Biografie Bulletin. Jaargang 9
(1999)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
W.F. Hermans en zijn zuster Corrie
| |
[pagina 264]
| |
Corrie Hermans (foto uit H. van Straten, Hermans, zijn tijd, zijn werk, zijn leven)
motief was in die tijd volkomen aanvaardbaar. Ook voor mijn ouders was het een zware opgave, waardoor ik wel in Amsterdam, maar niet in een andere stad kon studeren. Van ‘op kamers wonen’ of ‘heen en weer reizen’ was geen sprake. Hermans' vader was, als de mijne, onderwijzer aan een Lagere School, zoals het basisonderwijs toen genoemd werd. Enkele bladzijden verder citeert Van Straten Hermans, die de Eerste Helmersstraat, waarheen het gezin in 1929 verhuisde, een achterbuurt noemt. In de terminologie van die tijd was het zeker geen achterbuurt, maar een buurt waar kleine burgerij woonde. Achterbuurten noemde men in die tijd de arbeidersbuurten zoals de Pijp en de Jordaan. Het gebruik van dit woord tekent de gevoelens van Hermans, waardoor die dan ook ontstaan zijn. De Brederodestraat, waar het gezin eerder gewoond had, was van hetzelfde type als de Helmersstraat. Zo zijn er meer uitlatingen die waarschijnlijk maken dat W.F.'s beeld van het verleden sterk gekleurd is door zijn afkeer van, in ieder geval, de andere gezinsleden. Zijn ouders waren wat toen heette ‘erg burgerlijke, benepen’ mensen. Volwassenen die als kind bij de vader in de klas gezeten hebben, waren echter vol lof over hem als onderwijzer. De enige ervan die ik persoonlijk gekend heb is al jaren geleden overleden, ik kan daarover niet meer informatie bijeenbrengen. Tekenend voor W.F 's gekleurde visie op die tijd is de manier waarop hij schrijft over het cadeautje van zijn ouders, toen hij toegelaten werd op het gymnasium. Dat was een eenvoudig boxje, een fototoestelletje, verworven door bonnetjes te sparen van Sunlightzeep. Maar een fototoestel was in die tijd nog een grote uitgave voor een gezin als dat van Hermans. W.F. beklaagde zich ook dat hij zo ver moest lopen om het gymnasium (het Barlaeus op de Weteringschans) te bereiken. ‘Hij had geen fiets en een tramabonnement was te duur’. Die klacht is voor die tijd belachelijk. Een puber die vier maal per dag een afstand van hoogstens twee kilometer moet lopen! Nog geen half uur! Dat liepen de meesten van ons en velen liepen nog langer; er was toen nog maar één gymnasium in Amsterdam en enkele HBSen. Mijn broer en ik liepen ongeveer dezelfde afstand naar onze HBS op het Roelof Hartplein. Wij mochten niet fietsen, want de stalling bij de school was te klein en alleen degenen die langer dan een half uur | |
[pagina 265]
| |
lopen moesten, mochten hun fiets gebruiken. En druk, zoals Van Straten schrijft, was Amsterdam in die tijd nog niet, er waren wel veel fietsers en lopenden, maar nog ternauwernood auto's. | |
Plat AmsterdamsVan Straten laat Irene Vorrink zeggen dat Corrie zo krom als een hoepel was. Dat was zeker niet waar. Wel waren haar kleren ouderwets en ze liep wat vreemd. Maar het was een knap meisje, wel vriendelijk als je tot haar wist door te breken. Maar dat was niet gemakkelijk, omdat ze zo schuchter en terughoudend was. W.F.s opvatting over zijn ‘Amsterdamse’ uitspraak is zeker ook een vertekening van zijn geheugen. In een onderwijzersgezin werd in die tijd zeker geen Amsterdams gesproken. Mogelijk had hij wel enig accent, maar ik heb hem te weinig woorden horen zeggen om dat te kunnen beoordelen. Bij Corrie was er geen spoor van. Deze vertekening bij W.F. is te verklaren uit het verschil tussen het milieu waaruit hij kwam en dat van de meesten van zijn medeleerlingen. Hij heeft zich waarschijnlijk niet thuis gevoeld onder de leerlingen van het Barlaeus. De meerderheid ervan kwam uit kringen van de gegoede burgerij, kinderen van leraren en in het algemeen uit meer ontwikkelde milieus met vaders uit beter betaalde beroepen. Het verschil in ontwikkeling zal Hermans direct opgevallen zijn. Een brede ontwikkeling was er in de meeste onderwijzersgezinnen niet. In die tijd was onderwijzer worden een eerste stap op de maatschappelijke ladder voor kinderen uit arbeidersgezinnen en de kleine burgerij. Moest Hermans werkelijk zoveel moeite doen om ‘ABN’ te praten? Misschien praatten zijn medeleerlingen een wat verzorgder ABN dan hij thuis geleerd had, misschien werden onder die Barlaeusleerlingen eigen woorden gebruikt. We spreken nu van peergroups, groepen jongeren van ongeveer dezelfde leeftijd die met elkaar omgaan en zich binnen de kortste keren een bepaald jargon eigen maken. De grenzen tussen standen werden in die tijd strak getrokken. Mijn vader, die zijn hele leven een Fries accent gehouden heeft, onderhield mij, toen ik 9 of 10 jaar was, eens over mijn ‘Amsterdams’ en vroeg waar ik dat vandaan had. Er zat toen in mijn klas een knap, donkerharig jongetje, dat veel meer durfde dan de andere jongens, de enige die Amsterdams praatte. Dat vond ik prachtig en ik imiteerde hem in zijn spraak. Hij hoorde kennelijk niet op deze school thuis en verdween binnen een jaar. Ik meen me te herinneren dat er toen verschillende scholen waren voor kinderen uit betere en armer standen. Toen hij weg was praatte ik geen Amsterdams meer en mijn vader kon gerust zijn. Een regionaal-plattelands accent was in die tijd niet ongewoon. Maar woorden werden anders beoordeeld. Mijn moeder sprak een Zaans dialect en gebruikte meer dan eens een woord dat in het ABN niet gangbaar was. Zo'n woord gebruikte ik eens in het gezin van een onderwijzer uit Groningen. Zijn dochter was een schoolvriendinnetje van me. Haar moeder was ontzet over dat woord. Toen ik thuiskwam heb ik mijn moeder snikkend ter verantwoording geroepen. Haar enige excuus was dat ze me had moeten vertellen dat ik dat woord wel thuis, maar | |
[pagina 266]
| |
niet bij vreemden mocht gebruiken. In Amsterdam werden dus woorden door sommigen als onbeschaafd beoordeeld die op het platteland gangbaar waren. Dat kon echter veranderen. Een voorbeeld van verandering in waardering is ‘leuk’. Dat was in de eerste decennia van de twintigste eeuw geen net woord en moet aanvaardbaar geworden zijn in de dertiger jaren, toen ik studeerde. Het viel me eens op in een advertentie en daaruit maakte ik op dat het aanvaardbaar geworden was. Ik herinner me dat ik een bladvulling aan de redactie van de Nieuwe Taalgids gestuurd heb om dat vast te leggen. Jammer genoeg is die niet in het tijdschrift opgenomen. | |
Persoonlijke kleurenAls bron voor het verhaal over Corrie's zwangerschap noemt Van Straten de dochters van een familie De Jong, die echter waarschijnlijk nog heel jong waren in 1940, toen het drama van de zelfmoord zich afspeelde. Daarover heb ik geen nadere informatie kunnen vinden. Van Straaten citeert ook Irene Vorrink, die vertelt dat Corrie niet met jongens omging en een grote levensangst had. Het laatste was waar in die geest dat ze eigenlijk met het leven geen raad wist en zeker geen toekomst meer zag toen ze gedwongen werd tot een studie die haar niet interesseerde. Maar in de kleine kring van studenten, die haar in zich opgenomen had, ging ze evengoed met de jongens als met de meisjes om. W.F. en Corrie hebben zeker geleden onder de druk van hun ouders, maar de wraak die de eerste op hen genomen heeft door ze nog tijdens hun leven aan de kaak te stellen, heeft een slechte indruk gemaakt op velen die de ouders nog gekend hebben. De vader van Hermans heeft zich meer dan eens daarover beklaagd tegenover de oud-leerling die ik hiervoor noemde. Die vader heeft zeker niet begrepen wat hij kwaad gedaan heeft. En ik denk ook dat dit kwaad tot monsterlijke proporties is uitgegroeid in de herinnering van W.F. Bij Corrie heb ik een dergelijke frustratie in die mate niet gemerkt. Hermans heeft getracht het verleden van zich af te schrijven door dat verleden af te schilderen zoals hij het beleefd had, met alle persoonlijke kleuren, zonder een poging de werkelijkheid te benaderen. Dat is het goed recht van ieder die van het verleden genezen moet. Van Stratens Hermans is niet de enige publicatie die van Corrie een ongeloofwaardig beeld geeft. Hans Renders schrijft in Het Parool (13-3-'99) dat Luiken de archieven afgestruind heeft om meer over Hermans te weten te komen. Ze melden over zijn vondsten dat Corrie briljant was en dat ze een weinig innemend uiterlijk had. Dat laatste heb ik hiervoor al tegengesproken, van het eerste hebben we in onze studenten-vriendenkring weinig gemerkt. Iemand die zo schuchter is als Corrie zal niet gauw als briljant onderkend worden. Ze was zeker pienter, maar het straalde niet van haar af. In het citaat van Irene Vorrink staat veel over de familie Hermans wat ik kan bevestigen, maar de mededeling dat Corrie zo krom was als een hoepel is onbegrijpelijk. Het is gewoon niet waar. Ik heb evenmin enige herinnering aan het feit dat ze altijd in elkaar gedoken zat. Ze was inderdaad niet onknap, zoals Vorrink schrijft. Maar wat die bedoelde met ‘een 1880-hoofd’ is me een raadsel. | |
[pagina 267]
| |
ZwangerschapDe zekerheid waarmee in dat artikel over Corrie als maîtresse van Blind wordt geschreven geeft te denken. In de archieven is hierover niets te vinden, in die tijd wist niemand ervan. Wel van een vriendschap, die begrijpelijk is als we bedenken dat Corrie geleden zal hebben onder de benauwde sfeer van het gezin Hermans en daarom bij de opgewekte neef steun gezocht zal hebben. De familie wist van die vriendschap met Blind, niets van de roddel er omheen, niets van een zwangerschap. Wie Corrie gekend heeft kan zich zelfs niet voorstellen dat het zo gegaan zou kunnen zijn. En de laatste gebeurtenis, de gezamenlijke zelfmoord, zal nooit duidelijk worden. Er zijn andere veronderstellingen mogelijk dan de liefdesrelatie en een zwangerschap. Blinds angst voor zijn toekomst en een daaruit volgende zelfmoord is heel aannemelijk, angst bij Corrie is dat ook. Zo kort na de capitulatie waren we allemaal bang voor de toekomst, de angst bij Corrie zal door de uitingen van Blinds angst, toen in de auto, nog versterkt zijn. Ik fantaseer evenals alle commentatoren het gedaan hebben. Maar wel anders omdat ik Corrie gekend heb, de sfeer van die tijd weer kan oproepen in mijn herinnering en andere mogelijkheden veronderstel dan de collega's en beoordelaars van Hermans gedaan hebben. Historieschrijven doe je op basis van bewijzen, niet van veronderstellingen. De wereld is in die zestig jaar die verliepen sedert de dood van Corrie en Blind zo veranderd dat een mens van deze tijd zich daarvan slecht een voorstelling kan maken. Bij de pogingen het verleden te begrijpen maken we allemaal fouten, omdat onze kennis van dat verleden en ons voorstellingsvermogen te kort schieten. Laat een schrijver het verleden kleuren met zijn eigen verf, wij moeten beseffen dat hij kleurenblind geweest kan zijn. Lees romans van mannen als Hermans als romans en geloof ze niet op hun woord. Daar zijn romans niet voor. Hij was zo overtuigd van zijn meerwaarde, dat hij zich niet ontzag zijn naaste omgeving te bezoedelen met zijn eigen ellende. Het beeld dat hij gaf is zíjn waarheid, de wereld vertekend door zijn bril, bewust of onbewust, geen geschiedschrijving. Hij had dit de nagedachtenis van Corrie niet mogen aandoen. |
|