Biografie Bulletin. Jaargang 8
(1998)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
Bleke vingers en stiltevormen
| |
Het grondprincipeRichard Roland Holst maakte de eerste tekening van Henriette toen zij elkaar pas enkele maanden kenden. De kleine | |
[pagina 292]
| |
schets, waarin zij overigens nauwelijks te herkennen is, is gedateerd: Noordwijk 93. Roland Holst verbleef toen het zomerseizoen in Noordwijk, Henriettes woonplaats, om haar beter te leren kennen.Ga naar eind3 De schets is gemaakt op de achterkant van een brieffragment in het handschrift van Henriette, gericht aan ‘Rakkie’, een koosnaam voor Roland Holst. Waarschijnlijk is dit het enig overgebleven bewijs van Henriettes aandeel in de brieven die Richard en zij rond 1893 en 1894 aan elkaar schreven. De brieven van Richard zijn grotendeels bewaard gebleven en bevinden zich in het Nederlands Letterkundig Museum. Tussen 1893 en 1897 maakte Roland Holst nog vier andere tekeningen van Henriette, alle in zittende of leunende houding. De tekeningen bevinden zich in het Rijksprentenkabinet, op één na. Deze tekening, waarop Henriette pianospelend is afgebeeld, is geschetst op de binnenkaft van zijn exemplaar van John Ruskins Mornings in Florence dat in 1894 verscheen; het boek bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek.Ga naar eind4 Dit werk, een verzameling van zeven kunstbeschouwelijke ochtendwandelingen door Florence, is zeer belangrijk geweest voor Roland Holst, evenals enkele andere geschriften van Ruskin. Het theoretisch principe dat de schilderkunst complexe, verheven ideeën in concrete, eenvoudige en herkenbare gebeurtenissen en personen moest samenvatten, ontleende hij gedeeltelijk aan Ruskin. Maar Ruskin leverde hem ook voorbeelden waarop hij zich kon oriënteren: de kunst uit het Italiaanse tre- en quattrocento (zoals in Mornings in Florence) en van zijn eigen artistieke geestverwanten die zich daar weer op baseerden, de Pre-rafaëlieten. Over één van die Pre-rafaëlieten, de dichter en schilder Dante Gabriël Rossetti, schreven Henriette en Richard Roland Holst in 1898 samen een monografie: zij over de dichter, hij over de schilder. Henriette beschreef Rossetti als een typisch slachtoffer van de kapitalistische maatschappij. Om zijn kunst zuiver te houden keerde hij zich daarvan af en creëerde hij een eigen innerlijke wereld om inspiratie uit te putten. De prijs die hij daarvoor betaalde was smartelijke vereenzaming. Richard Roland Holst was het in principe wel met deze visie eens, maar in zijn deel besteedde hij toch ook aandacht aan de artistieke traditie waarin Rossetti had gewerkt. Er is een passage waarin hij het principe van de Pre-rafaëlieten - ook het zijne - duidelijk onder woorden brengt: Wat ligt er [...] aan de beweging der pre-rafaëlieten anders ten grondslag dan een groote liefde voor de realiteit in haar openbaring van nimmer onderbroken leven? Een groote liefde voor de realiteit zal wel aan iedere werkelijke kunst ten grondslag liggen, maar het is juist door de reflectieve aanschouwing dat Rossetti's werken wijding kregen. [...] Een poëtische herinnering, een verwelkt geluid, hij vlecht ze in zijn composities en geeft ze een vorm, zoodat de afbeelding der onbezielde dingen het bewuste leven dat er aan voorbij is gegaan reflecteert.Ga naar eind5 Hierbij noemt hij, naast de kunst van vóór de Italiaanse renaissance, nog een traditie waar Rossetti zich op baseerde en waar hij zelf ook veel bewondering voor had: de kunst van de Vlaamse | |
[pagina 293]
| |
Primitieven. Ook in deze kunst is, vond Roland Holst, de concrete realiteit op een subtiele manier doortrokken van reflectieve gevoelens en herinneringen, van liefdevolle aandacht voor gewone dingen. Deze drie inspiratiebronnen, de kunst van de Vlaamse Primitieven, van de vroege Italianen en van de Pre-rafaëlieten, zijn te herkennen in het gelithografeerde portret dat Richard Roland Holst van zijn vrouw maakte, eveneens in 1898 [afb.1]. De combinatie van een zorgvuldig geportretteerde figuur voor een boogvormige vensterafsluiting (of met een halfronde bovenlijst) komt zowel bij de Quattrocentisten als bij de Vlaamse Primitieven veel voor. Achter zo'n venster strekt zich daarbij een landschap uit, al dan niet met bebouwing, waaraan in het geval van kunstenaars uit de Noordelijke Nederlanden vaak een symbolische betekenis toegekend wordt (paradijstuin, Hemels Jeruzalem). Rondom Henriette zien we waarschijnlijk de boomgaarden rond hun woning in 's Graveland, die zij in haar levensherinneringen enkele malen noemt. De plaatsing van Henriette in de natuur is niet zonder betekenis: Roland Holst wijdde zich in die jaren aan aandachtige, tot de kernvorm gestileerde natuurstudies die het ‘wezen’ van de bloem of plant moesten uitdrukken. De bovengenoemde tekeningen van Henriette die aan dit lithoportret voorafgingen tonen haar ook gezeten in een tuin, of hebben op de achterzijde natuurstudies. Ook de peinzende houding, de mijmerende gelaatsuitdrukking, de kleding en de haardracht die Pre-rafaëlitische reminiscenties vertonen: alles wijst er op dat Roland Holst niet alleen een fijnzinnig portret van zijn vrouw heeft willen maken, maar ook een getuigenis over zijn - of hun beider - kunstopvatting heeft willen afleggen. Twee jaar later gaf Roland Holst in De Kroniek een bespiegeling over een foto waarop Ruskin en Rossetti gearmd in een tuin staan. Evenals Henriette beschreef hij Rossetti als exponent van een maatschappij waarin ver doorgevoerde arbeidsdeling heerste; Ruskin echter was dat voor hem in veel hogere mate. Bij beiden was ‘de schoone harmonie [...] verbroken tusschen gedachte en arbeid, een ieder lijdt onder het gemis van het een of het ander’. Maar daarbij was de positie van RossettiR.N. Roland Holst, portret van Henriette Roland Holst, litho, 1898 (afb. 1)
| |
[pagina 294]
| |
voor hem in het voordeel: zijn handwerk, de vervolmaking van zijn techniek en het worstelen met beperkingen behoedden hem voor het volkomen losraken van de werkelijkheid. Ruskin daarentegen was een geestelijk veelzijdig maar rusteloos zoeker, die nooit echt gewerkt had, ‘een architect die nooit tot bouwen is gekomen’ want ‘bouwmateriaal laat zich niet door woorden kneden’. Tegen het eind van zijn leven was hij het meest eenzaam en geestelijk gestrandGa naar eind6 Het echtpaar Roland Holst was vastbesloten in de eigen kunst de harmonie tussen gedachte en arbeid nìet verloren te laten gaan; dat was het kenmerk van werkelijk maatschappelijke kunst. | |
Henriette in bedVijf tekeningen nemen een raadselachtige plaats in in het oeuvre van Roland Holst. De tekeningen, alle in het Rijksprentenkabinet, hebben hetzelfde onderwerp: Henriette in bed, diep onder de dekens weggedoken [afb. 2]. Ze dateren uit de periode 1903-1905.Ga naar eind7 Nog raadselachtiger is de functie van deze tekeningen. Spontane schetsen zijn het niet; daarvoor zijn ze iets te gestileerd. Roland Holst was ook niet het soort kunstenaar dat steeds maar een schetsboekje op zak had om treffende tafereeltjes vast te leggen. En of deze tekeningen nu allemaal in 1903 of met een tussenpoos van twee jaar zijn gemaakt: het gaat om een serie waar Roland Holst langere tijd en bewust aan gewerkt heeft. Maar een groter werk, waarvoor dit voorstudies zouden kunnen zijn, is niet bekend. Het onderwerp van een in bed liggende vrouw past trouwens niet goed in de kunstopvattingen van Roland Holst. Het is een thema dat thuishoort in de genreschilderkunst van de Hollandse zeventiende en de Franse achttiende eeuw, twee tradities die Roland Holst verfoeide. Slechts sporadisch heeft hij een liggende figuur uitgebeeld; de eerste maal in 1899, in een politieke prent ‘Vrouw Hogerhuis zittend in bed’. De afgebeelde figuur zit hier rechtop, klaarwakker; de prent lijkt niet erg op de serie tekeningen. Verder komen liggende figuren voor in de schilderingen die Roland Holst in 1911 maakte voor de bestuurskamer van het gebouw van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond te Amsterdam (het huidige Vakbondsmuseum), ter gelegenheid van invoering van de achturige werkdag in de diamant-industrie. De liggende jongeling die de acht uren voor ontspanning (‘De zachte uren’) symboliseert zou ontleend kunnen zijn aan een wandschildering van de door Roland Holst zeer bewonderde Pierre Puvis de Chavannes (1824-1898).Ga naar eind8 De figuren die de acht rusturen (‘De diepe uren’) uitbeelden vertonen poses die lijken op figuren uit het Parthenonfries, een cult-object voor de kunstenaarsgeneratie waartoe Roland Holst behoorde. Deze figuren zijn vrij vlak geschilderd, met sterk gestileerde golvende contourlijnen; hun houdingen zijn statig en zij zijn vrijwel en profil gezien. De tekeningen van Henriette in bed doen daarbij vergeleken informeel aan. Als Roland Holst met de tekeningen al een bepaald eindresultaat voor ogen heeft gehad dan zou het zoiets geweest moeten zijn als het schilderij ‘Au lit’ van de Franse schilder Edouard Vuillard (1868-1940) uit 1891 [afb.3]. De theoretische uitgangspunten van Roland Holst waren | |
[pagina 295]
| |
R.N. Roland Holst, Henriette Roland Holst, liggend in bed, tekening, 1903-1905 (Rijksprentenkabinet, Amsterdam; foto: Rijksmuseum-Stichting) (afb. 2)
Ed. Vuillard, Au lit, olieverf op doek, 1891 (Musée d'Orsay, Parijs) (afb. 3)
| |
[pagina 296]
| |
sterk verwant aan die van Vuillard en zijn vriendenkring, de Nabis. Richard Roland Holst kende Vuillard en ging in 1893 met hem en zijn vrienden om in Parijs; hij zou daar dus dit schilderij gezien kunnen hebben. Concrete aanwijzingen voor een verband ontbreken echter. Zou de tekeningenserie dan toch vooral gezien moeten worden als een ‘document humain’? | |
Hartgrondige verbondenheidRoland Holst had in de zomer van 1903 wel degelijk reden om zich zorgen te maken over zijn echtgenote. Het jaar 1903 was voor beiden een moeilijk jaar. ‘Het voorjaar van 1903 was van elke glans beroofd, zoals wij het na ons huwelijk nog niet beleefd hadden’, schrijft Henriette zelf in haar memoires. Oorzaak hiervan was het mislukken van de grote Spoorwegstaking eerder dat jaar. Even had het er op geleken dat de arbeidersklasse het kapitalistische bestel plat kon leggen en zo de revolutie naderbij brengen, maar de staking werd krachtig de kop ingedrukt, kostte velen hun broodwinning en versterkte juist de verdeeldheid binnen de socialistische beweging. Bij Henriette, die actief betrokken was geweest bij de gebeurtenissen, kwam de klap hard aan. De tekeningen van de in bed liggende Henriette Roland Holst zijn misschien een weergave van haar neerslachtige stemming. Henriette beschrijft hoe Herman Gorter haar probeerde op te beuren: ‘“Over een poosje ben je trots en blij, meegedaan te hebben”, zeide Gorter in zijn optimisme tegen mij, toen hij zag, hoe ik mij het gebeurde aantrok. Gorter zelf was ongetwijfeld blij en trots. Maar mijn aard was nu eenmaal weker...’. Zij kon de herinneringen aan de afschuwelijke nachtelijke, soms gewelddadige, vergaderingen niet van zich afzetten.Ga naar eind9 Kort na Gorters dood schreef zij: ‘Hoeveel goed deed mij in die dagen van depressie Hermans hartelijke vriendschap,’ en zij sprak ervan hoe ‘hartgrondig’ het ‘gevoel van verbondenheid tusschen ons’ was geweest.Ga naar eind10 Henriette Roland Holst heeft op hoge leeftijd beweerd dat zij verliefd is geweest op Gorter. Dat zou gebeurd zijn tijdens een bergwandeling die zij, haar man en Gorter gezamenlijk maakten. Als aanleiding tot deze gevoelens noemde zij de fiere wijze waarop Gorter door de bergen stapte.Ga naar eind11 Die bergwandeling staat geboekstaafd in de Gorter-literatuur, helaas zonder bronvermelding: het was een voettocht door de Ardennen, gehouden in de tweede helft van augustus 1903, slechts enkele weken dus na het ontstaan van de bovengenoemde tekeningen. Henriette zelf schrijft niet over deze voettocht en zegt alleen in haar beschrijving van Gorters liefde voor de bergsport: ‘Een paar tochten hebben mijn man en Gorter samen gemaakt en daarvan erg genoten’. Het was trouwens Gorters tweede bergtocht dat jaar: onmiddellijk na de Spoorwegstaking had hij een tocht gemaakt door de Harz met zijn vriendin Ada Prins. Dit had hem geïnspireerd tot vurige liefdespoëzie, waarin hij bezong hoe lichtvoetig en verleidelijk Ada de hellingen afdaalde.Ga naar eind12 Hoe dan ook, het stappen van Gorter door de bergen is haar lang bijgebleven en waarschijnlijk is zij dat steeds meer gaan idealiseren. In haar boek over hem beschrijft zij Gorter als een hartstochtelijk bergbeklimmer die het gevaar niet schuwde; Herman de Liagre Böhl kwalificeert dit in zijn Gorter-biografie als ‘uit de lucht gegrepen’.Ga naar eind13 | |
[pagina 297]
| |
Henriette roemde trouwens niet alleen de bergsportprestaties van Gorter, maar ook die van haar eigen man. Deze zal niet de behoefte gehad hebben haar beweringen te ontkennen. In zijn verhaal ‘Overpeinzingen van een bramenzoeker’, waarin autobiografische elementen verweven zitten, heeft hij het over ‘vroeger toen ik zelf mij weerde in de steile gletscherwereld...’, en ‘den vroegen, groenen morgenhemel in de Alpen’. ‘Zou ik te oud worden voor die hooge tochten?’, vraagt de ik-figuur zich af. Roland Holst was op het moment waarop hij dat schreef bijna 50 jaar.Ga naar eind14 | |
Terug uit RuslandDe verhalen uit de bundel Overpeinzingen van een bramenzoeker van Roland Holst spelen zich grotendeels af rond het buitenverblijf De Buissche Heide bij Zundert, omstreeks 1920. Daar ontstond in 1921 ook het laatste portret van Henriette [afb.4]. Er zijn uit de periode 1920-1925 veel gegevens beschikbaar die verband houden met dit portret; niettemin blijft er nog veel te raden over. Meer dan vijftien jaar had Roland Holst zijn vrouw niet meer geportretteerd. In die tussentijd was zijn werk van karakter veranderd: de vlakke, decoratieve stijl met golvende lijnen en zoveel mogelijk vlakvulling had plaats gemaakt voor een ‘strenge stijl’. Figuren werden nu getekend met rechte, hoekige lijnen, ze waren iets meer plastisch maar de houdingen en gelaatsuitdrukkingen waren statischer en strakker. Ook ging hij de voorstelling meer concentreren in het midden van het vlak, met veel niet-ingevulde ruimte eromheen. Roland Holst noemde die ongebroken vlakken ‘stilte-vormen’. HetR.N. Roland Holst, portret van Henriette Roland Holst, tekening, 1921 (coll. Letterkundig Museum den Haag) (afb. 4)
portret van Henriette past helemaal in zijn stijlopvatting van dat moment. Ook dit portret is, net als dat uit 1898, min of meer bedoeld als een ‘uitspraak’ over zijn eigen kunst. We weten dat omdat hij meerdere malen liet weten wat de reden was voor zijn artistieke bezigheid: zijn tekening was een reactie op het portret van Henriette dat architect Michel de Klerk (1884-1923) maakte tijdens een logeerpartij op de Buissche Heide [afb.5].Ga naar eind15 Beide portretten bevinden zich in het Letterkundig Museum.Ga naar eind16 | |
[pagina 298]
| |
Michel de Klerk, portret van Henriette Roland Holst, tekening, 1921, (coll. Letterkundig Museum Den Haag) (afb. 5)
Het huwelijk van de Roland Holsten maakte in 1921 opnieuw een moeilijke periode door. Eerst kon een reis naar Italië, waar Roland Holst zo graag heen wou om zijn artistieke voorbeelden weer eens te bewonderen, niet doorgaan omdat Henriette als politiek ongewenst persoon geen visum kreeg. Een andere hartewens van hem, blijvende vestiging op de Buissche Heide, werd op het laatste moment afgeblazen omdat Henriette voor de eenzaamheid terugschrok. En tenslotte ondernam zij, nogal tegen de zin van haar man, een riskante reis naar Sovjet-Rusland om daar een congres van de Komintern bij te wonen. Hoe Roland Holst over dit alles gestemd was valt goed te lezen in zijn brieven aan Adriaan Roland Holst en Johan Huizinga.Ga naar eind17 Henriette schreef over haar thuiskomst, op 23 juli: Welk een teleurstelling toen het dienstmeisje mij vertelde, dat hij voor enkele dagen naar Domburg was in de veronderstelling, dat ik nog wel een poosje weg zou blijven [...]. Natuurlijk kwam mijn man uit Domburg terug, toen hij hoorde dat ik thuis was. Dat laatste valt ook te lezen in een brief die Richard Roland Holst op 3 augustus aan Huizinga schreef: Jet is goed, het reisje heeft haar eerder goed gedaan, ik denk doordat zij niet zoo dag aan dag over de boeken heeft gezeten, zij was iets magerder geworden, maar zag er heusch goed uit, nu al iets minder. Zij had mij wel geschreven over ‘de illusies minder’. Ik heb die mededeeling in die weken te veel opgefokt met mijn hoop, zoodat ik, 't is dwaas, gehoopt had haar in overtuiging anders terug te krijgen dan zij ging. Dat is allerminst zoo, ondanks de desillusies ... desondanks.Ga naar eind18 | |
[pagina 299]
| |
Henriette verzwijgt in haar memoires, dat haar man nìet de hele verdere zomer op de Buissche Heide verbleef. Kennelijk was hij al snel tot de conclusie gekomen dat Henriette niet op andere gedachten te brengen was wat betreft het Rusland-communisme. Begin augustus ging hij al voorbereidingen treffen om een reis naar Parijs te maken met zijn vriendin, Ina Santhagens Waller. ‘... hij heeft een vakantietje erg noodig, nooit zag ik hem zoo lusteloos, als in de laatste maanden’, schreef Henriette hierover aan Huizinga.Ga naar eind19 Op 10 augustus vertrok hij, en hij bleef waarschijnlijk twee weken weg. In september arriveerde Michel de Klerk op de Buissche Heide. ‘...Daar logeert hier een alleraardigst architect de Klerk, een van onze drie meest begaafde architecten, hij teekent een portret van mijn vrouw - je kent zijn portret van Toorop? Een alleraardigste heldere loutere en doodeenvoudige kerel, die na een halve dag al geheel thuis was’, schreef Roland Holst in een brief op 24 september. Die brief ging naar Domburg, waar hij net eind juli geweest was, naar de schilderes Mies Elout-Drabbe.Ga naar eind20 Mies Elout-Drabbe (1875-1956), getrouwd met de directeur van de Domburgsche Zeebadinrichting, was jarenlang de centrale figuur binnen een wisselende groep artistieke badgasten, waaronder Mondriaan en Toorop.Ga naar eind21 Richard en Henriette Roland Holst, die al eerder Domburg bezocht hadden, kenden haar waarschijnlijk al langer maar pas in juli 1921 kwam er een frequente briefwisseling tussen Richard Roland Holst en Mies Elout-Drabbe op gang; Henriette schreef ook een enkele maal. Blijkens de eerste (?) brief aan Mies Elout-Drabbe waren Roland Holst en zij tafelgenoten bij een diner geweest, waarschijnlijk tijdens het verblijf van Roland Holst in Domburg. Aan Huizinga schreef hij, dat hij ‘een paar aardige speelsche dagen’ in Domburg had gehad, met ‘zon en pruimen en vriendelijkheden en zeewater’.Ga naar eind22 Aan Mies Elout-Drabbe schreef Roland Holst nog een tweede maal over het portretteren van Henriette: ... De Klerk was een week hier, 't is waar dat hij mij wel ophield, maar 't was alleraardigst, die hele kring van jonge architecten in A'dam, waar hij om zijn werkelijk enorme begaafdheid de meest geliefde van is, die kring is de aardigste artiestenkring die ik ken. Zij zijn zoo alleraardigst onder elkaar, en zoo niets precieuserig maar vol interesse en vol reëele interessen. Ik kende hem het minst, al kende ik hem al lang, maar hij is bijzonder in allerlei opzichten, en dan bij al zijn gaven zóó roerend eenvoudig. 't Was een alleraardigste week, en ik heb toch best kunnen werken al was 't dan niet juist op mijn atelier. Ik vind 't bewonderenswaardig dat een architect, en een uitmuntende bovendien nog zoo portretten teekent zoo maar spelenderwijs, uit liefhebberij zonder 't ooit geleerd te hebben. Het portret van mijn vrouw is werkelijk goed geworden, vooral wat gelijkenis aangaat, 't is natuurlijk sterk analytisch, hij zit om zoo te zeggen aan de details vast, en bouwt 't op uit details, 't is geen visie, zoodat het eindresultaat zijn sfeer geeft meer dan de sfeer van mijn vrouw, maar ja als hij dat er ook nog allemaal bijhad dan was hij een groot portretteekenaar, dàt is hij | |
[pagina 300]
| |
natuurlijk niet omdat hij niet weet wat hij moet weglaten, en dat is juist dè groote zaak waar 't om gaat. [...] Ik zelf was ook aangestoken, en begon een teekening naar mijn vrouw toen zij toch eenmaal poseerde. In geen 3 1/2 jaar had ik naar de natuur gewerkt, 't is moeilijk in eens weer als je er zóó vóór zit, moeilijk, erg moeilijk, om ineens weer receptief te worden, maar wat is 't prachtig en heerlijk'.Ga naar eind23 Bij vergelijking van de twee portretten valt inderdaad op, dat Roland Holst het zijne vooral heeft opgebouwd uit lijnen en ‘stilte-vormen’, terwijl De Klerk de figuur heeft ingevuld. Maar dat De Klerk ‘geen visie’ had en ‘niet wist wat hij moest weglaten’ valt bij het bekijken in het origineel van zijn grote, zorgvuldig en in fijne lijnen getekende portrettekening niet vol te houden. De ‘visie’ van De Klerk op Henriette Roland Holst zal dan ook een andere geweest zijn dan die van Richard Roland Holst. Ook al noemde de laatste De Klerk nog zo vaak ‘alleraardigst’, steun om Henriette van haar sympathie voor Sovjet-Rusland af te brengen zal hij van hem niet hebben gehad, integendeel. De Klerk en de ‘alleraardigste artiestenkring’ om hem heen waren communistisch en sterk begeesterd door de Russische Revolutie. Het architectengenootschap ‘Architectura et Amicitia’, waar zij de harde kern van vormden, werd door hen in ‘bolsjewistische’ geest gereorganiseerd. In het luxueus uitgevoerde genootschapsblad Wendingen werd meermalen enthousiaste aandacht besteed aan het revolutionaire kunstleven in Rusland.Ga naar eind24 Enkele jaren later probeerde Roland Holst kunsttheoretisch zijn gelijk te halen tegenover De Klerk. Toen deze in 1923 onverwacht overleed wijdde het tijdschrift Wendingen maar liefst vier herdenkingsnummers aan de ex-redacteur. Eén daarvan was gewijd aan diens activiteiten als portrettekenaar. Hier schreef Roland Holst in het inleidende artikel: Nooit heb ik den indruk gekregen dat De Klerk over den opzet van het portret dat hij maken ging, vooràf lang had nagedacht, daar was, naar het mij scheen, niets van te voren reeds door hem aanvaard of vóóraf reeds verworpen, daar was geen opvatting in hem gerijpt, noch was een besluit genomen welke compositie voor de psychische uitdrukking noodig was. Aldus kende hij den strijd niet van het doorzetten eener opvatting, die altijd een bespiegelende vorm is, tegen de aandringende macht der natuurvormen, die aanvankelijk iedere opvatting schijnen te wederstreven. | |
[pagina 301]
| |
tegenkracht, die vaak een eigen wil heeft, wiens uitdrukking den àl te wilskrachtigen blik allicht ontgaat.[...] Hoe sterk en doordringend zijn oogen ook zagen, het luisteren met de oogen was hem vreemd'.Ga naar eind25 Door deze opmerkingen suggereerde Roland Holst dat De Klerk zonder nadenken weergaf wat hij zag, dat hij niet tot een synthese kwam en niet de liefdevolle reflectieve aanschouwing tegenover zijn onderwerpen aannam die de quattrocentisten, de Vlaamse Primitieven en de Prerafaëlieten hadden gehad. De Klerk werd ingedeeld in het andere kamp, dat van de Impressionisten. Daarmee deed Roland Holst onrecht aan de fijn gestileerde portretten die in het Wendingen-nummer staan afgebeeld, en ook aan het portret van Henriette. Uit het feit dat hij, behalve aan Mies Elout-Drabbe, op verschillende dagen aan anderen berichtte dat De Klerk met dat portret bezig was blijkt al dat deze niet op de impressies van het moment is afgegaan.Ga naar eind26 Anderen zagen dat ook niet zo, zoals blijkt uit de inleiding van het Wendingen-nummer dat aan andere tekeningen van De Klerk is gewijd.Ga naar eind27 | |
Zijn ideaalEen volgend tragisch ongeval diende zich aan. Ongeveer een maand na het vertrek van De Klerk velde een hevige herfststorm op de Buissche Heide vele bomen. Roland Holst schreef onder andere aan Mies Elout-Drabbe over de trieste ravage; in deze brief (die daardoor te dateren is) doet hij haar nog een schertsende confidentie over een portret: Ik ben ongelukkigerwijs geheel verliefd terug gekomen en de plasregen die ik in Rozendaal aankwam is er de Illustratie uit Het Leven van 1 november 1921 (foto: UB, Amsterdam) (afb. 6)
indirecte oorzaak van. Daar kocht ik ‘Het Leven’ en dat heeft mij aangedaan. Jij die mij verwijt dat ik gesloten ben, kijk nu eens aan, ik beken 't je, nu mijn liefde pas 22 uren oud is, en ik stuur je 't portret er bij, maar je moet 't eerlijk terugzenden, want 't is een zwaar ding om van te scheiden. Is zij niet prachtig [...] ik kan er mijn oogen niet van afhouden, en ik zou het bijna Faust naroepen ‘a moi satan’ en mijn ziel verkoopen.Ga naar eind28 Het bewuste portret was dat van een | |
[pagina 302]
| |
actrice, Leopoldine Konstantin [afb.6]. ‘Knip je ook wel eens portretjes uit omdat ze je boeien, dan maak je in gedachte de menschen levend, en worden zij zóó levend dat ze je vervullen, en later vind je het ergens slingeren, en zijn ze niets meer dan een papiertje’, schreef hij in dezelfde brief. Het uiterlijk van Leopoldine Konstantin heeft weinig weg van dat van Henriette Roland Holst (iets meer van dat van Ina Santhagens Waller). Roland Holst gaf er wel eens meer blijk van dat hij de magere hoekigheid van zijn vrouw niet prefereerde. ‘Hoe doe je dat dikkert, vertel eens wat je eet dat je zoo corpulent bent, misschien dat Jet 't dikker worden van jou kan leren,’ schreef hij later eens aan Mies Elout-Drabbe, na herhaalde klachten over Henriettes geestelijke en lichamelijke constitutie.Ga naar eind29 In 1922 schreef hij haar nog eens dat hij een afbeelding bij zich droeg, ditmaal als tegenwicht tegen contemporaine kunst die hem niet beviel: ‘Ik troost mij met 't portret van Puvis, dat is toch gemaakt terwijl wij leefden, 't is troost dat te zien, en ik draag de prentbriefkaart in mijn zak om er telkens naar te kijken’.Ga naar eind30 Dit ‘portret van Puvis’ was het portret van de vriendin van Puvis de Chavannes en latere vrouw, prinses Marie Cantacuzène [afb.7]. Roland Holst heeft diverse uitvoerige publicaties over Puvis de Chavannes geschreven waarin hij het ‘onvergelijkelijk schoone portret van de prinses’ een ereplaats gaf. In zijn stuk ‘Portretten van M. de Klerk’ uit 1924 had Roland Holst geformuleerd wat voor hem het volmaakte portret was: een portret waarin ‘... het wezen van een mensch en de gemoedsuitleving van den kunstenaar tot één vasten vorm worden verstild, en de schoonheid twee krachten verbindt, hun beider geheimzinnig wezen vastleggend in een monument, dat getuigt van deze zeldzame ontmoeting van twee zielen...’. In hetzelfde jaar schreef hij ook een stuk ter herdenking van Puvis' geboorte, een eeuw geleden. Hierin geeft hij aan het portret van Marie Cantacuzène de kenmerken van dat volmaakte portret: ... daar is in de latere eeuwen geen beeltenis geschilderd, als kunstwerk zoo zedig en van een zoo verheven eenvoud, met een zoo edele diep ontroerende uitdrukking van niets verwijtende, alles vergevende mildheid, en volmaakte, tot in haar diepste gronden beleden, maar door smart gelouterde sereniteit. Ik ken geen profaan kunstwerk, vrijer van iedere opzettelijkheid en moedwil en zoo aan alle zelfbehagen vreemd. Ik ken geen modern kunstwerk zóó doorgloeid van juist die liefde, die ook den schoonsten iconen eens het leven gaf. Zooals zij tegenover elkaar gestaan hebben, Puvis de Chavannes en Marie Cantacuzène, toen deze beeltenis ontstond, zóó staren alleen twee zielen elkaar na op het einde van hun leven, met die volle berusting en met die volkomen innerlijke beheersching, die alle diepten van het hart reinigt tot den grond.Ga naar eind31 Zo heeft Richard Roland Holst niet tegenover Henriette gestaan. Terwijl De Klerk haar van voren portretteerde zat hij opzij, en keek haar niet in het gezicht. Marie Cantacuzène en Henriette Roland Holst hebben op hun portretten vrijwel dezelfde houding, maar Marie | |
[pagina 303]
| |
Cantacuzène kijkt de portrettist en de toeschouwer aan, terwijl Henriette langs hen heen opzij in de verte staart. | |
VerwachtingenIn ‘De beeltenis’, dat uiterlijk 1922 geschreven moet zijn, probeert Roland Holst het portret van Henriette in woorden te vertalen, al noemt hij haar naam niet: ‘... Bleek was het stil gelaat, bleek als een verlaten strand, waarop teêr gegrift de fijne rimpels waren, van de eb en van den vloed der aangegolfde en weer teruggezonken verwachtingen.Ga naar eind32 De stilte-vormen waarin zijn portret gevat was zijn hier vervangen door een hoge witte kamer met een klaar grijs herfstlicht. Even lijkt het of Roland Holst, net als in 1903, zijn slapende vrouw gadeslaat: Het was mij, bij het vóóroverbuigen om scherper nog het verloop te zien van dit verstild verdriet, of ik weer den geur der hyacinten rook overwaaiend tot in der duinen kom, dat zoele voorjaar lang geleden’. In deze beschrijving, vermengd met beelden van een kustlandschap met hyacinthengeur, grijpt Roland Holst terug op beelden uit het jaar van hun kennismaking, 1893. Henriette zou later schrijven, zowel in haar autobiografie als in haar boekje Kinderjaren en jeugd van R.N. Roland Holst, hoe in het voorjaar de bollenvelden achter de duinen bij Noordwijk geurden zoals ze nog nooit gegeurd hadden, en hoe ze daar verliefd en gelukkig gelopen hadden.Ga naar eind33 Iets verder heeft hij het echter over ‘de houding van den tengeren romp, recht opgericht en streng van hoeken’. Ook een ander detail, dat in het getekende portret nauwelijks uitgewerkt is, verdient de aandacht:P.P. Puvis de Chavannes, portret van Madame M.C. (Marie Cantacuzène), olieverf op doek, 1883 (Musée des Beaux-Arts, Lyon) (afb. 7)
De handen liggen stil nu, deze nederige werkzamen, deze voortgejaagden door den rustelooze geest, zij liggen aangeleund, bescheiden, half verscholen, zij vinden ieder aan ééne zijde der gekruiste armen steun. | |
[pagina 304]
| |
De vingeren bleek, zijn bevend en onrustig, zij gingen den geest nooit leidend vóór, nimmer veroverden zij voor hun heer gebieden, eerder schijnen zij een dubbel-groep van nonnenzusters, die door der gangen doolhof van het tragisch dwingende verstand, hun nederigen arbeid doen, bleek en zelfvergeten, van iedere eerzucht ganschelijk vervreemd. Het was geen gering verwijt, dat Roland Holst, terecht of onterecht, op deze bedekte manier aan zijn vrouw maakte. Henriette was als het ware getroffen door hetzelfde lot als Ruskin: zij had hersenschimmen nagejaagd en de ‘schoone harmonie tusschen gedachte en arbeid’ was bij haar verbroken. Henriette had de belofte uit hun jeugd niet ingelost. |
|