Biografie Bulletin. Jaargang 8
(1998)– [tijdschrift] Biografie Bulletin–
[pagina 183]
| |
Nootzakelijkheden in de biografie
| |
[pagina 184]
| |
neemt van de aantekeningen achterin, ontdekt dat het een tijdrovend en vervelend werk is om de bijpassende cijfertjes in het boek terug te vinden. En lukt dat niet, dan verliest de noot, los van zijn aanleiding, al gauw zijn smaak, als hij al niet onbegrijpelijk was. Daarom is van de drie Nederlandse biografieën die ik noemde (en die niet willekeurig gekozen zijn, omdat de schrijvers ervan bij het opdienen van hun noten drie verschillende systemen volgden) die van Prick in dit opzicht het vriendelijkst voor de lezer. Dat is waarschijnlijk de verdienste van de uitgever, want in andere recente biografieën van Querido/Athenaeum-Polak & Van Gennep (Jan Fontijn over Van Eeden, Arie Kuiper over Herzberg) wordt het net zo gedaan: de noten zijn per pagina genummerd en men kan daardoor achteraf snel en makkelijk opzoeken waar een interessante notitie betrekking op heeft. Degene die de wilskracht mist om tijdens het lezen niet op de noten te letten, is het slechtst af bij Etty, die per hoofdstuk nummerde. Dit is een zeer gebruikelijke maar ergerlijke methode, die je verplicht ook achterin het boek bij te houden hoever de lectuur gevorderd is. Een kopregel die bovenaan elke bladzijde met noten meedeelt op welk hoofdstuk ze betrekking hebben, is iets waar auteurs of uitgevers te weinig aan denken. In een mildere vorm worden de aantekeningen niet achterin het boek, maar aan het eind van een hoofdstuk gegeven, en ook dit is lastig. Hazeu vertoont de derde variant van nootverwerking en nummerde door van 1 tot 804, wat een stuk handiger is als men al lezende toch naar de noten wil kijken, maar heel vervelend als men van een noot terug wil naar de bedoelde passage in het boek. Dan zijn de cijfertjes bijna onvindbaar.
Wat doet een biograaf die notenhater is in zijn eigen boeken? Het voorbeeld van Gateau volgen, geen enkele noot aanbrengen en achterin een uitvoerige verantwoording geven? Het is verleidelijk, maar zelfs in de schetsen over A. Roland Holst en Hendrik de Vries, voorlopers van omvangrijker biografieën, heb ik noten niet helemaal achterwege gelaten. Bij de biografie van Hans Andreus realiseerde ik mij, dat gedetailleerde bronvermeldingen onmisbaar zijn, omdat het boek voor een mede-biograaf of andere onderzoeker bruikbaar en betrouwbaar moet zijn en zelfs omdat een argwanende criticus de gelegenheid moet hebben het huiswerk van de biograaf te controleren. Bovendien had ik allerlei notities liggen die slecht pasten in het biografische verhaal, maar die ik de lezers toch niet wilde onthouden, zoals wat minder relevante bijzonderheden uit de familiegeschiedenis, de volledige weergave van schoolrapporten, een polemiekje, een tegenstrijdigheid in getuigenverklaringen, een blik achter de schermen van het biografische werk. Ik besloot daarom niet Gateau te imiteren, maar de twee soorten aantekeningen te scheiden. Ik zette bronvermeldingen, vindplaatsen etc. achterin het boek per pagina bij elkaar, bij het beginwoord van een citaat of bij een trefwoord, en gaf bronnen aan per hoofdstuk of per onderdeel daarvan. Hiervoor had ik geen nootcijfertjes nodig en die reserveerde ik voor de andersoortige aantekeningen. Zo kwam ik op 111 noten in het hele boek, met doorlopende | |
[pagina 185]
| |
nummering. Dat kon ermee door (0,24 gemiddeld per pagina) en ik meende, dat de lezer die achterin zou kijken, zich in die 111 gevallen niet bedrogen hoefde te voelen door mededelingen waar alleen een vakgenoot van de schrijver iets aan kon hebben. Origineel was deze methode niet, want ik nam het principe over uit twee Engelse biografieën, die van Humphrey Carpenter over Pound en van Peter Gay over Freud. Beide auteurs plaatsten de verplichte notes on sources achterin het boek en de lezenswaardige notities als voetnoten onderaan de bladzijde, wat voor de lezer een stuk aantrekkelijker is, maar - afgezien van typografische overwegingen - het grote bezwaar heeft dat daar geen plaats is voor een uitvoerige aantekening (zo'n schoolrapport bijvoorbeeld). De 111 noten deelde ik in per hoofdstuk, zodat het niet al te lastig was een nootcijfertje terug te zoeken. Een enkele criticus mopperde over mijn aanpak, die voorin het boek was uitgelegd. Een handjevol lezers meldde mij de notenschaarste zeer gewaardeerd te hebben, maar de meesten hebben er waarschijnlijks niets van gemerkt. Want noten zijn maar een randverschijnsel. Much ado about nothing. |
|