| |
| |
| |
Het geheime Indië van de biograaf
Over Geheim Indië van Kester Freriks
Pamela Pattynama
De tweede zin van ‘De sirenen’, een verhaal van Maria Dermoût, begint zo: ‘Niet een man, een vrouw kocht de prauw.’ ‘De Sirenen’ gaat over een vrouw die een onzekere reis begint met een jongeman als scheepsmaat. De summiere beschrijving van de herkomst van de vrouw doet denken aan een bevolkingsgroep in Sumatra, de Minangkabau, waar dochters het familiebezit van de moeders erven, en mannen slechts op bezoek mogen komen in de huizen van hun vrouwen. De aanwijzing ‘Minangkabau’ staat echter nergens in de tekst. Ook de herkomst van de scheepsmaat wordt niet bij name genoemd, maar hij steekt op Balinese wijze een bloem achter zijn oor, en wanneer de vrouw hem uitnodigt haar minnaar te worden, horen wij dat ‘daar waar hij vandaan komt een vrouw anders liep, niet recht voor zich keek en zei dit of dat’. Hij lijkt uit een cultuur te komen waar de mannen meer domineren. Het verhaal luidt dat deze scheepsmaat ervan houdt te zwemmen tussen de zeekoeien, koeien die aanvankelijk loeien, maar later blijken te zingen als sirenen. In de Indische wereld die Dermoût oproept van prauwen, sarongs en hibiscusbloemen duikt opeens de Europese tekst op waarin de klassieke held Odysseus verleid wordt door het gezang van de sirenen. Voorts lijken het traditioneel tegenover elkaar staande Oost en West in elkaar over te vloeien. Oost (al te vaak vereenzelvigd met natuur, irrationaliteit en zelfs vrouwelijkheid) en West (ratio, verlichting, mannelijkheid), zijn in Dermoûts verhalen ontheven van hun gewicht.
‘De sirenen’ is een geraffineerd verteld verhaal dat op een diffuse, suggestieve wijze verschillen tussen culturen en tussen vrouwen en mannen naar voren brengt, en deze verschillen op subtiele wijze aan elkaar koppelt. De lezer komt langzamerhand in de ban van Dermoûts vertelkunst en valt ademloos van de ene verbazing in de ander. Dermoût bereikt die verbazingwekkend diffuse overlevering door haar unieke vertelstijl: herhalingen, afgebroken zinnen, pauzes, veelvuldige dialogen, aanduidingen met enkele woorden, gedachtestreepjes. Haar verteltechniek wordt vaak in verband gebracht met de orale verteltrant in Indonesië. Maar dat is niet de enige reden waarom ik Maria Dermoût een Indische, dat wil zeggen Indo-Europese schrijfster noem. Maria Dermoût is een arrangeur, een sublieme arrangeur van losse verhaalelementen. Haar werk is het mooiste voorbeeld van wat de dissidente Russische formalist Mikhail Bakhtin intertekstualiteit noemt: een collage van overal vandaan geplukte teksten, thema's, motieven, personages en motto's. Oude thema's worden ingeweven in onbekende beelden, bekende motieven zijn vermengd en worden ingebed op een andere plek zodat nieuwe verhalen ontstaan. Men zegt weleens dat Dermoût onbe-
| |
| |
wust schreef, maar de schrijfster blijkt terdege gedocumenteerd te zijn. Ze schreef niet uit een ‘instinct of the heart’, zoals E.M. Beekman in zijn Troubled Pleasures het noemt. Zij las veel, luisterde scherp, koos, verbeterde en verwierp bewust. Het resultaat is een amalgaam van nog net wel, maar toch ook weer niet herkenbare citaten. Zelf zegt zij: ‘het is zo gebeurd en toch ook weer niet.’ Dermoûts kenmerkende vermenging van waar gebeurde en fictieve elementen vormt de ambachtelijke structuur van de peilloze verhalen die zovelen van ons tot in het diepst van onze ziel, Indisch of niet, raakt.
Waar ik in dit commentaar vooral de nadruk op wil leggen is dit: Dermoûts techniek bestond uit eclecticisme, verbinden en vervlechten. Zij verbond elementen uit Azië en Europa met elkaar, allerhande en ongelijksoortige elementen die voorheen niet met elkaar in aanraking waren geweest. Deze verteltechniek noem ik nadrukkelijk Indisch, in de Oudindische betekenis van Indo-Europees. Maria Dermoût is Indisch, niet vanwege haar ‘Indische bloed’, maar omdat zij in haar schrijven een Indo-Europees procédé toepaste. Hetzelfde procédé van mengen, verbinden en integreren waarop de Nederlands-Indische samenleving berustte. En ik zeg het nog een keer: de cultuur waarin Dermoût opgroeide was de Indische mengcultuur waarin Europese en Aziatische elementen vermengd waren.
Ik ben ingegaan op de verteltechniek van Maria Dermoût omdat hiermee mijn uitgangspunten bij het lezen van de biografie die Kester Freriks over Maria Dermoût schreef meteen duidelijk zijn:
A. | Maria Dermoût is een Indische schrijfster. |
B. | Haar leven kan niet los worden gezien van haar werk. |
Het zijn uitgangspunten die Freriks onderschrijft in zijn biografie, Geheim Indië. Het is de tweede biografie over Maria Dermoût. In 1973 verscheen van Johan van der Woude Maria Dermoût. De vrouw en de schrijfster, waarin al veel gegevens over werk en leven zijn verzameld. Hoe is deze tweede biografie geschreven?
De biograaf is geen neutrale vertelinstantie. Hij/zij ordent, zet levensfeiten op de voorgrond of moffelt ze juist weg. Levensfeiten zijn amorfe, betekenisloze brokstukken. Pas wanneer de biograaf een kader heeft ontwikkeld, en levensfei- | |
| |
ten binnen dat kader een plek geeft, kunnen ze een zinvol geheel vormen. Zonder zo'n kader blijft het verleden zonder betekenis. In zijn boek De Nederlandse schrijversbiografie wijst Jan Fontijn er bovendien op dat alle postmodernismen ten spijt, de meeste biografen zich laten leiden door de hardnekkige mythe van de coherente persoonlijkheid, de mens als psychische eenheid wier diepste binnenste bepalend is voor denken en doen. De meeste biografen zijn er op uit deze ‘levensmythe’ in kaart te brengen, of liever te ontmaskeren. Zo ook Kester Freriks. Van Dermouts leven is echter niet veel bekend. De schrijfster leefde vrij teruggetrokken. Maar de biograaf zocht en vond: ‘in het verborgene [...] een omvangrijk en indrukwekkend, tot voor kort onontdekt “schaduw oeuvre” van brieven, ansichtkaarten, handgeschreven aanzetten tot verhalen, zelfs uitgetypte volledige verhalen, en een “allergeheimst dagboek”.’ Uit deze voor de biograaf rijke schat selecteerde hij, zoals iedere biograaf doet, de levensfeiten die volgens hem haar leven kenmerkten: afscheid, vertrek, de eenzaamheid van haar laatste jaren, kwijtraken van wat haar dierbaar is en zoeken naar vertroosting. De biograaf construeerde, net als zijn heldin, een verhaal en schikte de feiten zodat de figuur ontstond die hij wilde scheppen: Dermoût als vrouw wier leven gekenmerkt werd door een besef van gemis. In zijn verantwoording schrijft Freriks dat hij Dermoûts boeken steeds onmogelijk los van haar biografie kon beschouwen, omdat hij beide anders tekort zou doen. Een dubbellezer noemt hij zichzelf. Hij houdt niet van psychologiseren, maar past, zoals hij het noemt, een transparante
methode toe: op suggestieve wijze verbindingen leggen, alsof de biografie grenst aan de roman. Een voorbeeld zien we op pagina 194-195, waar staat: ‘Uit Dermoûts brieven van vlak na de oorlog en uit het dagboek spreekt een vrouw die van zichzelf bijna het onmogelijke eiste: zij moest leren aanvaarden, vertroosting vinden en berusten....’ Vervolgens gaat de biograaf in één adem verder met Felicia, een personage uit De tienduizend dingen: ‘Het alomvattende, weidse visioen dat Felicia ondergaat, heeft dezelfde inzet: de dood, hoe wreed en vroegtijdig ook gekomen beschouwen in samenhang met het leven.’
Freriks methode is relevant voor een biografie over een schrijfster als Dermoût. De verfoeilijke valkuil, namelijk dat werk rechtstreeks uit leven wordt verklaard en omgekeerd, wordt zo vermeden. Net als Dermoût suggereert Freriks relaties en laat veel lege plekken, veel ruimte aan de lezer om zelf conclusies te trekken. Dermoût is een verleidster. Haar schrijfwijze is aanstekelijk en meeslepend en iedereen die haar leest moet wel in haar ban raken. Interessant om dat in deze biografie te zien gebeuren. Enige identificatie van de biograaf is natuurlijk onvermijdelijk en zelfs wenselijk. Toch werd ik gaandeweg kriegel van al die lege plekken. Freriks zegt over zijn biografische houding: ‘In de biograaf moet een geduchte wetenschapper schuilen die verantwoord met bronnen omspringt. Anderzijds moet in hem de gevleugelde schrijver schuilen die het harde bewijsmateriaal van de gefundeerde bronnen omsmeedt tot goud... Subjectiviteit is wenselijk noch verwerpelijk, zij is een gegeven. Maar de biograaf moet het
| |
| |
liefst onzichtbaar zijn, de onzichtbare hand die alles, als in een marionettenspel, van bovenaf regeert.’
Liever had ik als lezer de onzichtbare hand van de biograaf meer zichtbaar willen zien regeren. Ik meen dat Freriks in deze biografie te weinig ruimte opeist voor de analyserende en verklarende wetenschapper. Hij gunt te veel ruimte, niet zozeer aan de lezer als wel aan de schrijver. Misschien heeft hij zich toch teveel laten verleiden door het beeldende schrijven van zijn heldin. Of, en dat is dan mijn suggererende suggestie, is hij verleid door andere, reeds bestaande beelden van Indië? Zou daar misschien het kader, waarin ‘gemis’ en ‘geheim’ zo'n prominente plaats innemen vandaan komen?
Om misverstanden te voorkomen: ik sta geheel aan Freriks kant waar hij zegt dat een wetenschappelijk verantwoorde omgang met de bronnen subjectiviteit niet uitsluit. Ik zou het nog sterker willen uitdrukken: de biograaf geeft geen leven weer dat reeds geleefd is, hij creëert een personage, een nieuwe Maria Dermoût die er daarvoor nog niet was. Zo zet Freriks zich af tegen Johan van der Woude, die al eens een Dermoût in het leven heeft geroepen, een die Indië beschreef als ‘stilte en diepe vree’. Freriks, en dat is een grote verdienste, benadrukt een andere kant in het werk van Dermoût, kiest deze kant zelfs als het kader waarin hij Maria Dermoûts leven en werk tot een zinvol geheel wil construeren: ‘Moorden en wreedheden komen regelmatig in Dermoûts werk voor. Dood door opzettelijke verdrinking, een giftige pijl, een bloedige messteek, geweerschoten, de gevreesde beet van een slang. Onder de ogenschijnlijk verfijnde stijl van Maria Dermoût gaat veel gewelddadigheid schuil.’ Het is deze rauwe, wrede, boze wereld, die, zo meent Freriks, Maria Dermoûts ‘geheime Indië’ (195) is.
‘Geheim Indië’ is ook de titel van het boek. Freriks lijkt gefascineerd door dit geheime Indië. Op pagina 2 van zijn biografie geeft hij zijn betrokkenheid aan: hij is in Djakarta geboren en zijn ouders hebben lange tijd in Indonesië gewoond. Het debuut van Maria Dermoût, Nog pas gisteren, opende voor hem ‘het verleden, de geuren, geluiden, de paradijselijke tuin, maar ook de angst en de dreiging die gepaard ging met de repatriëring.’
Freriks geeft hiermee - en zo hoort het ook - zijn blikveld aan: hij kijkt met de ogen van een teruggekeerde uit het verloren paradijs in den Oost. Met een citaat uit een ander verhaal van Dermoût, ‘De juwelen haarkam’, zegt hij het nog eens: ‘Wie eenmaal in Indië is geweest, keert nooit meer terug.’ Waar terug? In Nederland natuurlijk. De biograaf lijkt te kijken en Dermoût te bezien als een vrouw die is teruggekeerd uit den Oost. Maar is Dermoût een teruggekeerde?
Freriks ziet een tweespalt in Dermoûts leven: zij wil terug naar Indië, en ontkent tegelijkertijd van Indisch bloed te zijn. Die tweespalt heeft hij tot een van de grondmotieven van zijn biografie gemaakt. Vandaar, zegt hij, zijn titel Geheim Indië. Hij zegt: ‘Het land Indië is vol geheimen, maar ook vormde Indië een geheim in haar leven.’ Een geheim? Is Indië een geheim voor Maria Dermoût die er geboren is, die er getogen is, die er haar halve leven heeft gewoond en er haar hele oeuvre aan heeft gewijd?
| |
| |
Freriks ziet Maria Dermoût als een teruggekeerde, terwijl zij veeleer een verbannene is, zoals Rudi Kousbroek, zoals Paula Gomes, zoals Tjali Robinson, wier referentiepunt niet hier was maar daar. Indië, zou ik zeggen, betekent voor Dermoût liefde, fascinatie, verlangen, ja; maar een geheim, nee. Voor wie is Indië dan een geheim? Voor de biograaf misschien? Steeds weer laat de biograaf het mysterie van Dermoûts afkomst opduiken. Hij begint er zijn levensbeschrijving mee en eindigt ermee. In zijn constructie van het leven, plaatst hij haar afkomst én het ontkennen ervan, als een gewichtig element in het web van geheimen dat hij rond haar weeft. Ik citeer hem weer: ‘Veel in haar leven hield zij min of meer opzettelijk, geheim. Allereerst haar mogelijke Indische afkomst, ofwel Maria Dermoût als een vrouw van gemengd bloed. Het is zelfs niet uitgesloten dat zij een Indische moeder had. Dan haar levenslange liefde voor haar vriend uit haar jeugdjaren, de geoloog Aldert Brouwer. Zelfs tijdens haar huwelijk ontmoette zij deze heimelijk aan een afgelegen baai in de zuidwesthoek van Java.’ Wat dat laatste betreft: dat een getrouwde vrouw in die tijd haar uitstapje geheim houdt voor haar man, de rechter, lijkt me evident, dus concentreer ik me op Dermoûts wel of niet geheime afkomst. Heeft de biograaf Dermoûts afkomst dan niet terecht als een geheim gepresenteerd, daar zijzelf in alle toonaarden altijd heeft ontkend van, laat ik die vieze uitdrukking gebruiken, ‘gemengd bloed’ te zijn? Ik zie deze plek in haar leven niet als een ‘geheim’, maar als een raadsel. Raadsels zijn er om de biograaf het vuur na aan de schenen te leggen. Leven en werk zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zegt Kester Freriks terecht. Maar waarom dan niet echt in de context van dat leven gedoken en meer onderzoek verricht? Waarom niet de blik meer op Indië gericht en daarover
meer te weten gekomen? Dan zou Dermoûts leven geplaatst zijn in de context die haar hele bestaan heeft bepaald en waarvan elke bladzijde van haar boeken is doordrenkt: de Indische samenleving. Dat is haar wereld, een universum dat zij aanduidt als: ‘het zo ingewikkelde samenspel van een land, een tijd, de mensen, het landschap, de verhalen ook.’ Haar werk en haar schrijftechniek geeft alle redenen om leven en werk te plaatsen in die gemengde, gistende, dynamische en onrustbarende Indische samenleving waarin Dermoût opgroeide. Het is in die Indo-Europese context dat haar ontkenning de betekenis krijgt die het mijns inziens moet hebben.
Dermoût leefde in de laatste eeuw van Indië, de tijd waarin de eugenetische debatten de mythe van het pure ras verder doorvoerden. In die tijd werden voorheen gebruikelijke samenlevingsvormen, rassenvermenging en het gemengde concubinaat teruggedrongen en taboe verklaard. Indo's voelden zich achtergesteld en als tweederangs burgers behandeld. Talrijk zijn de verhalen over Indo's die met een weliswaar donkere, maar toch écht westerse opa of oma van Zuid-Europese afkomst kwamen aanzetten. Zij verdonkeremaanden hun Javaanse of Molukse roots. Maar de raciale politiek beheerste niet alleen hun leven: iedereen in het vooroorlogse Indië, totok en Indo, Javaan en Molukker, blank en bruin werd er door aangetast. Het gevolg van de
| |
| |
nadruk op ras was, dat er in die tijd niets Indischer was dan de ontkenning Indisch te zijn. In die realiteit moet het raadsel van de afkomst van Maria Dermoût, de vrouw van de hoogste rechter in Indië, gezocht worden. Met andere woorden: Dermoûts afkomst is geen geheim. Ik durf beslist wel de verantwoording aan en de vraag of Dermoût van ‘gemengd bloed’ is bevestigend te beantwoorden. Maar eigenlijk: wat doet het ertoe? Wit of bruin bloed?
Het wonderlijke van Freriks biografie is dat aan alles wat ik hierboven aangehaald heb ook gerefereerd wordt. De biograaf noemt Tjali Robinson, Siem Boon, de angst van de Europeaan voor het verindischen... maar in de uitwerking van die gegevens blijft hij teveel de schrijver, en zet te weinig wetenschappelijke distantie in. En ik citeer: ‘Zij was opvallend Nederlandsch-Indisch in haar verschijning, in haar praten, denken en schrijven alhoewel zijzelf altijd heeft betwist van Indische afkomst te zijn. Wat was hiervan de reden? En was zij wel of niet van gemengd bloed? Waarom stierf haar moeder een halfjaar na Maria's geboorte? Werd zij - misschien - vermoord? Het is een gerucht.’ In deze mijmering over haar leven suggereert Freriks, op dezelfde diffuse wijze die Dermoût in haar boeken hanteert - met gedachtenstreepjes en al - dat er iets vreemds aan de hand is. Maar teneinde Maria Dermoûts afkomst geheimzinnig te houden haakt hij in deze passage al te gretig in op de vooral in de literatuur wijdverbreide mythes over de njai, de inheemse concubine van een Europese man. Ook hier had ik graag meer, wetenschappelijk of niet, distantie gezien. Traditioneel genoeg zoekt Freriks de bron van het raadsel in Maria Dermoûts moeder, en zo wordt de Indische soap die veel koloniale literatuur doortrekt bestendigt: Was Maria Dermoûts moeder niet de echte moeder? Had zij misschien een Indonesische moeder? Had haar vader een njai? Was Maria Dermoût dus een voorkind? Was de vermeende, Europese moeder vermoord door de jaloerse, Indonesische njai? Wat meer is: wie de koloniale geschiedenis in plaats van literaire mythes betrekt in het leven van een Indische schrijfster, had de oplossing van Dermoûts donkere uiterlijk in ieder geval ook gezocht bij de vader. Immers, Maria Dermoûts voorouders van vaders kant woonden en werkten jarenlang in Indië. Niets is
gebruikelijker in de kolonie van die jaren dat Europese mannen een Indonesische vrouw namen en de kinderen die voortkwamen uit die verbintenis soms wel, soms niet erkenden als hun eigen kinderen. Vaak werden de erkende kinderen, die dan voorkinderen werden genoemd, opgevoed door de Europese vrouw die die mannen later trouwden. Was Maria's vader misschien een (licht uitgevallen) voorkind, of was haar opa dat?
Aan het eind van zijn boek bevestigt Freriks in een zinnetje dat hij op de hoogte is van die mogelijkheid. Toch heeft hij die reële mogelijkheid steeds weggemoffeld. Hij lijkt meer van geheimen te houden dan van geschiedenis. Anderzijds blijkt hij wel lichtelijk ontzet over Maria Dermoûts weinig politieke houding. Zo vermeldt zij noch de onafhankelijkheid van Indonesië, noch de politionele acties. Maar Freriks heeft hier wel een verklaring voor gevonden. Op de laatste
| |
| |
bladzijde van zijn biografie schrijft hij: ‘dat Maria Dermoût in haar boeken, of dagboek ternauwernood aan politieke gedachten uitdrukking geeft, heeft voor alles te maken met haar overtuiging dat zij in Indië thuishoorde, er diep en als vanzelf mee was verbonden, op welke manier dan ook.’
Dat is een mooie verklaring. Alleen ben ik, om de waarheid te zeggen, lichtelijk ontzet dat de biograaf niet de politieke implicaties van die diepe verbondenheid met het land heeft uitgediept en de politieke tint ervan, om het maar zo uit te drukken, heeft onderzocht. Wie verbonden was met het land werd gehouden aan wat mijn vader pleegt te noemen, de ‘politiek van het bruine velletje’.
Kortom, Kester Freriks heeft in zijn biografie mijns inziens gelukkig gekozen voor twee aandachtspunten: ten eerste Maria Dermoûts besef van ontheemding en vervreemding in haar na-Indische periode, anderzijds de fascinatie voor geweld, kwaad, dood, moord, vergiftiging, verdrinking, de zwarte zijde van het leven in haar werk. Die twee, suggereert hij, en hier fungeert zijn transparante methode heel mooi, staan met elkaar in verband.
Geheim Indië is een goed geschreven biografie. Zij levert een schat aan informatie op en de nadruk op de wrede, donkere kant van Dermoûts schrijverschap is nieuw. Anderzijds mist de biografie de kans - en juist een biografie geeft die gelegenheid - een echt vernieuwende interpretatie te leveren. De studie gaat mee in de koloniale beelden over het nationale verleden die nog steeds bestaan in het collectieve geheugen. Beelden die Indië presenteren als geheimzinnig en exotisch, het Indië van de Stille kracht en de geheimzinnige vrouwen. Ideeën die vooral in en door de literatuur en de receptie daarvan zijn overgeleverd.
Het is de biograaf niet te verwijten dat hij van literatuur houdt, maar misschien houdt hij, voor een biograaf, iets te veel van geheimen.
|
|