Jaarboek Letterkundig Museum
In het tweede jaarboek van het Letterkundig Museum is een aantal in biografisch opzicht interessante artikelen te vinden. Charlet Schneider en Erna Staal geven in vogelvlucht de levensloop van de - vergeten - dichteres Jo Landheer weer, gelardeerd met fragmenten uit haar poëzie. De regels die door hen worden aangehaald tonen echter geen talent dat coûte que coûte voor de eeuwigheid geconserveerd moet worden.
Aad Meinderts ontleent de titel van zijn bijdrage, ‘Uit geil en bloed bestaat dit rotte leven’, aan een kwatrijn van Max Kijzer, waarin de dichtregel voorkomt. Kijzer (1893-1944) was volgens Meinderts sigarenfabrikant, handelsreiziger, denker, journalist, dichter, romancier en knoestige oude boom. De man, niet bang om rumoer te schoppen met een naar het pornografische neigende roman als De verborgen dissonant (1937), overleed uiteindelijk in een Duits concentratiekamp en liet een handvol werken achter.
Via Edith Zuiderent, die bericht over de literaire vriendschap tussen A. Roland Holst en W.L.M.E. van Leeuwen, belanden we in de negentiende eeuw. Gé Vaartjes gebruikt het lange gedicht ‘Het vertrek mijner familie naar de Indien’ van Philippus Pieter Roorda van Eysinga (1796-1856) om de lezers wat meer over hem te melden. De tranen vloeien rijkelijk, de ach's en wee's bij het vertrek zijn niet van de lucht, maar Vaartjes weet niettemin aannemelijk te maken dat zijn held ‘[...] boeiend genoeg [is] om af en toe uit de marge van de historie gelicht te worden.’ (p. 135)
Of er in onze gelederen al iemand bezig is aan een levensgeschiedenis van Maarten 't Hart is mij niet bekend, maar die zal dan zijn of haar voordeel kunnen doen met diens bijdrage over W.G. van de Hulst. 't Hart haalt leesherinneringen op aan deze schrijver van maar liefst 96 titels en vermeldt ‘en passant’ ook nog enkele biografische bijzonderheden, die hij aan een boekje van Rie van Rossum ontleent. Tot slot doet Frédéric Bastet een welhaast dramatische oproep in een bijdrage over schrijversportretten in het Letterkundig Museum. Wie oh wie kan hem helpen aan het filmpje dat toont hoe Couperus over het Haagse Voorhout wandelt, of ongetwijfeld flaneert? Want zoals Bordewijk in zijn Rood paleis schreef: ‘Het fin-de-siècle is flaneren.’ (R.V.)
Jaarboek Letterkundig Museum. Onder redactie van S.A.J. van Faassen, W.R.H. Koop, Aad Meinderts (e.a.). Nummer 2. Letterkundig Museum en Documentatie-centrum, Den Haag 1993 (204 blz.)