Biografie Bulletin. Jaargang 3
(1993)– [tijdschrift] Biografie Bulletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina I]
| |
Biografie Bulletin 93/3 | |
[pagina 185]
| |
Oedipus voor de sfinx
| |
[pagina 186]
| |
Daar heeft ze zonder meer gelijk in, zou ik zeggen, maar het valt te bezien of ze haar gelijk ook krijgt, om te beginnen van zichzelf. Ze vertelt in één moeite door hoe ze haar beschrijving van de studentenkamer van de jonge Annie Verschoor, Leiden 1914, ontleende aan het interieurtje van haar eigen kamer, een halve eeuw later in Utrecht. En moet het leven van de heldin dan nog eens begrepen worden uit droom en onderbewustzijn, als een metafysisch geheim bovendien, dan wordt het lastig om de waarde van een interpretatie te schatten. Als de biograaf zijn (of haar) argumenten haalt uit gebieden die hij zelf niet kent of overziet, wiens argumenten zijn het dan? Als hij ze niet kan controleren, moet hij ze dan wel gebruiken? En als hij ze niet wil gebruiken, welke moet hij dan gebruiken? Is het eigenlijk wel mogelijk om de duistere wegen die Brandenburg gaat te vermijden?
* * *
Biografen praten graag over de band met hun held of heldin, vooral in Engeland gaan fantastische verhalen van haat en liefde en hartstochtelijke vereenzelviging, maar het schort nogal eens aan analyse. De biografie heeft nooit veel opgehad met theorie. Dat gebrek aan wetenschappelijkheid heeft historici vaak huiverig gemaakt voor het genre. In tijden van optimisme over hun eigen vak houden historici zich liever bezig met grote lijnen, met landen en continenten, ontwikkelingen door de eeuwen heen. Het individu is vaak een lastig ding, een dwarsligger die zich aan de grote lijn onttrekt, een spookrijder in de stroom van de tijd. Het individu laat zich slecht generaliseren. Historici leven vanouds met een paradox die ze zich vaak nauwelijks bewust zijn en ook maar zelden benoemen: de ervaring dat het beeld van het verleden duister wordt en vaag, juist als je je blik beperkt. In vogelvlucht is de wereld ordelijk, van de grond af benemen de details je het overzicht. Geen verleden zo beperkt en handzaam als het leven van een enkeling, maar geen verleden tegelijk zo ongrijpbaar. Een biografie is een hachelijke onderneming. Maar (zei Nietzsche al) een geschiedschrijving in crisis zal toch altijd op de biografie terugvallen. Wilhelm Dilthey, een tijdgenoot van Nietzsche en grondlegger van de hermeneutiek, werkte een dergelijke gedachte in de jaren 1880 uit. Hij zag een einde komen aan de metafysische systemen die de geschiedenis orde gaven en besloot als denker weer te beginnen bij het begin: het begrijpen van het ‘door mensen geleefde leven’. Het individu was de ‘oercel’ van de samenleving, een middelpunt van krachten in de wereld dat tot niets te herleiden viel dan zichzelf. Onderzoek naar het individu zou daarom de meest filosofische vorm van geschiedschrijving opleveren, een genre dat alle menswetenschappen samenbracht.Ga naar eind5 Hij keerde daarmee terug naar oude gedachten die nog altijd het citatenboek van de biograaf vullen, naar Emersons ‘There is properly no history; only biography’, naar Carlyles ‘History is the essence of innumerable biographies’, naar Popes ‘Know then thyself, presume not God to scan,/ the proper study of mankind is man’. Hij ging helemaal terug tot aan het raadsel van de sfinx dat alleen Oedipus wist op te lossen: de mens. ‘Niet het raadsel van de wereld,’ legde hij uit, ‘dat is de ene, de objectieve helft van dit vragenkluwen. Neen, veeleer juist het gelaat van dit leven zelf, met die ogen die nu eens verlangend de wereld in kijken, dan weer in stille contemplatie of dromerig over haar heen staren, met die mond die nu eens lacht, dan weer krampt en lijdt: deze sfinx met | |
[pagina 187]
| |
haar dierenlichaam en haar mensengezicht.’Ga naar eind6 Maar waarom was juist dat individuele leven een raadsel? ‘Leven [...] is datgene wat ons van binnen bekend is, datgene waarachter we niet meer kunnen gaan.’Ga naar eind7 Het individu staat aan de rand van de wereld, het is één partij aan de onderhandelingstafel. Ik, mens, ben het middelpunt van alle feiten die mijn wereld uitmaken en tegelijk ben ik geen deel van de werkelijkheid. Ik ben een grens, want voor mijzelf ben ik geen feit, ik kijk toe en denk, ik rangschik en besluit. Mijn leven speelt zich af aan twee kanten van de huid, tussen geest en wereld, verbeelding en daad. Ik heb niet één werkelijkheid, het zijn er twee. In de wisselwerking tussen beide ontstaan mijn ervaringen, en de rede kan over die erva ringen niet oordelen want ze is er zelf een deel van. Individuum est ineffabile, zei Goethe al. En wist Oedipus al.
* * * Maar met Oedipus liep het niettemin slecht af. Onderweg naar Thebe en de sfinx had hij, een weeskind, koning Laios van Thebe gedood zonder terug te denken aan de orakelspreuk die voorspelde dat hij zijn vader zou ombrengen en zijn moeder zou huwen. Overmoedig na zijn overwinning op de sfinx kwam hij aan in de stad en trouwde met de vrouw die hij niet herkende als zijn moeder. De stedelingen werden kort daarop getroffen door een godsoordeel, de pest, maar het kwam niet bij hem op de oorzaak | |
[pagina 188]
| |
bij zichzelf te zoeken. Pas toen de blinde ziener Tiresias hem de ogen opende, doorzag hij het raadsel (en stak zich de ogen uit). De mens. Hij had het goede antwoord gegeven maar niet beseft dat het op hem zelf terugsloeg. Ook hij was een mens, hij was zichzelf een raadsel gebleven.Ga naar eind8 Een wijze les voor wie een ander wil begrijpen, maar Dilthey gaf de hoop niet op. Hij vertrouwde op het bestaan van een ‘Gemeinsamkeit menschlichen Wesens’, een soort grondplan van de geest dat ieder mens gemeen heeft, iets gelijksoortigs dat een brug kan slaan tussen de ‘Innerlichkeit’ van de een en de ander. Hij slaagde er alleen niet in die Gemeinsamkeit ook werkelijk aan te tonen. Het bleef bij een vooronderstelling, en die is sindsdien van alle kanten genuanceerd en aangevochten - in de eerste plaats door psychologen, maar ook door hermeneutici in Dilthey's spoor. Zijn theorie steunt op een ‘verstekende Methode’ die ten slotte weinig anders is dan het vage idee van inleving waar de mens het al sinds heugenis mee doet. Zie de wirwar van verstand en misverstand die ons door de dagen helpt en je weet hoe betrouwbaar die is.
* * *
Theoretici van de geschiedenis en de psychologie (en eigenlijk elke andere wetenschap van de mens) zijn de laatste twintig jaar beroofd van veel illusies. De grote metafysische systemen lijken inderdaad verkruimeld en verpulverd, God is misschien niet dood maar voor iedereen Iemand anders, Marx wordt weer gewoon een negentiende-eeuwse denker en Freud raakt reddeloos zoek onder al de kanttekeningen die bij zijn werk worden gezet. De modellen en methoden uit de handboeken staan er star en onbruikbaar bij en wat overblijft is meestal een mengeling van intuïtie en conventie - zoiets als gezond verstand, maar dan aanvaardbaar gemaakt onder de roepnaam eclecticisme. De menswetenschappen keren van de mensheid terug naar de mens en komen bijna onverrichterzake weer uit bij een mythe die al 2500 jaar niet wil verouderen - net als Dilthey destijds maar somberder, zonder zijn vaste overtuiging dat de ene mens de andere ten slotte zal kennen en begrijpen. Ze stuiten op de oude vragen van de biografie. De vragen van de sfinx. ‘Welk wezen loopt in de ochtend op vier benen, in de middag op twee, en in de avond op drie?’ ‘De mens,’ weet de biograaf. Een raadsel, denkt de sfinx, en ze lacht.
Dit artikel is een fragment uit een essay over de biografische methode, waaraan Hans Goedkoop werkt in opdracht van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. |
|