| |
| |
| |
Biografie Bulletin
Voorjaar 2003
| |
| |
| |
Parallelle levens
Op 18 oktober 2002 vond het drieëntwintigste symposium van de Werkgroep Biografie plaats. Dit symposium stond in het teken van het thema ‘parallelle levens’. Evelien Gans sprak over de verhouding tussen Jaap en Ischa Meijer, Alexandra Paffen over broer en zus Mann en Marjan Schwegman ging in op de relatie tussen Helen Keller en haar lerares Annie Sullivan.
Hieronder volgen de deels ingekorte teksten van de lezingen van Gans, Paffen en Schwegman.
| |
Een dubbele beweging
Vader en zoon: Jaap en Ischa Meijer
Evelien Gans
Er is bijzonder weinig bekend over de omstandigheden waaronder Jaap Meijer op 18 november 1912 in Winschoten, Oost-Groningen, werd geboren. Zeker is dat zijn ouders zich kort tevoren in Winschoten hadden gevestigd vanuit het gehucht Bellingwolde, waar twee oudere zusjes van Jaap, Wilhelmina en Carolina, waren geboren. Vast staat ook dat er een relatief grote, bloeiende joodse gemeenschap in Winschoten bestond, en het gezin in een klein arbeidershuisje woonde in de oudste wijk van het stadje, in de Engelschestraat. Jaaps vader staat te boek als ‘koopman’, maar dat was een term die het slopende bestaan van de ‘marskramer’, die gedwongen was letterlijk en figuurlijk de boer op te gaan, verhulde. Samuel Meijer bezweek in 1923 aan een leven van armoede en schleppen; kort voor zijn elfde levensjaar werd zijn zoon Jaap een halve wees. Aan zijn moeder en vooral aan zijn vader heeft Jaap Meijer onder het pseudoniem van Saul van Messel later tal van gedichten gewijd, maar zijn zusters hebben nooit hun weg naar zijn gedichten gevonden. Nogal wat mensen die ik geïnterviewd heb over hun herinneringen aan Jaap Meijer, bleken nooit geweten te hebben dat Jaap zusters had gehad.
In de maanden die voorafgingen aan de geboorte van Ischa Meijer, in de winter van 1942-1943, hield Jaap Meijer zijn leerlingen op het Joodsch Lyceum waar hij geschiedenisles gaf, geestdriftig op de hoogte van de zwangerschap van zijn vrouw Liesje. Hij leek ontzettend uit te zien naar de geboorte van zijn kind. Toen Ischa eenmaal in zijn wiegje lag - hij werd op 14 februari 1943 geboren - kwamen leerlingen van Jaap de baby bewonderen. Ze brachten cadeautjes mee, en deden boodschappen voor de jonge moeder. De naam Ischa is een
| |
| |
samensmelting van Israël Chaïm (Israël Leeft) - een gotspe van een naam midden in de Duitse bezetting - maar Jaaps ouders hebben de kleine Ischa nooit gezien. Vader Samuel lag allang op de joodse begraafplaats in Winschoten - moeder Martha Krammer was drie maanden eerder in Auschwitz vergast. Jaaps zusters hebben, met hun gezinnen, Ischa's geboorte maar een paar maanden overleefd. Jaap en Liesje werden, samen met hun zoontje, op 20 juni 1943, de dag waarop zij precies drie jaar getrouwd waren, bij een van de laatste grote razzia's avonds in Amsterdam naar Westerbork gedeporteerd en een kleine acht maanden later naar Bergen Belsen.
Na de oorlog en sjoa, die het gezin Meijer overleefde, werden nog twee kinderen geboren: Mirjam en Job. Zijn kleinkinderen heeft Jaap, net als zijn vader, nooit gezien. Toch was hij begin jaren zestig, toen Jeroen, de zoon van Ischa Meijer, werd geboren, nog springlevend. Tussen vader en zoon was toen echter al een onherstelbare breuk opgetreden. Door de omstandigheden thuis had Ischa zich genoodzaakt gevoeld het huis van zijn ouders te verlaten. Jaap had niet kunnen verdragen dat zijn oudste zoon vervolgens een meisje zwanger had gemaakt, een niet-joods meisje nota bene, met wie hij vervolgens ook nog wilde trouwen. Hoewel het niet klopt dat Ischa tot de dood van zijn vader in juli 1993, helemaal nooit meer thuis is geweest, zijn die bezoeken op de vingers van één hand te tellen. Ischa's moeder bleef haar zoon en kleinkind nog enige tijd - half in het geheim - bezoeken. Maar ook die verbinding werd verbroken. Dit ‘afgesneden en afgewezen zijn’ werd vervolgens een hoofdthema in Ischa Meijers productieve leven. Terwijl Ischa voortdurend - zij het noodgedwongen op afstand, en in heel verschillende toonaarden - met zijn ouders communiceerde (Aan vaders hand zijn zoon te zijn, Op moeders schoot te zijn beloond) zweeg Jaap zijn oudste zoon dood. Ook in zijn gedichten. Nog geen anderhalf jaar na zijn ouders stierf Ischa Meijer, op 14 februari 1995, exact 52 jaar na zijn geboorte.
De hier in het kort geschetste cyclus van geboorte, afscheid, moord, breuk en dood, is natuurlijk mijn constructie. Toch vormt hij waarschijnlijk een van de nog onuitgewerkte antwoorden op de vragen die vandaag centraal staan. Ik kom hier aan het eind van mijn betoog nog even op terug, maar wil nu eerst op een andere manier ingaan op het waarom van dit dubbelportret over vader en zoon, over Jaap en Ischa Meijer.
| |
Kennismaking
De historicus Jaap Meijer leerde ik kennen zodra ikzelf mijn studie geschiedenis hervatte en mij toelegde op moderne joodse geschiedenis. Hij was de man van ontelbare publicaties op het gebied van de Nederlands-joodse geschiedenis, onder meer van Hoge Hoeden Lage Standaarden, een levendig en polemisch werk over de joodse verhoudingen in Nederland in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Destijds vond ik dit boek zowel fascinerend als ergerniswekkend; het stond vol wetenswaardigheden, originele benaderingen, lange citaten, uitspraken op de rand van de snede, bittere snieren. Misschien was Meijers boek wel meer een essay of pamflet dan een wetenschappelijk werk; ik struikelde over zijn subjectieve en eenzijdige benadering van assimilatie, samengebald in de uitspraak: ‘Het was joods gezien hier afgelopen vóórdat de moffen kwamen.’ Hier sprak een historicus die bewust
| |
| |
geen afstand nam van de tijd waarvan hij zelf actief deel had uitgemaakt.
Bovendien leerde ik tijdens mijn onderzoek naar onder meer de socialistisch-zionistische beweging in Nederland Meijer kennen als een activist: een radicaalzionist die de Nederlandse overheid en het joods establishment aan de schandpaal nagelde vanwege hun houding tegenover joodse vluchtelingen als ‘ongewenste vreemdelingen’. Na de oorlog maakte hij deel uit van de redactie van De Joodse Wachter, het blad van de Nederlandse Zionisten Bond (NZB). In het archief van de NZB vond ik de neerslag van een ernstig intern conflict dat voor de Ereraad van de Bond werd uitgevochten. De aangeklaagde was Jaap Meijer, die onder discutabele omstandigheden het hoofdredacteurschap van het Nieuw Israëlietisch Weekblad had aanvaard (en er dan ook bijna onmiddellijk weer afstand van had moeten doen). Het was, zo begreep ik, zijn eerste noch zijn laatste ruzie. Een jaar later vertrok Jaap Meijer met zijn gezin, niet naar het oosten - naar Israël - maar naar het westen - naar Suriname: een ongerijmde, zo niet verraderlijke reis, oordeelden velen van zijn zionistische geestverwanten.
Ischa Meijer leerde ik eerder, maar in een heel andere context kennen. Niet zozeer in het kader van de geschiedenis, maar van de actualiteit. Een actualiteit met sterke wortels in het verleden, dat wel. Bovendien was de kennismaking ook visueel. Ik herinner me vaag een grote donkere zaal - een van de theaters in de Nes - waar een kleine man ver weg op het podium een verrassend soort totaaltheater maakte; misschien was het ook wel een soort happening. Later bleek Ischa Meijer vooral een journalist te zijn die zeer aan de weg timmerde en als geen ander mensen aan het praten wist te krijgen, in de krant, op de radio en vervolgens op de televisie. En een man die de ene liefdesrelatie aan de andere reeg. Ik las Brief aan mijn moeder, maar van Jaap Meijer en Liesje Voet had ik toen nog nooit gehoord. Na alle commotie rond Fassbinders toneelstuk Het vuil, de stad en de dood zag ik de uitvoering van de door Ischa Meijer geschreven satire op de Nederlandse Fassbinderaffaire Ons dorp, de schoonheid en het leven (1988). Ik keek ademloos toe, kneep mijn tenen bij elkaar en vond het stuk zowel grotesk, raak, boeiend als slordig. Ischa Meijer deinsde er niet voor terug om joden een weinig flatterende spiegel voor te houden. Tegelijkertijd had hij een scherpe neus voor alles wat naar antisemitisme riekte. Een tweezijdige houding die zijn vader ook niet vreemd was. Jaap Meijer hield niet van wat hij snierend ‘nostal-gieren’ noemde. Als hij deze term niet had bedacht, zou zijn zoon Ischa hem hebben uitgevonden.
Ik weet niet meer precies wanneer het tot me doordrong dat de historicus de vader van de journalist was, en de toneelschrijver de zoon van de voormalige radicaalzionist die, zo wist ik inmiddels, op latere leeftijd ook dichter was geworden. In elk geval was dat voordat ik Gojse nijd & joods narcisme publiceerde, over de verhouding tussen joden en niet-joden in Nederland. Daarin figureren beiden, ieder in hun eigen rol. Wat ik intussen ook wist, was wat een publiek geheim was, wat de vader verzweeg en de zoon over de daken schreeuwde: de breuk tussen vader en zoon, de catastrofale verhouding tussen ouders en kinderen.
| |
Een kleine eeuw joodse geschiedenis
Aanvankelijk had ik overwogen een biografie aan het leven en werk van Jaap
| |
| |
Meijer te wijden. Hij had zo ongeveer alles meegemaakt wat een Nederlandse jood in de twintigste eeuw maar kon overkomen of ondernemen: op zijn dertiende moederziel alleen vanuit de noordelijke mediene naar de grote stad Amsterdam om, op kosten van de joodse liefdadigheid, aan het Nederlandsch Israëlietisch Seminarium voor rabbijn te leren. Onder invloed van zowel het prikkelende joods-Amsterdamse radicaal-zionistische milieu, een tikkeltje socialistisch angehaucht, en van de liefde - Liesje Voet stamde uit een prominent joodssocialistisch seculier gezin - toch geen rabbijn geworden, maar historicus. Het kamp overleefd, en na bevrijding en terugkeer naast zijn bestaan als leraar een koortsachtige activiteit ontwikkeld in het kader van de joodse wederopbouw. Het mislukte experiment in Suriname, als leraar geschiedenis én - toch nog - godsdienstleraar en waarnemend rabbijn. Dan waren er de breuken en conflicten, altijd maar weer. Bijna iedereen - en het waren er velen - die zijn pad kruiste en korter of langer intensief met hem verkeerde, werd vroeger of later de wacht aan gezegd. Intussen publiceerde Jaap Meijer aan de lopende band; niemand heeft zoveel uitgevers versleten als hij. Toen hij hen allemaal had gehad, had hij inmiddels genoeg geërfd om zijn boeken en brochures in eigen beheer uit te geven. Dat deed hij allemaal vanuit Heemstede, want het gezin Meijer had zich na Suriname niet opnieuw in Amsterdam gevestigd. En natuurlijk was Jaap Meijer ook vader en echtgenoot, dus zou er ruimte zijn voor Meijers verhouding met zijn kinderen en voor de positie van zijn vrouw Liesje in het huwelijk en het gezin.
Maar de opzet van deze min of meer traditionele biografie bevredigde me niet. Niet zozeer vanwege het traditionele karakter ervan. Ik was me gaan realiseren dat uitgerekend in dit joodse gezin waarvan de vader zich uitputtend met het jodendom en de joodse geschiedenis bezighield, de zoon die met hem de oorlog overleefd had, de ‘naoorlog’ tot een van zijn hoofdthema's had gemaakt. Vóór de oorlog had Jaap Meijer in het Amsterdams zionistisch milieu zowel met het woord als metterdaad commentaar geleverd op de situatie om hem heen. In de eerste jaren na de bevrijding deed hij dat opnieuw, maar gaandeweg trok hij zich steeds meer terug in de zeventiende, de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Op een enkele uitzondering na vormden voor hem als historicus of publicist de bezettingstijd, de naoorlogse periode, de nieuwe maatschappij in Israël geen object van expliciet en systematisch onderzoek. Men zou, met de nodige voorzichtigheid, kunnen stellen dat op die gebieden Ischa Meijer, met zijn eigen middelen, de fakkel van zijn vader overnam.
In 1964 publiceerde Jaap Meijer Zij lieten hun sporen achter. Joodse bijdragen tot de Nederlandse beschaving. In deze schets van een ‘huwelijk tussen twee culturen’ portretteerde hij onder anderen Menasseh Ben Israel en Spinoza, Herman Heijermans en Carry van Bruggen, als joden die hun stempel hadden gedrukt op de Nederlandse samenleving. Twee jaar later deed zijn zoon een poging zijn zwartgallige visie op de onderduikomstandigheden van een joods gezin gestalte te geven. Hij deed dat in de eenakter NOD (het land waarheen Kaïn werd verbannen na zijn moord op Abel). Tot een opvoering kwam het pas 30 jaar later, ruim een jaar na zijn dood, in mei 1996. Verscheen van de vader in 1967 een biografie van
| |
| |
de dichter Jacob Israel de Haan - een nog steeds controversieel werk, mocht onlangs blijken - in 1973 ging zijn zoon naar Israël om voor de Haagse Post de Jom Kippur oorlog in het Midden Oosten te verslaan - een reportage die veel verontwaardiging wekte onder zowel Nederlandse Israëliërs als joden in Nederland. Werkte Jaap Meijer gestaag aan de levensgeschiedenis van opperrabbijn Dünner - het eerste deel verscheen uiteindelijk in 1984 - in 1974 had Ischa Meijer zijn eerste interview met Loe de Jong achter de rug en introduceerde hij in Brief aan mijn moeder het naoorlogse fenomeen van de hiërarchie van het leed, zij het dat hij dit verschijnsel niet zo noemde.
Ik concludeerde dat beider leven, beider bijdragen aan de geschiedschrijving, literatuur, poëzie en journalistiek van wezenlijk belang waren voor een beter inzicht in een kleine eeuw joodse geschiedenis en cultuur. Tezamen zouden deze vader en zoon een ‘dubbele beweging’ vormen, een contrastrijke pas de deux. De levensloop van deze vader en zoon, en hun kijk op geschiedenis en actualiteit zouden licht kunnen werpen op de gebeurtenissen en thema's die niet alleen ieder van hen, maar ook veel andere Nederlandse joden in hun greep hebben gehouden en waarop zij greep hebben proberen te krijgen; met name vanaf de dreigende jaren dertig van de twintigste eeuw, gedurende de Duitse bezetting en sjoa, en na de oorlog tot in de jaren negentig.
| |
Generaties
Natuurlijk zweeft over dit verhaal een begrip dat nog niet is uitgesproken, maar een van de hoofdfactoren vormt in de keuze voor een dubbelportret: generaties. In het bittere gevecht tussen Jaap en Ischa Meijer botsten niet alleen vader en zoon - met ieder hun eigen, niet te verzoenen behoeftes en verlangens - maar ook twee generaties die beide door de sjoa getekend waren. Jaap Meijer, die zich op den duur geheel en al terugtrok uit het joodse gemeenschapsleven, lijkt zich zijn eigen joodse universum gecreëerd te hebben, in zijn talloze publicaties. Ischa Meijer daarentegen zocht de publieke ruimte op waar het leven zowel geleefd als geacteerd wordt. Zelf geboren tijdens de oorlog speelde hij een avant-garde rol ten opzichte van wat later de tweede of naoorlogse generatie is gaan heten. Er is sprake van een belangwekkende paradox met betrekking tot de generatie van joodse overlevenden en de naoorlogse generatie. Eerstgenoemden hebben een leven vóór de oorlog, een leven zonder oorlog gekend. De naoorlogse generatie heeft de oorlog niet zelf meegemaakt, maar is er wél mee opgegroeid. Voor de generatie die tijdens de oorlog is geboren, bestaat als het ware helemaal geen ontsnapping. Zij heeft én de oorlog meegemaakt (vaak onbewust, maar niettemin onuitwisbaar) én weet van geen leven vóór de oorlog.
De jodenvervolging heeft haar tentakels tot ver over de vernietiging zelf uitgestrekt. Rouw, angst, vernedering, woede en wantrouwen eisten van begin af aan hun tol binnen de joodse naoorlogse gezinsverhoudingen, en vormden daar een potentieel explosieve en destructieve kracht. Het was Ischa Meijer die dit taboethema voor het eerst publiekelijk verwoordde. Voor zijn ouders was dat een ramp, voor veel van hun generatiegenoten een ‘schande’, en voor veel van hun kinderen bevrijdend. Meijer junior deed een poging de complexe mechanismen tussen hemzelf en zijn ouders, tussen twee generaties bloot te leggen, en liet tegelijkertijd
| |
| |
zien hoezeer hij onder deze mechanismen leed. In zekere zin heeft hij zichzelf, zijn ouders, de familiegeschiedenis en de botsing tussen de generaties tot object van studie gemaakt. Die botsing zal in dit dubbelportret vanuit verschillende perspectieven tot leven komen. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat vader en zoon, in hun visie op het jodendom en op Israël, en op de niet-joodse samenleving meer overeenkomsten vertoonden dan zij ooit wilden toegeven. Zo ontwikkelde Jaap Meijer zich steeds meer tot een principieel anti-zionist. Niet dat hij afstand nam van het streven van de vooroorlogse zionistische beweging. Maar in 1958 kwam hij, gezien de verwarring en de dilemma's die het bestaan van de staat Israël teweeg hadden gebracht onder zionistische Nederlandse joden die hun vertrek naar Israël voor zich uitschoven, tot de volgende spottende uitspraak: ‘Het Zionisme deed tegenover zijn aanhangers iets onverantwoordelijks: het werd verwezenlijkt.’ Zelf vond hij dat de ontwikkelingen in Israël niet bepaald garant stonden voor het openen van ‘speciaal Joodse vergezichten’. In Van Israëlieten tot Israëliërs. Anderhalve eeuw Joodse geschiedenis 1815-1965 nam hij verdergaand afstand van die ontwikkelingen en hekelde hij Israëls al te rigoureus nationalisme en patriottische geestdrift. Bijna twintig jaar later bleek Ischa Meijer met zijn commentaar op de inmiddels extreem gepolariseerde verhoudingen in Israël de weg van zijn vader ingeslagen te zijn. In een interview uit 1983 zei hij: ‘Als je het beloofde land gaat stichten, heb je het al weggegeven. Israël groeit en nu - moorden ze de Palestijnen uit.’ Het dubbelportret leent zich er dan ook niet alleen voor om de continuïteit, de verschuivingen en tegenstellingen eigen aan de joodse thematiek in Nederland meer reliëf te kunnen geven, maar ook om de breuk én
continuïteit tussen vader en zoon, tussen twee generaties voor het voetlicht te brengen.
Anders dan in een dubbelportret over bijvoorbeeld twee levenspartners, lijken in een dubbelportret over vader en zoon een zekere ongelijkwaardigheid en asymmetrie bij voorbaat verzekerd. Zonder Ischa was er wel een Jaap geweest, zonder Jaap geen Ischa. Men is dan ook in eerste instantie geneigd om op de vraag of er ondanks de verbinding van twee levens toch sprake is van één hoofdpersoon een bevestigend antwoord te geven. Een volmondig ja lijkt echter op zijn minst genuanceerd te moeten worden.
| |
Een dubbele beweging
Op het eerste oog lijkt Ischa veel meer gericht te zijn geweest op zijn vader dan omgekeerd. Maar niet alleen Ischa, ook Jaap Meijer was een schakel in de keten van de generaties. Het verlies van zijn vader, de overgang van een doodarm medienemilieu naar de avondmaaltijden als zogenaamde Tagesser (dageter) bij joodse notabelen in Amsterdam, de gêne over zijn eigen afkomst, het feit dat hij eigenlijk in het Amsterdams-joods milieu een joods migrant was die - zo vonden velen - met een raar Gronings accent sprak: dat alles heeft zijn zelfbeeld, zijn levenshouding en zijn vaderschap beïnvloed. Zoals psychiater Bastiaanse eens in de wandelgangen van een conferentie bromde: ‘Het is nooit alleen de oorlog die het hem doet.’ Terwijl Jaap Meijer zich afwendde van zijn kinderen, is hij tot zijn dood naar zijn vader blijven zoeken. Net als Ischa. Deze dubbele beweging - de zoon die, vergeefs, op zoek blijft naar zijn vader - zal zeker een rode
| |
| |
draad vormen in het dubbelportret.
Vergeet bovendien niet de brandende kwestie van de rivaliteit. In mijn oorspronkelijke opzet voor een biografie van Jaap Meijer, opperde ik de hypothese dat het ouderpaar Jaap en Liesje Meijer zijn liefde voor de kinderen ondergeschikt had gemaakt aan het verbond dat het als echtpaar had gesloten. In haar boekje Mijn broer Ischa beschrijft Mirjam Meijer wat zij noemt ‘het gevecht om de aandacht van onze moeder’. Haar vader, schrijft ze, eiste, met succes, zijn vrouw Liesje volledig op: ‘Geen snipper aandacht mocht naar de kinderen gaan. En zeker niet naar die andere oudste zoon. Het was alsof mijn vader een inhaalmanoeuvre deed. Eens had hij het zonder moeder moeten doen. Maar dat zou hem niet weer gebeuren.’
In de loop van het leven van vader en zoon trad er echter een metamorfose op. Ischa zou de strijd om zijn moeder nooit winnen, maar maatschappelijk gezien streefde hij zijn vader voorbij. Gold hij lange tijd als de zoon van de historicus Jaap Meijer, op den duur werd Jaap Meijer de vader van de journalist en het fenomeen Ischa. En zoals Ischa regelmatig naar Groningen afreisde, onder meer om daar de bundels Groningse gedichten van zijn vader aan te schaffen - waarvoor hij overigens geen goed woord overhad - zo zijn er aanwijzingen dat Jaap Meijer, die elke dag een enorm grote stapel kranten insloeg, de carrière van zijn zoon nauwlettend volgde. Typerend is dat Ischa Meijer in een interview vertelt dat zijn vader, tijdens een van hun spaarzame ontmoetingen, vraagt hoeveel exemplaren er zijn verkocht van Brief aan mijn moeder. Het waarheidsgehalte van deze confrontatie is moeilijk vast te stellen, maar gezien de driftige wedijver waarvan
Jaap Meijer en Liesje Voet-Meijer
Ischa Meijer. Foto's uit Mijn broer Ischa
Jaap Meijer was bezeten, is zij allesbehalve denkbeeldig.
Vader en zoon zullen dus ieder soms in de spiegel gekeken hebben en daar de ander hebben ontwaard. Bovendien beheerste het thema van ‘afgewezen en
| |
| |
afgesneden zijn’ niet alleen het leven van Ischa, maar ook dat van zijn vader. Als de dichter Saul van Messel zou hij vele monumentjes oprichten voor een verdwenen joodse wereld. In zijn gedichten is de jodenvervolging en de leegte die zij naliet, voortdurend aanwezig; zij verwoorden het verlangen, de pijn en de woede om wie er niet meer zijn, om wat niet meer bestaat en nooit meer terugkomt. Die noodlottige parallel tussen vader en zoon - het beleven, beschrijven en ondervragen van wat vernietigd is - brengt ons ook weer in één klap terug bij de cyclus van geboorte, afscheid, moord, breuk en dood waarmee ik opende. En bij de joodse geschiedenis zelf, waarvan deze cyclus een niet weg te denken bestanddeel vormt.
| |
Literatuur:
Eveline Gans, Gojse nijd & joods narcisme (Amsterdam, Arena 1994) |
Ischa Meijer, Brief aan mijn moeder (Amsterdam, Prometheus 1974) |
Jaap Meijer Zij lieten hun sporen achter. Joodse bijdragen tot de Nederlandse beschaving (Utrecht, Oosthoek 1964) |
Jaap Meijer, Van Israëlieten tot Israëliërs. Anderhalve eeuw Joodse geschiedenis 1815-1965 (Leiden, Sijthoff 1965) |
Jaap Meijer, Hoge Hoeden Lage Standaarden (Baarn, Het Wereldvenster 1969) |
Mirjam Meijer, Mijn broer Ischa (Amsterdam, De Kan 1996; Amsterdam, Vassallucci 1997) |
|
|