Biografie Bulletin. Jaargang 3
(1993)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |
Een zaterdagavondzwendelGa naar eind*
| |
[pagina 279]
| |
twijfel om zich heen, opdat de hele wereld zou inzien wat zij doormaakte en haar in de armen zou sluiten. Daar praktisch niemand dat inzicht in voldoende mate bezat - wie kan iemands verdriet helemaal peilen en erin opgaan? - ging zij tot het bittere einde door. Wie met haar in aanraking kwam moest net als zij aan de drank en aan de dope, het liefst tot aan de overdosis toe die zij voor haar vrienden wel klaarmaakte. De hoeveelheden liefde die in zo'n leven bij elkaar opgeteld worden en met elkaar vermenigvuldigd, hebben steevast haat en boosheid als uitkomst: de bevestiging van wat aan het begin van de rit al een onweerlegbare overtuiging was. Tenslotte zijn het alleen nog de drank en de dope die dat inzicht draaglijk maken. Toch werd alleen zij, Janis Joplin, de grote schrikgodin van het bloementijdperk, de flower power. Toen zij in 1963 haar geboortestadje had verlaten om mee te doen aan de Beatgeneration, de vijftigers-generatie van Jack Kerouac, ontdekte zij dat er nauwelijks Beatniks meer bestonden. In plaats daarvan kwam zij wel op tijd voor en gaf zij stem aan de sixties. De blueszangeres Bessie Smith werd haar grote voorbeeld: ‘Zij liet me de lucht zien en leerde me hoe die te vullen’. Vroeg in haar carrière bevestigde iemand haar in haar nog wankele opvatting dat het leven een ‘zaterdagavondzwendel’ is; een gedachte die zij later uitwerkte in haar Kozmic Blues: de blues ‘waar geen naam voor is, het ergste soort blues, anomie, vervreemding’. Het weekblad Time overdreef nauwelijks toen het in een herdenkingsartikel schreef dat men Janis Joplin kon horen ‘jammeren tot aan de grenzen van het heelal’. Wonderlijk contrast van de jaren zestig: enerzijds het bloemenimago (‘Be sure to wear some flowers in your hair’), de geest van liefde, vrede en bevrijding; anderzijds de nihilistische kant, de geest van revolte, anti-burgerlijkheid en desillusie. Beide elementen zijn bij Janis Joplin terug te vinden, maar steeds als polen waartussen zij heen en weer getrokken werd; met elkaar verenigen wist zij ze alleen in de korte waan van een lsd-trip. Misschien valt haar leven ook alleen als zo'n waan te begrijpen. Toch voldoet dat beeld niet helemaal: met de gelukzalige roes van de lsd-trip laat zich maar gedeeltelijk de indruk verenigen dat er eigenlijk iets rot was in het bestaan van Janis Joplin. Kan zo'n oordeel wel geveld worden over iemand die zo onvergetelijk heeft gezongen over ‘A woman left lonely’ en ‘Me and Bobby McGee’? Wederom, het ‘raadsel Joplin’! Haar biograaf heeft een even simpele als doeltreffende vorm gevonden om de lezer inzicht te geven in haar persoon. Het boek bezit daardoor iets van een drama: eerst krijgen wij de hoofdpersoon op de onheilsplek als hetJanis Joplin, 1969 (foto: Francesco Scavullo)
| |
[pagina 280]
| |
ware en flagrant délit voorgesteld, daarna volgen wij haar omzwervingen tot dusver, om haar tenslotte weer op de plek des onheils terug te vinden. De ontknoping voltrekt zich met een fatale wetmatigheid. De onheilsplek is een middelbare school in Port Arthur, Texas, waar Janis Joplin in 1970 op het toppunt van haar roem terugkeert, om op de tiende jaarlijkse reünie van haar schoolklas van 1960 de liefde en de waardering op te eisen die haar tijdens haar studie ontzegd waren gebleven. Gemene ontgoocheling! Had men haar destijds voor hoer uitgescholden en met munten nagegooid - dat laatste verzin je niet, ook niet deze biograaf -, nu bekijkt men haar als een exotisch vogeltje dat uit een volière is ontsnapt. Een ster op het dieptepunt van haar leven, vlucht ze angstig en dronken het plaatselijke nachtleven in. Niet lang daarna sterft ze aan een overdosis in een hotelkamer in Hollywood. Zij die er fier op was dat zij in vijf dagen vijfenzestig keer seks had gehad, verbleef de laatste nacht van haar leven alleen in een miserabele motelkamer; na haar overlijden duurde het nog een hele dag voordat haar lichaam gevonden werd. Zelfs dit ‘raketmeisje’, zoals haar vriend Jerry Garcia van (what's in a name) The Grateful Dead haar noemde, was een gewoon aards wezen. De auteur doet op een enkele uitzondering na geen geforceerde poging haar als een voorbeeldvrouw te presenteren. Over haar muziek daarentegen kan hij lyrisch zijn, voorzover zijn pen hem althans toestaat in lyrische bewoordingen te schrijven. Joplin had het talent om met de noodzakelijkheid van-zo-en-niet-anders te kunnen uitdrukken wat haar bewoog. In elke noot, lettergreep en melodische wending kon zij dat, en zij bezat niet alleen het artistieke talent, zij beschikte ook over de stem en over het idioom daartoe. Om de blues te kunnen zingen, zoals zij het deed, daarvoor moet je Janis Joplin, Jimi Hendrix of Jim Morrison heten. Is het een wonder dat zij alle drie binnen een kort tijdsbestek stierven op de drempel van de jaren zeventig, alsof zij inderdaad weigerden oud te worden voordat zij doodgingen (of waren zij al oud voordat zij nog die leeftijd hadden?); een dodelijke driehoek die het einde markeert van een droomera? Zij beschikte ook over de stem om zo te zingen. Misschien is dat een godsgegeven. Toch is het bizar in deze biografie te lezen dat van haar moeder, een verdienstelijke zangeres, tijdens een operatie door een fout van de chirurg een zenuw van de stembanden werd doorgesneden. Volgens de biograaf had deze ‘droevige ervaring’ een ‘diepe uitwerking’ op haar jonge dochter. Helaas laat hij dit gegeven verder onbenut. Had de moeder aan Janis langs deze weg de stem gegeven om zich in zang te distantiëren van de burgerlijke wereld, waarvan zij en haar man, getuige dit boek, de benepen personificatie waren? Het komt niet zelden voor dat het juist de ouders zijn die de kinderen de instrumenten verschaffen waarmee zij hun wortels kunnen doorsnijden. Joplin wist ook gebruik te maken van de beste muzikale stijltraditie voor haar expressie. Wanneer men de ‘kosmische’, maar ook zo aardse en lichamelijke blues van Janis Joplin vergelijkt met de Barbie Doll-pop(muziek) van Madonna, zou men bijna verzuchten: hier is een wereld verloren gegaan. Het kan zijn dat er op het triumviraat van Bessie Smith (1898-1937), Billie Holiday (1915-1959) en Janis Joplin (1943-1970) muzikaal geen vervolg meer mogelijk was en dat Joplin de volvoerster is van een idioom, dat weliswaar een mateloze uitdrukkingskracht garandeert, maar van de muzikanten een persoonlijke inzet en inleving | |
[pagina 281]
| |
eist die eveneens tot voorbij het mateloze gaan. Ook hier drie vroegtijdig afgebroken levens, gesmoord in drank, drugs en persoonlijk verdriet, maar met een weergaloos resultaat: alsof de blues zoals zij die zongen alleen voorbehouden blijft aan werkelijk verdoemden. Wanneer het een vrouw betreft (er zijn natuurlijk ook mannen te noemen die zo'n ‘stem’ bezaten) werkt dat misschien nog extra smartelijk. Sommigen zullen zeggen dat haar stem leek op het geluid van een cirkelzaag (rriejeng, rriejeng, rriejeng); welnu, zij moeten zich dan maar tot Madonna bekeren. Aan hen is deze biografie al helemaal niet besteed, want als ik eerder sprak over de drie ‘B's’ van de biograaf, dan zijn dat in het geval van de heer Ellis: boulevardstijl, broddelarij en bankrekening. Kortom, een fraaie zaterdagavondzwendel! En toch zou ik dit boek van harte durven aanbevelen, omdat het tenminste zonder veel hoogdraverij en met overtuigingskracht is geschreven. Alleen aan het einde van het boek trekt de biograaf, zoals bij een afscheid vaker gebeurt, zijn zakdoek te voorschijn en komt hij tot de conclusie: ‘Ze deed wat ze kon om een ondraaglijke pijn te verzachten en toch een soort leven te leiden. Dat ze nog zoveel bereikt heeft, maakt haar gezien het zware lijden dat haar neerdrukte, tot een stralend voorbeeld van de overwinning van de menselijke geest.’ Waarmee tot slot maar geconstateerd wil zijn dat er in elke biograaf een klein Petrusje huist, een richter aan de hemelpoort. |
|