hongerwinter van 1944 is net zo waar als die van zijn tien jaar jongere broertje. Toch kan de oorlog het leven van dat ene kind een andere inhoud of richting gegeven hebben dan het optimisme van wederopbouw en vrijheid waarin zijn broertje ter wereld kwam. Een biograaf zal altijd onderzoeken of en hoe dit soort omstandigheden van invloed is geweest. En dus zijn naakte feiten zelden naakt.
Juist omdat een biografie ook een verhaal is, hanteert de biograaf dezelfde literaire middelen als de romancier. Hij zal zijn materiaal opluisteren, aankleden, invullen en overtuigend proberen te maken (elk van de gebruikte werkwoorden verraadt een andere visie of benadering) met behulp van egodocumenten, psychologische duidingen, getuigenverklaringen, anekdotes, historische of sociologische uitweidingen. Hij bepaalt niet alleen de volgorde waarin hij de verschillende gebeurtenissen beschrijft of toont, maar ook wat hij weglaat. Hij schetst de couleur locale waarin zijn gegevens tot hun recht komen, kiest het vertelperspectief, ontwikkelt een visie, besteedt aandacht aan toon, stijl, beeldspraak en laat zich leiden door de mogelijkheden van zijn taal.
Alleen de structuur lijkt min of meer vast te liggen. Die wordt bepaald door geboorte en dood, zodat de chronologische orde (de koning ging dood en daarna stierf de koningin) vaak samenvalt met de causale (de koningin stierf van verdriet om haar overleden man). ‘Lijkt’, want natuurlijk zijn ook op dit punt variaties mogelijk. Een biografie kan heel goed in medias res beginnen, respectievelijk vooruit- of terugblikken. De rol van ouders, voorouders en jeugd kan breed worden uitgemeten, terloops genoemd of nagenoeg verwaarloosd. De biograaf kan zich concentreren op de hoogte- of keerpunten in iemands leven, thematisch te werk gaan, zuiver chronologisch, anekdotisch of al die
| |
| |
mogelijkheden combineren.
En dan het einde. De definitie suggereert min of meer dat het einde van het biografische verhaal qualitate qua samenvalt met de dood van de held. Daarna kan diens leven immers pas in zijn geheel overzien worden. En als dat overlijden op de een of andere manier bijzonder was - zelfgekozen, heldhaftig gedragen, onverwacht of louterend - zal het een bijzonder licht kunnen werpen op wat eraan vooraf ging. Om die reden verschijnen de meeste biografieën, zeker als het kunstenaars betreft, ná het overlijden van de persoon in kwestie. Voor monarchen, vooraanstaande politici, sporthelden of geslaagde zakenlieden lijken andere, ongeschreven regels te gelden, want zij worden dikwijls tijdens hun leven al gebiografeerd. Dat brengt ons bij de vraag naar het bestaansrecht van de biografie.
| |
Roddelbladen
Ligt het bestaansrecht voor een biografie bij de lezer die zijn nieuwsgierigheid wil bevredigen, behoefte heeft aan esthetisch genot of aan lichtende voorbeelden, bronnen van inspiratie, identificatiemodellen, duidingen of verklaringen? Voor de eerste twee kan de lezer terecht bij de roddelbladen en bij de literatuur; de biografie voorziet in de behoefte aan modellen en dergelijke. En dat betekent dat een biografie geschreven kan worden zodra er enige consensus is over de historische, politieke, kunstzinnige of maatschappelijke relevantie van de held op grond van zijn oeuvre, prestaties of wapenfeiten. De schilderijen en/of vrouwen die Picasso op hoge leeftijd nog toe wist te voegen aan zijn reeds imposante reeks, bevestigen zijn veelzijdige levensdrang, maar doen niets af aan de relevantie van wat hij voordien presteerde. Die eerste zeventig of tachtig jaar leverden meer dan voldoende stof voor een biografische studie. Doordat hij ook daarna nog van zich liet horen, kan zijn biografie uitgebreid en verdiept worden. Met het begrip relevantie betreden we het vage gebied waarover uitgevers, media en wetenschappers het in een bepaald tijdsgewricht eens zijn. Dat Pim Fortuyn tijdens zijn leven en onmiddellijk na zijn dood uitbundig werd geportretteerd, is maatschappelijk, historisch noch commercieel omstreden. Philemona Bijlhout, die even in zijn schoenen dreigde te stappen, kwam niet verder dan een paar interviews. Niet omdat haar leven niet voldoende stof opleverde - daar weten we niets van - maar omdat haar invloed op de politieke gebeurtenissen te gering was. Zo kan een willekeurige ouder van groot belang zijn voor zijn kinderen, maar pas als dat bestaan buiten de familiekring om, in maatschappelijk/kunstzinnig opzicht of als vertegenwoordiger van een bepaalde groep, betekenisvol was, heeft biografische arbeid kans van slagen.
Hoe bekender de gebiografeerde, hoe meer belangstelling er zal zijn voor een verhaal over achtergronden, richtinggevende principes en breekpunten in diens leven. Interviewers en journalisten als Bibeb en Ischa Meijer hebben op dat gebied grootse prestaties verricht. Natuurlijk, een interview is geen biografie, legt minder verbanden, onderzoekt minder aspecten en trekt minder conclusies. Maar elk interview levert net als gepubliceerde egodocumenten of ‘onthullende’ televisieprogramma's een bijdrage aan de vraag naar of noodzaak voor een biografie.
| |
Idealisten
Een tweede aspect van het bestaansrecht van de biografie betreft de held
| |
| |
zelf. Of de biografie nu hagiografisch uitpakt, kritisch, analytisch, feitelijk, verhalend of debunking, ‘erkenning van de kwaliteiten of het functioneren van de gebiografeerde’ is bijna altijd uitgangspunt of aanleiding. Een biografie die na het overlijden van de gebiografeerde verschijnt, functioneert meestal ook als erkenning of bijzetting in historische zin. Bij een biografie tijdens het leven kan de gebiografeerde zelf nog profijt hebben van die erkenning. Al is de mate waarin dat het geval is, sterk afhankelijk van verwachtingen, intentie en persoonlijkheid van de held.
Voor An Rutgers van der Loeff, die haar biografie beschouwde als een te late vorm van erkenning, pakte dat teleurstellend uit. Het beeld dat uit de biografie waaraan zij van harte had meegewerkt, te voorschijn kwam, bleek minder mooi dan zij zich had voorgesteld. Annie M.G. Schmidt, die vreesde dat zij een en ander te verbergen had, hield de touwtjes in eigen handen en versterkte zo de mythevorming rond haar persoon. Max Velthuijs, die van mening was dat er niks was om zich over te schamen, kwam door het spiten vraagwerk van zijn biograaf, zo beweerde hij, tot nieuwe inzichten over zichzelf en zijn verleden.
En dan de biograaf. Wat bezielt iemand om zich jarenlang bezig te houden met iemand anders? IJdelheid of het verlangen naar succes? I doubt it. Het schrijven van een biografie, inclusief onderzoek, duurt zo'n twee tot vijf jaar. Veel biografen doen er langer over omdat ze onderzoek en schrijfwerk moeten combineren met bezigheden waarmee ze hun brood verdienen. Het mee willen liften op iemands bekendheid zal derhalve zelden een doorslaggevend motief kunnen zijn.
Zijn biografen dan een soort idealisten? Ja en nee. Veel biografen beginnen aan hun missie omdat de held of zijn prestaties dat in hun ogen verdienen. Het woord ‘verdienen’ is hier niet per ongeluk gebruikt. Het duidt op een verbondenheid tussen biograaf en gebiografeerde. De biograaf heeft altijd een reden om zo veel tijd met zijn onderwerp door te brengen. Die reden kan alle kleuren van de regenboog hebben: liefde en bewondering, wetenschappelijke bevlogenheid, afkeer of ambivalentie ten opzichte van de gekozen held, en zelfs een vorm van eigen belang, een levensbehoefte of een verslaving. Door in andermans schoenen te stappen gaat een nieuwe wereld open en kan de biograaf aan zichzelf ontsnappen.
Strijdig met de zojuist geschetste vormen van verbondenheid is de wetenschappelijke eis van distantie ten opzichte van onderwerp of de waan van de dag. Hoe lang of hoe groot die afstand moet zijn, gemeten in jaren, maanden of generaties, vertelt de biografica niet. En ook niet of die distantie groter dan wel kleiner wordt door het verstrijken van tijd. Heeft een biografie van Desiderius Erasmus meer kans van slagen dan die van een twintigste-eeuwse cultuurpaus, zelfs als door de afstand in jaren veel bronnen verloren gingen? Is een biografie van Shakespeare anno 2005 noodzakelijkerwijs objectiever dan die van een eigentijdse auteur als Harry Mulisch? In beide gevallen zijn biografen en lezers gebonden door de algemeen geldende opvattingen over hun grootsheid. In het geval van Shakespeare heeft de biograaf te kampen met de handicap van het geringe aantal bronnen. Veel hangt dan af van zijn vermogen te fabuleren. In het geval van Mulisch bestaat het gevaar dat de biograaf teveel ‘aangestuurd’ wordt door zijn onderwerp. Een nog levende
| |
| |
held kan immers zelf bepalen welke documenten voor het nageslacht behouden blijven.
Ook op dit punt is de waarheid niet eenvoudig. Legio is het aantal kunstenaars en gezagsdragers dat door middel van een testament of eigenhandig dagboeken, brieven, kunstwerken of documenten vernietigde dan wel voor zekere tijd ontoegankelijk maakte. En zouden documeriten die iemand bewust nalaat, zo betrouwbaar zijn? Wat te denken van die weduwen, weduwnaars, geliefden, kinderen en verwanten die uit angst voor smaad of de familie-eer een groter struikelblok vormen dan de gebiografeerde zelf ooit geweest zou zijn?
| |
Controle
Een van de voordelen van het biograferen van een nog levende persoon is zonder meer de mogelijkheid tot rechtstreeks contact. Zelfs als de beoogde held elke medewerking weigert of zaken rooskleuriger probeert voor te stellen dan ze waren, is en blijft hij de ultieme bron. Ontmoetingen leveren informatie op die geen enkele andere bron zoals foto, film en bandopname kan bieden. In het persoonlijke contact kan een biograaf met eigen ogen en oren zien hoe zijn held spreekt, loopt of gesticuleert, hoe hij zich tegenover anderen gedraagt; hoe hij de deur opent, zijn koffie drinkt, welke cd's of kunstwerken er aan de muur hangen, wat voor kleding hij draagt et cetera, et cetera. Bij een overleden persoon moet die informatie altijd via derden verzameld worden, maar ogen, oren en geschriften van derden zijn principieel niet betrouwbaarder dan die van de biograaf. Voor alle informatie geldt dat zij gecontroleerd en gewogen moet worden.
Een voorbeeld. Van zowel Max Velthuijs als van Annie M.G. Schmidt is vaak beweerd dat ze zo slordig zijn en waren. Beiden ontbrak respectievelijk ontbreekt het aan systeem en praktische ordening (zie hier het probleem van de verteller; voor Annie is ‘was’ de geijkte werkwoordstijd, Max is er nog). Beiden waren altijd alles kwijt en vonden materie totaal onbelangrijk. Als bewijs voor haar slordigheid heeft Annie altijd aangevoerd dat ze nooit iets bewaarde, alhoewel jaren na haar dood dozen vol brieven te voorschijn kwamen. Als bewijs voor Max' slordigheid rouleren foto's van zijn atelier. Maar wie bepaalden het criterium voor die zogenaamde slordigheid? De auteur die een en ander te verbergen had, de interviewer die het voor het eerst beschreef, of speelt de hoek van waaruit de fotograaf zijn foto's nam, een rol? Elke informatie, ook de op het oog keiharde van de foto, dient gecontroleerd te worden en gerelateerd aan de al dan niet bewuste bedoelingen of opvattingen van de informateur. En dan nog: Max noch Annie lijden en leden onder de hen aangewreven slordigheid. Integendeel, voor Annie was het een bron van inspiratie (denk aan Floddertje), voor Max een levensvoorwaarde omdat elke door anderen opgelegde structuur zijn creativiteit verlamt.
Niet zonder betekenis is dat bij biografisch onderzoek tijdens het leven minder materiaal, kennis en verhalen verloren gaan. Zolang de held en zijn ooggetuigen nog leven, zijn er meer bronnen, meer invalshoeken en meer mogelijkheden voor herhaalde controle. Het probleem van het biograferen van een nog levende persoon betreft vooral de biograaf. Hoe kan die zich in voldoende mate onafhankelijk opstellen? Door de ontmoetingen met zijn onderwerp ontstaan zonder enige twijfel
| |
| |
gevoelens van sym- of antipathie die de kleur en de belichting van het portret dat hij probeert te maken, kunnen beïnvloeden. Is dat te voorkomen? Niet helemaal. Zelfs journalisten en historici, bij uitstek getraind in objectieve verslaggeving, dienen zich daartegen te wapenen. Wie zoals Charles Groenhuijsen de oorlog in Irak heet van de naald beschrijft vanuit zijn eigen ervaringen als blanke oorlogscorrespondent, ziet, hoort en noteert andere zaken dan Kader Abdolah, wiens hart bloedt met dat van zijn vroegere buren. Ander voorbeeld: Chris van der Heijden leverde door de afstand in tijd, zijn benadering van het probleem en zijn achtergrond een andere visie op de Tweede Wereldoorlog dan Lou de Jong. Is dat erg? In het geheel niet. Hun geschriften vullen elkaar aan.
Blijft de kwestie van de autorisatie of de controlerende rol van de gebiografeerde. Vaak worden biografieën van nog levende personen aangeprezen als ‘geautoriseerd’, dat wil zeggen goedgekeurd door de gebiografeerde. Maar zo aantrekkelijk is de geautoriseerde biografie niet. De goedkeuring zou immers kunnen inhouden dat bepaalde passages en gebeurtenissen niet of onvolledig zijn beschreven. Veel mooier is als de gebiografeerde die controlerende rol niet wil hebben en het schrijven van zijn levensverhaal aan zijn biograaf over durft te laten, in het besef dat elke verteller zijn eigen stijl en visie heeft.
Ook bij overleden personen kan een biograaf, zelfs als hij uitsluitend over schriftelijke bronnen beschikt, na kortere of langere tijd gehinderd worden door gevoelens van sympathie of antipathie. Dat is onvermijdelijk omdat intensieve verbondenheid net zo zwaar weegt als distantie. De enige oplossing uit dit dilemma is dat een biograaf professioneel te werk gaat en rekenschap aflegt over zijn manier van werken. Distantie is niet afhankelijk van afstand in tijd of ruimte maar van mentaliteit, het vermogen tot verwonderen, vragen stellen, relativeren, objectiveren en relateren.
Dat de biografie van een nog levende persoon qualitate qua onvolledig is en geen definitieve historische positionering op kan leveren, hooguit een bijdrage daaraan, lijkt me geen bezwaar voor het schrijven van een dergelijk boek. Integendeel, het daagt uit tot nieuwe biografische methodes en een ruimer inzicht in maatschappelijke verschijnselen, een tijdsgewricht of kunstvorm. Het ontbreken van een natuurlijk einde is verhaaltechnisch absoluut geen probleem. Er zijn veel verhalen waarin de held niet overlijdt, nog een toekomst heeft, aan iets nieuws begint, berust in zijn lot, in het niets verdwijnt, op zijn schreden terugkeert, tot bezinning komt et cetera.
Zeker in Nederland wordt de biografie te veel gezien als een punt of een afronding, terwijl zelfs de meest volledige biografieën - die over Van Eeden, Ter Braak, Van Deyssel of Multatuli - altijd weer nieuwe vragen en onderzoeksgebieden oproepen. Ik pleit ervoor de biografie te zien als puntkomma; een leesteken dat uitbreidingen, toevoegingen en tegenstellingen mogelijk maakt. Het biograferen van nog levende personen is dan geen probleem meer.
|
|