| |
| |
| |
Achter de slangemuur van slot Zuylen
Bij de biografie van Belle van Zuylen
Wam de Moor
In het debat aan het einde van het zesde symposium van de Werkgroep Biografie liet Pierre Dubois zich ontvallen dat wat hem betreft alles wat de signatuur draagt van de schrijver, dus ook de roman, een egodocument genoemd kan worden. Die opvatting week nogal af van eerder op de dag door Rudolf Dekker aangedragen definities van het egodocument. Volgens Presser: ‘die historische bronnen waarin de gebruiker zich gesteld ziet tegenover een “ik” [...] als schrijvend en beschrijvend subject’. Volgens Van Dale, editie 1976: ‘historisch document in de ik-stijl’. Volgens Von der Dunk: ‘persoonlijke getuigenissen, documenten, waarin de auteur niet zijns ondanks en zeer indirect iets over zichzelf te kennen geeft, maar waarin hij iets kwijt moet dat hem persoonlijk bezighoudt, raakt of opwindt’. Dekker zelf sprak van persoonlijke verslagen en documenten zoals dagboeken, memoires, autobiografieën en persoonlijke brieven. Ik houd het daarbij, maar Pierres opmerking is toch minder een losse flodder dan ik gedurende dat debatje dacht.
Tijdens het lezen van de indrukwekkende biografie die hij schreef, samen met zijn vrouw Simone, kwam zijn opmerking mij herhaaldelijk voor de geest. En toen ik, nadenkend over de persoonlijkheid van de biograaf, zijn Memoranda bij dat denken betrok, las ik daarin de bevestiging van die uitspraak. Om met die laatste te beginnen. In Hermetisch en besterd is het meteen raak, wanneer je de inleiding leest. Om zijn essayistisch werk te legitimeren citeert hij daar een uitspraak waaruit blijkt dat hij literaire kritiek alleen gerechtvaardigd vindt wanneer deze een vorm is van autobiografie. Over de literatuur als geheel zegt hij dat ze zijn vorm van leven is: ‘schrijven is niet een stijloefening maar een zelfexpressie’. Ik greep naar de Memoranda, toen ik in Zonder vaandel las dat voor Belle van Zuylen het schrijven van haar brieven geen artistiek doel vormde (‘stijloefening’), maar een middel tot zelfontdekking en zelfexpressie.
| |
Biograaf en personage
Als één biografie haar biograaf tekent is het dan ook deze van Isabelle de Charrière-van Tuyll van Serooskerken, en met alle respect voor Simone Dubois, die zoveel materiaal, ook denkmateriaal aandroeg voor deze biografie, Pierre is de wat meer publieke figuur die met zijn essays, gedichten, romans, journalistiek werk, reisverhalen, tekstuitgaven en eerder biografisch werk zichzelf heeft laten kennen en zo een interpretatie mogelijk maakt. Hij kenschetst zichzelf in zijn Memoranda als een van huis uit gesloten persoonlijkheid, getekend door een katholieke, a-sexuele opvoeding, thuis en in instituten van respectievelijk de Witte Paters (hebben zijn sympathie gehouden door hun warmte) en jezuieten (dat ligt wel wat moeilijker), die in zijn ouderlijk gezin ervoer dat de gezinsleden elkaar eigenlijk niets te vertellen hadden. Ik denk dat hij die ervaring, zij het onder
| |
| |
erbarmelijker omstandigheden beleefd, heeft herkend in het werk van de grote naturalisten en realisten, onder wie Emants, Coenen en Van Oudshoorn zijn daadwerkelijke aandacht hebben getrokken. En hij koos uit dit drietal Emants om zijn eerste biografie te schrijven, die in 1964 uitkwam bij Nijgh & Van Ditmar. Dat is een biografie waarin het werk voortdurend uitdrukking blijkt van de werkelijkheid die het leven van Emants was. Nu probeerde deze schrijver om zijn personages objectief te zien; hij bezat de moed (Dubois gebruikt dat woord zelf op p. 297 van zijn Emants-biografie) om de grens van waarover geschreven kan worden - seksualiteit, ziektegeval, onaantrekkelijke werkelijkheid - aanzienlijk te verleggen, en wel door juist over de afwijkingen van de normaal geachte realiteit te schrijven. Daarin, oordeelde hij, kan de schrijver zijn werkelijkheid articuleren. Het is typerend voor Dubois dat hij bij de genadeloos ogende Emants speurt naar de sporen van genade, maar: ‘de kracht tot het uiten van zijn gevoel is nooit zo sterk geweest als de kracht van zijn luciditeit’ (p. 350).
In Belle van Zuylen gaan luciditeit en de kracht tot het uiten van haar gevoel wél samen en daarom is het niet vreemd dat we hier voortdurend de ervaring krijgen van een personage dat door de biografen op liefdevolle, zeer empathische wijze wordt gevolgd. Tegenover Pierres vroegere geslotenheid treft hier bij het personage een grote openheid van denken en voelen. De scrupuleusheid van zijn jeugd waaruit zich zijn vrijheidsdrang ontwikkelde en zijn liberale houding, vindt hier de perfecte spiegeling in haar libertijns gedrag. Tussen Emants en Belle van Zuylen ligt een oceaan die niet te overzien is, maar ze passen beiden in de wereld van deze biograaf.
| |
Belles adellijk leven
Als het gaat om de wereld waarin biograaf en biografiefiguur verkeren, is de afstand tussen Pierre en Belle onmetelijk. Hij verkeerde in zijn jeugd in het bekrompen, burgerlijk, katholieke gezin van een matig opererende horlogemaker, waar de armoede regelmatig aan de deur klopte en de jongen een tamelijk geïsoleerd bestaan leidde. Zij is altijd omringd geweest door stoeten personeel, vele broers en zussen, rijkdom, adel, vorstenhuis, verkeerde in de beste Haagse kringen en groeide op in het slot Zuylen. En later waren er altijd buitenhuizen en extra's, die de upper ten kenmerken.
Dat verschil in afkomst heeft absoluut geen rancune of extra bitterheid bij de biograaf teweeggebracht: in het hele boek, 732 bladzijden lang, vindt men geen kritische kanttekening over het ‘leventje’ dat Belle kon leiden. Dit wordt haar eenvoudig gegund, omdat de accenten heel ergens anders, in de geestelijke sfeer namelijk, komen te liggen. En voorts, omdat de Dubois' wijs genoeg zijn om te beseffen dat eenzaamheid en vrijheidsdrang niet het alleenrecht vormen van het proletariaat.
En wat hield het leven van zo'n adellijke, begaafde dame nu eigenlijk in? De ruim dertig bladzijden chronologie achterin het boek vormen geen opwindende lectuur. Wat gebeurt er in dit mensenleven? Ontmoetinkje zus, verblijf zo, kwaaltjes, etcetera, maar geen hemelschokkende gebeurtenissen.
Die hemelschokken vinden we dan ook pas, als we in het boek zelf gaan lezen wie haar opvoeden en welke mannen haar gunst proberen te verwerven en uiteindelijk wie de geheimzinnige Charles d'Apples is die zij op 25 maart 1772 voor het eerst ontmoet, een belangrijke conclusie in deze biografie.
Haar moeder was pas zestien, haar vader
| |
| |
twee keer zo oud als deze, toen ze als oudste van acht adellijke telgen op 20 oktober 1740 als een Van Tuyll van Serooskerken werd geboren. Tien jaar oud gaat ze met haar gouvernante Jeanne-Louise Prevost (onze kennis is toegenomen: in 1974 noemde men haar nog H. Prévost), voor bijna een jaar mee naar Zwitserland en Frankrijk. Wanneer ze terug is op Zuylen moet ze opnieuw Nederlands leren. Belle is dertien, als de gouvernante terugkeert naar haar eigen land en van dan af ontwikkelt zich een vijf jaar durende briefwisseling. Helaas zijn Belles brieven verdwenen, maar uit die van mejuffrouw Prevost blijkt hoezeer zij zich ontwikkelt: ze leest, schrijft, tekent, interesseert zich voor geschiedenis en wiskunde, voor architectuur en beeldende kunst. Het blijkt een tijd waarin het meisje ‘dat zelfs in haar slaap lachte’ haar zorgeloosheid verliest en meer en meer in grote ernst naar de wereld begint te kijken.
Hoe vaak is het in beschouwingen en krantestukjes niet geschreven, maar het is dan ook het belangrijkste moment in dit leven: juist wanneer de ouders over huwelijkskandidaten beginnen te piekeren, stapt Belle tijdens een bal van de hertog van Brunswyck in Den Haag af op de man met wie zij zulke indrukwekkende brieven zal gaan wisselen: Constant d'Hermenches, aanzienlijk ouder en in de liefde bedrevener dan zij zelf. Serieuze kandidaat voor haar huwelijk is hij nooit geweest, tenminste niet van zijn kant: hij was al getrouwd en wilde niet een dergelijke relatie met Belle van Zuylen. Maar wat Pierre en Simone heel treffend laten zien is, hoe Belle langzamerhand en na jaren plotseling in december 1764, ze is dan 24, beseft dat haar intense vriendschap voor d'Hermanches is overgegaan in een hevige liefde. Die liefde is altijd gebleven en vormt, overgegaan in een hechte vriendschap, de bekoorlijkheid die het echtpaar Dubois in de relatie heeft gezien. Later komen er vrijers, een keer wel drie tegelijk. ‘Ik heb veel huwelijken gezien, maar niet één trekt mij aan, zegt La Fontaine, en ik zeg het hem na,’ noteert de briefschrijfster. James Boswell, de Schotse pretendent, valt vanwege zijn verregaande lompheid nauwelijks serieus te nemen, maar de vele bladzijden die aan zijn relatie met de Van Tuylls en Belle en aan zijn grand tour door Europa zijn gewijd, behoren, door Boswells ondeugendheid, tot de vermakelijkste. Deze snaak heeft geen schijn van kans en dat kan hem eigenlijk ook niks schelen.
| |
De serieuze kandidaten
Veel gecompliceerder - en ook dat wordt ons heel goed door Pierre verteld - ligt het met de vriend die d'Hermanches naar voren schoof om via hem dichter bij zijn geliefde Belle te kunnen verkeren, De Bellegarde. Dat Belle een zeker bezwaar tegen zijn decennialange schuinsmarcheerdenj reduceert tot de vraag of daar geen nadelige gevolgen uit voortkomen voor het nageslacht, moeten we maar verklaren uit haar tolerantie en uit de geest van de tijd. Het gaat er veel meer om of vader Van Tuyll en De Bellegarde het eens zouden kunnen worden over de bruidschat. Voor Belle van Zuylen was elke kandidaat acceptabel wanneer hij maar enig gezond verstand had en haar de vrijheid zou geven die zij op slot Zuylen, in de schoot van haar familie miste. De redelijkheid van de vader zie je in diens afspraak met zijn dochter, dat, ook al was hij nú tegen de verbintenis met De Bellegarde, omdat deze katholiek was, zij zelf kon beslissen wanneer ze vijfentwintig jaar oud zou zijn. En toen het zo ver was, zag ze er niets meer in. De Bellegarde af.
| |
| |
Pierre en Simone Dubois (foto: Bert Nienhuis)
Als ze dertig is, moet ze eraan geloven en wordt het Charles Emmanuel de Charrière. Die komt de lezer in het zesde hoofdstuk even heel nabij, wanneer deze over de schouders van het echtpaar meeleest in een brief van De Charrière aan Belle. Hij was tussen 1763 en 1765 als een soort secretaris in dienst geweest van vader Van Tuyll en juist op de avond van zijn vertrek naar zijn familie in Colombier hadden hij en Belle tot bij middernacht in haar kamer met elkaar zitten praten. Hij smacht tenminste: ‘Wilt u, wanneer ik nog eens naar Utrecht kom in 's hemelsnaam niet meer de avond zo met mij doorbrengen en niet zo lief voor me zijn, tenminste als u niet van plan bent nog liever te worden? [...]... O zullen we nog ooit zulke avonden samen beleven?’ Op 17 februari 1771 treedt ze met hem in het huwelijk. En van dan af woont ze op het landgoedje Le Pontet van de familie De Charrière in Colombier bij Neuchâtel en Lausanne. Kinderen krijgt ze niet en ze wordt ook in haar verlangen naar een vurige, hartstochtelijke relatie niet bevredigd. Dubois laat die onvrede regelmatig proeven, met name uiteraard in de hoofdstukken, nadat d'Hermanches uit haar leven is verdwenen en de veel jongere Benjamin Constant nog niet is opgedoken. Met veel begrip roepen Pierre en Simone herhaaldelijk het personage van De Charrière op als een eigenlijk heel goede, trouwe en vooral ook geduldige echtgenoot, die door nagenoeg alle familieleden van Belle die op Le Pontet komen logeren en aan wier oordeel hij wordt onderworpen, op dezelfde wijze wordt bestempeld: een beminnelijk man, die een afstand schept tussen zichzelf en anderen door zijn koele, analytische geest.
| |
Toenemende vereenzaming
Met compassie tonen de biografen haar verdriet om het sterven van haar ouders, haar broers en andere familieleden, en de
| |
| |
toenemende vereenzaming in haar Zwitserse verblijf. Lange tijd zoekt zij dan troost in haar ouderlijk huis in Zuilen, bijvoorbeeld na de dood van haar broer Ditie in 1773. In 1776 sterft haar vader, in 1780 haar schoonvader. In 1782 is er zo weinig over van haar huwelijk met De Charrière dat Belle weggaat en zich terugtrekt in Chexbres om er weer te gaan schrijven. Belles literaire werk bestond op dat moment uit een kritische novelle over de adel en haar leefwijze en een komedie. De novelle werd door haar ouders zo bedreigend gevonden, dat ze haar uit de handel lieten nemen. Beide werken waren respectievelijk in 1763 en 1764 geschreven en sedertdien had ze zich ‘beperkt’ tot haar vaak uitvoerige brieven aan reële personen. Nu nam ze die draad weer op en in 1784 verschenen twee brievenboeken: Lettres Neuchâteloises en Lettres de Mistriss Henley.
Als ze zesenveertig is ontstaat haar vriendschap met de half zo oude Benjamin Constant, en een nieuwe belangrijke reeks brieven komt los. Die vriendschap duurt zes jaar. Constant raakte toen zo verkikkerd op een nieuwe ster aan het firmament, Madame de Staëll, dat hij zich niet geneerde tegenover Belle de loftrompet over haar te steken, als over een wezen met ‘evenveel schittering als scherpzinnigheid’. Dan bijt Belle op meesterlijke wijze van zich af.
Intussen schrijft ze, wanneer aan de briefwisseling met haar grote liefde d'Hermanches een einde is gekomen, haar literatuur meer om zich een stem te geven, zoals de biografen uitleggen, dan om een goed geconcipieerde roman te schrijven. En ze wordt gehoord: de Lettres neuchâteloises brengen het Zwitserse Neuchatel in rep en roer, zoals helemaal aan het begin van haar schrijverschap de kleine satirische roman Le Noble met zijn kritiek op het eigen adellijk milieu weerstand wekte. Haar bekendste werk wordt Caliste, en verder publiceert ze een lyrische tragedie, komedies, brieven, de novelle Les Trois Femmes, het verhaal Les Deux Families, Sainte-Anne - in 1986 door Johanna Stouten vertaald als Mijnheer Sainte Anne, Griffioenreeks - en veel van dat werk wordt ook vertaald in het Duits. Met haar dood in 1805 sterft een buitengewoon begaafde, intelligente, briljante, vaak eenzame, maar ook behulpzame geest af van een vrouw die, daarvan is de lezer van deze biografie ten volle overtuigd, haar hoge stand ten spijt, midden in het intellectuele en politieke leven van haar tijd heeft gestaan. En dat over de grenzen van de door haar gebruikte taal, het Frans, heen, dat nu eenmaal de taal was van de hoogste kringen.
| |
Een vraag blijft
Vijf jaar voor haar dood in 1805 schreef Belle van Zuylen de woorden waaraan Pierre en Simone Dubois de titel ontleenden voor de biografie die zij schreven: ‘Het bevalt me uitstekend achter geen enkel vaandel aan te gaan en als een vrij mens in het land der letteren te lopen.’ Het is typerend voor de schrijfster dat ze deze uitspraak even goed aan het begin van haar schrijverscarrière, in 1762, gedaan kon hebben. Het ging, met of zonder vaandel, steeds dezelfde richting uit van onafhankelijkheid, verlangen naar de vrijheid van denken en redeneren en in betrekkelijke mate daarnaar leven.
Met zulk een rechtlijnigheid maakte ze het haar biografen niet gemakkelijk. Niets is immers aantrekkelijker voor een levensverhaal dan onverwachte wendingen die ons biografen en de lezers van onze werken verrassen, gebeurtenissen waarvoor we niet zomaar een verklaring kunnen geven, de schijn die bedriegt. Picasso, Sartre, Simenon, Van Eeden, Couperus, in hun levens stuiten we op de
| |
| |
inconsequentie, die het lezen van hun biografen veraangenaamt.
Maar het leven van Belle van Zuylen mag dan dat van Madame Isabelle de Charrière zijn geworden, het is de uitwerking van een karakter, waarvoor - en dat is een verbazing die mij bij het lezen van dit boek heeft bevangen - geen verklaring wordt gegeven. Waarom is Isabelle van Tuyll van Serooskerken zoals zij is? Voorouders genoeg, ook beschreven voorouders zonder tal, maar waar haalde ze het karakterologisch vandaan, die vrijheidsdrang, die zelfstandige, onafhankelijke geest vóór er sprake was van een gouvernante, van wie zij de beginselen van de verlichting leerde?
| |
Een gevoel van verwantschap
Pierre Dubois legde op het symposium van de werkgroep Biografie uit dat hij en Simone precies wisten waaraan ze begonnen en wat ze wilden: ‘Vereenvoudigd komt het hier op neer dat onze biografie poogt een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving te zijn van Belle van Zuylens confrontatie met haar leven.’ Wat daarvoor nodig was, lezen we in het woord vooraf. Om dat consistent te doen verkozen Pierre en Simone bijvoorbeeld, met een sierlijke buiging naar de ‘uitstekende’, maar onvolledige vertalingen van Greetje van den Bergh, alle citaten uit het werk zelf te vertalen. Noodzakelijk verlies op de winst van de eenheid van stijl. En: ‘Naarmate een omgang langduriger is, groeit weliswaar de kennis, maar het gevoel van zekerheid omtrent enig oordeel neemt in gelijke mate af.’ (p. 11.) Verlies aan zekerheid, maar opnieuw winst: nu leidt de langdurigheid van de omgang tot empathie, herkenning, en gevoel van verwantschap. Een bescheidenheid die siert. Van een historisch personage werd Madame de Charrière in huize Dubois een geestelijke en eigentijdse disgenoot. Wat haar gastheer en gastvrouw aanspreekt is haar streven om iets te zeggen, de schoonheid voorbij. Opnieuw wordt hier de intimiteit van de relatie tussen biograaf en biografiepersonage zichtbaar.
Ze zijn haar niet minder toegedaan dan haar oer-biograaf Godet. En ze corrigeren hem, de gelovige christen die Belle als rebellerend lid van de samenleving zag, vanuit hun, dat is: óns hedendaags libertijns, individualiserend perspectief. Lees wat Pierre hierover opmerkt in zijn symposiumlezing, eveneens in dit Biografie-Bulletin opgenomen, en in de inleiding op Zonder vaandel. Het is ‘de onafgebroken wil te leven in de waarheid’ die ze bij hun personage bespeuren, een wil die zij mogelijk ook zichzelf toedichten. Want ze steken het niet onder stoelen of banken dat zij zich met haar vereenzelvigen.
| |
Een nadeel van de werkwijze
Van dit dicht op de huid zitten toont Pierre zich in zijn inleiding alleszins bewust, maar met die waarschuwing vooraf is het probleem niet opgelost dat het verloop van de briefwisselingen in feite de gebeurtenissen in deze biografie dicteert. Dat is het sterkst, wanneer de briefwisseling met d'Hermanches loopt. Een voorbeeld van deze benadering die op zijn minst tot nadenken stemt vormen grote gedeelten van de hoofdstukken VI tot VIII (pagina 193-324). Daarin volgen we Belle van Zuylen in al haar overwegingen die bij haar opkwamen naar aanleiding van de huwelijkskandidaten waarmee ze tussen haar 25ste en haar 30ste werd geconfronteerd. De manier waarop haar vriend d'Hermanches de markies De Bellegarde naar voren schuift, in de verwachting dat hij zelf dan dichter in haar omgeving zal kunnen verkeren blijft een spannende aangelegenheid, vooral omdat zijn genegenheid tenslotte, wanneer Belle met de markies
| |
| |
De Charrière trouwt, verkeert in regelrechte jaloezie. Maar alle details over de pogingen van de man die jarenlang de voornaamste kandidaat leek te zijn, De Bellegarde (rijk, maar net als d'Hermanches een schuinsmarcheerder eerste klas) om als katholiek dispensatie te krijgen voor een huwelijk met de protestantse barones, vergen een lezer die net zo volledig gesteld is op Belle als de schrijvers van deze biografie. Op p. 259 lezen we al ‘het geloof erin was bij beide partijen tot het nulpunt gedaald’. Op p. 260, januari 1768, schrijft Belle naar aanleiding van een slordig briefje van De Bellegarde, aan d'Hermanches dat de zaak voor haar is afgedaan. Maar op p. 266, in juni van datzelfde jaar, zou het wel plezierig zijn geweest als zij de man ‘eens ongedwongen’ had kunnen ontmoeten. Op p. 269 meldt deze dat hij Belle niet waard is. En dan is het ook eindelijk afgelopen met dit getrek.
Vooral de uitdijende reportage van pogingen om Belle te koppelen aan ene Wemyss of een Von Wittgenstein, figuren die schimmig blijven en op geen enkele manier de belangstelling wekken, betekenen zwakke plekken in het verhaal. Telkens als je denkt eindelijk van ze af te zijn, duiken ze weer op, en de reden daarvoor is, dunkt mij, de dominantie van de briefwisseling met d'Hermanches in het bronnenmateriaal van deze biografie. ‘Praat me nooit meer over een man! Als ik er een nodig heb, zal ik hem zelf wel ontdekken.’ Dat daarna toch weer zeven bladzijden verder over een besluit wordt geschreven dat een half jaar later valt, stoort niet weinig. Gelukkig is er in deze periode de onserieuze flirt van James Boswell die als een kleurig element door de bladzijden loopt.
| |
De betekenis van het schrijverschap
Juist aan deze drie hoofdstukken gaat overigens een van de mooiste hoofdstukken van het boek, het vijlde, vooraf, Daarin wordt Belle zich bewust van de betekenis die het schrijverschap voor haar bezit. Daarin wordt, om te beginnen, al genoeg over de kandidatuur van De Bellegarde gezegd om de rest later met kanttekeningen in de marge af te doen. Hier is die uitweiding over De Bellegarde essentieel, omdat ze in directe relatie staat tot Belles ervaring en ontdekking van haar schrijversattitude, en Dubois noemt Belles verhouding tot hem ‘een ingenieus bedachte intrige’, noodzakelijk om haar eigenlijke liefde tot d'Hermanches te kunnen koesteren.
In haar brieven aan deze prachtige tegenspeler, door Pierre en Simone ook als zodanig gewaardeerd, ontdekt ze haar eigen wezen. ‘Open je hart voor me in al zijn schuilhoeken,’ had d'Hermanches haar gevraagd. Welnu, menen de biografen: ‘Vanaf deze brief en de volgende wordt het duidelijk dat de markies, al probeerde zij er zich nog zo van te overtuigen dat zij met hem gelukkiger zou zijn dan met een ander, in werkelijkheid alleen maar de plaatsvervanger is van de man met wie zij zich werkelijk gelukkig zou hebben gevoeld.’ Zij concluderen, en maken geloofwaardig, dat Belle in haar brieven ‘niet de mogelijkheden van conventionele leefbaarheid (wilde) aftasten, maar een inzicht verkrijgen in haar eigen essentie’ (p. 159). Dát is een resultaat van de beschrijving die de biografen trachtten te geven van de door Belle van Zuylen gezochte confrontatie. Toen ik op zoek ging naar een beeld voor dat wat Pierre en Simone Dubois uit hun jarenlange verkenning van dit leven in hun boek oproepen, kwam ik als vanzelf terecht op een recente herinnering. Om de concentratie te hervinden die nodig is om de trage en gestage stroom der woorden van dit boek te blijven volgen, ging ik er even uit, en wat was beter dan naar Oud-Zuylen te wandelen? Daar, ik
| |
| |
beken het, voor het eerst in mijn leven, stond ik tegen die merkwaardige golvende muur aan te kijken rond het slot, waarvan ik, alweer toeval, een week later in de krant een mooie foto zag en las dat het een ‘slangemuur’ is. Ik liep over de slotgracht de tuin in en aan de binnenkant van de slangemuur bleek dat de natuur er danig gecultiveerd is, knap uitgespreide bloesemtakken van perzik, amandel of kers worden er met honderden groene raffia-strikjes tegen het hout gedrukt. Ik hoefde niet eens naar binnen - want dat kon niet - om mij te vereenzelvigen met de schrijfster van de brieven. Zó ongeveer moest zij zich gevoeld hebben: aan alle kanten van buitenaf bekneld, maar van binnen vol groei die haar weg zocht. Dat heeft ze volgehouden en die kunst hebben Pierre en Simone Dubois met grote zorgvuldigheid uit de doeken gedaan. Zij hebben de chronologie niet doorbroken, dat vind ik wel eens jammer, want de consequentie daarvan is onontkoombaar: herhaling van feiten. Dat zij daarbij in de concurrentie met de brieven zelf wel eens de mindere zijn in stijl, zij zullen de eersten zijn om dat toe te geven, maar ook hun stijl is verzorgd. Zonder vaandel verdient gretige, aandachtige en geduldige lezers.
|
|