Biografie Bulletin. Jaargang 6
(1996)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina III]
| |
Biografie Bulletin 96/1 | |
[pagina 1]
| |
Wetenschap en biografie
| |
[pagina 2]
| |
was, zelfs een provocatie. Ook toen nog hield de literatuurstudie zich meer met het schrijven, teksten en theorie bezig bezig dan met schrijvers en feitelijke documenten. Buiten de academische wereld echter kwam toen de biografie tot bloei. De sterk individualistische tendenzen in de maatschappij, gecombineerd met de steeds groeiende drang in de media om de mensen te verleiden tot persoonlijke bekentenissen bleken een uitstekende voedingsbodem voor de biografie. Pas de laatste jaren kreeg ook op de universiteit, en wel binnen de literatuurstudie en historische wetenschappen, de biografie veel meer aandacht. Er verschenen niet alleen goede schrijversbiografieën (men denke bijvoorbeeld aan de tweedelige biografie over de Antilliaanse schrijver Cola Debrot door Jaap Oversteegen, ooit redacteur van het tijdschrift Merlyn en hoogleraar literatuurwetenschap), maar ook theoretische beschouwingen over de biografie en egodocumenten. Het lijkt erop dat de biografie eindelijk als studieobject op de universiteit serieus wordt genomen. De week van de biografie is daarvan een bewijs. Het verrassende van het programma van deze week was voor mij de grote variatie van onderwerpen en methoden. Er waren lezingen en werkgroepen over de geschiedenis van de biografie, over de bronnen (dagboek, autobiografie, brief en interview), over verschillende soorten biografie, verklaringsmodellen, de psychoanalytische benadering, de ethiek, de bijzondere relatie van de biograaf ten opzichte van de held of heldin en over het verhalende karakter van de biografie. De grote variatie toonde aan hoe vruchtbaar het zou zijn de biografie een vaste plaats te geven in het programma van de studie letteren.
Biografieën zijn wat vorm, inhoud en functie betreft, aan de ene kant betreft sterk gebonden aan de tijd en de cultuur waarin ze geschreven zijn, maar bouwen aan de andere kant voort op biografiemodellen van eeuwen her. Dit is heel goed te zien aan (auto)biografie in de middeleeuwse, Arabische literatuur, waarover Arie Schippers in deze aflevering schrijft. De classicus D. den Hengst toont dat bestudering van biografieën uit het verre verleden ons inzicht vergroot in de toenmalige cultuur. Zijn bijdrage geeft een haarscherp beeld van de biograaf Suetonius en van diens methode. Ook schenkt hij aandacht aan de wijze waarop in latere eeuwen Suetonius als voorbeeld werd genomen bij het schrijven van biografieën. Suetonius en in nog grotere mate Plutarchus hebben met hun biografieën tot in de negentiende eeuw niet alleen invloed kunnen uitoefenen op de biografievorm maar ook op het denken over mens en maatschappij. Verrassend was het voor mij te zien dat bij een bekend tekstgedeelte in het Oude Testament vanuit een biografisch standpunt nieuwe visies ontwikkeld kunnen worden. J.W. Wesselius, docent Hebreeuws en Aramees, analyseerde nauwkeurig de biografie van koning David en ging daarbij in op het opmerkelijke verschijnsel dat daarin alternatieve versies van een verhaal worden aangeboden aan de lezer. Ellen van Wolde, hoogleraar Oude testament en Hebreeuws in Tilburg, toont aan dat iedereen onderwerp kan worden van een biografie, zelfs God. Van Wolde signaleert, evenals Nelleke Noordervliet in haar bijdrage, een bekend probleem voor biografen: de spanning tussen tussen het ‘geleefde’ leven en het beschreven leven. In het geleefde leven is er de onzekerheid, de openheid van de toekomst. In het beschreven leven, de biografie, is die onzekerheid verdwenen; de toekomst is bekend. Taak van de biograaf is in het vertellen van het levensverhaal zoveel mogelijk de ruimte van het volledige leven te bewaren. De vraag alleen is: hoe doe je dat? De ro- | |
[pagina 3]
| |
manschrijfster Noordervliet hecht terecht veel waarde aan kleine details, die heel even licht werpen op de gebiografeerde en kleur geven aan het levensverhaal. In de laatste jaren is bij het bestuderen van de biografie veel aandacht geschonken aan het feit dat een biografie een verhaal vertelt. Dat verhaal kan op zeer verschillende wijze verteld worden. De biograaf maakt keuzes uit de vele feiten die hem ter beschikking staan, ordent die op zijn wijze en neemt ze op zijn persoonlijke manier op in zijn levensverhaal. Hoe persoonlijk dat kan zijn demonstreert Rosemarie Buikema in haar bijdrage over Alva Myrdal, winnares van de Nobelprijs voor de vrede in 1982. Ze laat zien hoe drie van Myrdals kinderen, een zoon en twee dochters, ieder op hun manier over hun moeder en hun eigen leven schreven en oordeelden. Een nieuw aspect in de theorievorming van de laatste jaren is de ontwikkeling van een poëtica van de biografie. Tot voor kort is in de theorie over de biografie meer aandacht gevallen op de wetenschappelijke kanten van de biografie dan op de literaire. In de poëtica van de biografie komt het verhaalelement, het taalgebruik, de stijlfiguren en andere compositorische elementen om het levensverhaal te vertellen en de lezer geboeid te houden aan de orde. Voor Buikema en anderen zijn vooral de theorieën van Hayden White van groot belang. Deze wees op de overeenkomsten tussen historische vertelteksten en fictie. Marjet Berendsen probeert in haar bijdrage aan de hand van een analyse van Katherine Franks biografie over Emily Brontë na te gaan welk inzicht een poëticale benadering verschaft en welke literaire vormgevingsprincipen er in de biografie zich voordoen. Zij constateert terecht dat een biografie formeel en inhoudelijk een combinatie is van wetenschappelijke verhandeling en literair verhaal en daardoor een dualistisch karakter heeft. Dit dualistische karakter wordt ook gesignaleerd in de lezing van een der beste Engelse biografen in Engeland, Richard Holmes. Voor Holmes, biograaf van onder anderen Shelley en Coleridge en in Nederland bekend als schrijver van Footsteps, is kenmerkend voor de biografie: ‘Invention marrying Truth’. In de biograaf worstelt het inventieve, scheppende instinct van de verhalenverteller met het ideaal van een historisch en objectief document. De biograaf staat, zoals Virginia Woolf ooit schreef, voor de lastige taak om het massieve graniet van de feitelijke waarheid en de ongrijpbare regenboog van de persoonlijkheid naadloos aaneen te voegen. De biograaf van een schrijver heeft ook op een andere wijze met het probleem van fictie en waarheid te maken, namelijk met de kwestie wat het fictieve werk van een schrijver toevoegt aan de feitelijke, biografische documenten. De vraag is: hoe verhoudt de persoonlijkheid van de schrijver zoals die in het literaire werk naar voren komt zich ten opzichte van de persoonlijkheid in het gewone leven? Ieme van der Poel gaat in haar bijdrage over de Franse schrijfster en journaliste Louise Weiss in op de vraag hoe de thematiek van Weiss' roman Dernières voluptés zich verhoudt tot het autobiografische werk. Op een fascinerende wijze komt de relatie fictie en waarheid aan de orde bij de criminele biografie, waarover Frank Bovenkerk, hoogleraar criminologie aan het Willem Pompe Instituut in Utrecht, schrijft. Voor de criminoloog is de biografie van een crimineel een belangrijke bron bij de theorievorming over criminaliteit. Levens van grote criminelen kunnen inzicht geven in de wereld van de georganiseerde misdaad, in de sociale structuren en de hiërarchische verhouding in de wereld van de maffia. Maar er zitten adders onder het gras. Wie kiest de biograaf als informant en hoe valide is het relaas van een informant? Bovenkerk stelt in zijn lezing problemen aan de orde, die ook voor andere biografen zeer relevant zijn. | |
[pagina 4]
| |
Waarom is de biografie zo aantrekkelijk als studieobject op de universiteit? Allereerst omdat daar verantwoorde edities van dagboeken, brieven, memoires en autobiografieën tot stand kunnen worden gebracht, de belangrijkste bronnen voor een biografie. Interdisciplinaire bestudering van de biografie in theorie en praktijk heeft verder een vormende invloed; men wordt immers geconfronteerd met de wijze waarop grote mensen in het verleden een antwoord hebben proberen te vinden op de grote vragen van het leven. Nuttig en vormend van het biografisch onderzoek is ook dat de onkritische, sensationele manier waarmee momenteel in de media met persoonlijke gegevens wordt omgegaan, kan worden geanalyseerd. De biografie kan mijns inziens een brug zijn tussen universiteit en de gewone lezer, indien er, zoals in Engeland Richard Ellmann met zijn Joyce-biografie bewees, tegelijk rekening wordt gehouden met de eisen van wetenschappelijkheid van de universiteit en die van leesbaarheid van het grote publiek. Een heuse ‘Biography Bookshop’ in New York, 400 Bleecker Street /Greenwich Village
(foto: F.G.W. Goudriaan) |
|