| |
| |
| |
Biografie Bulletin 92/1
| |
| |
| |
De knipgeest en zijn open domein
Een uitgeversknecht over de bezetenheid van zijn leven: andermans leven
Martin Ros
‘Uit diepe mentale of morele putten, waarin ik ooit wel eens geraakte, hees ik mezelf altijd weer met gemak en kwiek omhoog door met uit te leven aan de avonturen van nieuwe levens.’ Martin Ros, schrijver van meer dan één heldenleven en uitgever van Nederlands eerste en enige biografische reeks, had het al jong te pakken. Zelfportret van een verslaafde.
Als knipgeest werd ik thuis voor het eerst een kwelling op mijn elfde, twaalfde jaar. Ik was de eerste van het wielrennen bezetene in de romantische Hilversumse volkswijk Klein-Rome. Ik beschikte zelfs over een zeldzame fiets. Mijn broers hadden deze uit overblijfselen van oude afgeschreven fietsen in elkaar gezet, waardoor het vehikel één curieus euvel vertoonde: er zat een bochel in. Ik reed dus op een fiets met een bochel en vergaarde daarmee mijn eerste roem in de Ronde van Klein-Rome.
Het was het wonderjaar van Gino Bartali, dat mooie Maria-jaar 1948, toen de paus nog bereid was het hele peleton te zegenen. Gino Bartali, de norse oude monnik, was, vóór de Fausto Coppi-roes me in 1949 overviel, mijn lievelingscoureur. Voor de Tour van 1948 werd Bartali door veel journalisten als te oud en opgebrand afsgeschreven. Mijn sympathie was meteen enorm aan zijn zijde en dat hij zo oud was maakte mij juist enthousiast. Bartali won de Tour al eens in 1938! Zijn carrière werd dus gebroken door de Tweede Wereldoorlog. Hij vertegenwoordigde in 1948 voor mij de hele geschiedenis van het wielrennen en van de Tweede Wereldoorlog. Aan zijn leven en de carrière kon ik allerlei data, feiten en ontwikkelingen op geheel andere terreinen vastknopen. Ik werd voor het eerst gegrepen door de fascinerende geschiedenis van een leven, dat zich bovendien nog volop aan het voltrekken was.
Mijn belangrijkste bronnen om zoveel mogelijk van iemand te weten te komen op wie ik wilde lijken of op wie ik me wilde afstemmen, waren thuis de Volkskrant, dagblad voor katholiek Nederland, en de Katholieke Illustratie, waarin in verband met het eeuwige Rome en de paus nogal veel uit en over Italië werd bericht. De Volkskrant bemachtigde ik elke morgen vóór de neuzen van mijn vader en van mijn vele oudere broers door voor zessen op te staan en uit het dakraam de bezorger te zien aankomen. De Katholieke Illustratie, een weekblad, werd altijd bezorgd op woensdagmiddag als ik vrij was van school. Ik stelde me vanaf ongeveer twee uur op onder de brievenbus in de gang. Het genot, als de krachtig geurende nieuwe illustratie eindelijk in de geul werd gefrommeld, was onbeschrijflijk. De loper sukkelde wat met zijn been en kwam dus op ongeregelde tijden. Er waren woensdagen dat ik anderhalf uur lang verbeten on- | |
| |
der de brievenbus zat te tandakken, denkend aan Bartali.
* * *
Bij mijn ouders had ik, op grond van blijkbaar gezonde prestaties op school, kunnen bevechten dat ik aan het eind van de dag uit krant en weekblad mocht knippen wat ik wilde. Zo werd ik de knipgeest. Voor de broers die 's morgens weinig tijd hadden en pas 's avonds of de dag erop naar de krant grepen was het een kwelling, want ik knipte me suf.
Het begon met de aanleg van een knipselarchief Bartali, waarvan ik de stukken vrijwel dagelijks herlas en geheel uit het hoofd kon opdreunen. Vervolgens begon ik ook de strips uit te knippen, interviews, boekbesprekingen, vooral de stukken waarin me suggesties over hele levens werden gegeven. Ik rubriceerde alles op namen. Ik had een ontzaglijke drang om me met het hele leven van een persoon te vereenzelvigen op grond van trefzekere incidenten die ik over zo iemand las. Op mijn kamertje deed ik hem, na mijn huiswerk, op basis van mijn knipsels ook na. Ik praatte als Romme, ik schermde als Gérard Philipe, ik sprak met gevoel en ontzag over de werken van Anna Blaman als de voor een rooms-katholiek meest infame aantasting van de meest intieme menselijke waardigheid.
De broers joelden, vloekten en scholden als ze vaak al voor zes uur 's avonds, wanneer we ons rond de dampende avondschalen schaarden, de krant totaal verknipt aantroffen. Het liep er vaak op uit dat mijn vader opdracht gaf datgene wat ik had gelezen, uitgeknipt en in mappen opgeborgen of in schriften opgeplakt, uit
Het gezin Ros ingelijst. Linksonder: Martin Ros als jongetje
(foto: Anja van Leeuwen)
| |
| |
mijn hoofd kort samen te vatten. Ik herinner me goed dat ik toen al de neiging had niet alleen overal een schepje bovenop te gooien maar aan te vullen met ten opzichte van het roomse gedachtengoed zeer paradoxale of contramineuze meningen en gegevens, die ik oplepelde uit De Waarheid, Het Vrije Volk, de Gooi- en Eemlander, Het Parool, De Telegraaf en de Gooische Courant. Al deze bladen beschikten toen in Hilversum nog over eigen kantoortjes met vitrines, waarin dagelijks de belangrijkste pagina's uit de nieuwste edities werden uitgestald. Ik maakte er mijn vaste rondjes langs op de fiets met de bochel.
Mijn avondverslag aan tafel draaide dikwijls uit op een lofzang op levenslopen van in het RK-circuit als verdacht of verboden geldende figuren. Ik kon even vurig spreken over de paus als over Stalin, over Churchill als over Hitler, over Marie-Antoinette als over Napoleon Bonaparte. Het sterk inleven in andermans levens en het opstapelen van soms aangedikte of verzonnen details of anecdoten moest wel de suggestie wekken dat ik met alle levens die ik opvoerde ook sympathiseerde. Het opdissen van forse of volstrekt onbekende feiten riep aan deze gezellige, eenvoudige roomse tafel soms zulke verontwaardiging op over wat er in de wereld te koop bleek te zijn, dat ik als een verkeerde boodschapper van tafel werd gejaagd, ja zelfs met mijn bordje eten het gangetje naast ons huis werd ingedreven. Daar werd ik door de buurkinderen al handenwrijvend opgewacht, want ik vertelde aan hen gewoon verder en zij vonden het allemaal prachtig.
* * *
Ik herinner me een gloeiendhete middag, begin augustus in de muisstille Faisantenstraat in Hilversum, waar de hitte het leven tot een minimum had doen verschrompelen, zodat ik me voor het eerst in de zomervakantie, waarvan de dagen me nooit lang genoeg konden duren, verveelde. Mijn zusjes gingen roeien, maar ik wilde uit landerigheid zelfs met hun niet mee en toen gaven ze me die overgetelijke tip: waarom ga je niet eens naar de leeszaal, je hebt er nu best de leeftijd voor.
Zo belandde ik in de RK-leeszaal en bibliotheek aan de Hilversumse Groest, vlak onder de rook van de Vituskerk, waarvan de pastoor en kapelaans argwanend waakten over de lectuur van roomse kinderen. Het hinderde niet zo dat mij ongeveer negentig procent van het boekenbestand onthouden bleef. Die boeken waren met B, BC, of het gruwelijke C gemerkt, ze waren strikt voorbehouden aan rijpere lezers of konden slechts met toestemming van de geestelijkheid worden uitgeleend. Ik vond echter ook in de vrije A-boeken mijn lust en mijn leven.
Het eerste boek wat ik meesjouwde naar huis was Geschiedenis van de kruistochten van Michaud, met de mij in memorie nú nog toegeurende illustraties van Gustave Doré. Het was het eerste boek waarvan ik een uittreksel maakte en waaruit ik lijsten destilleerde met de levenslopen van de kruisvaarders. Het rubriceren van levens met jaartallen en incidenten, die ik altijd in verband bracht met de grote algemene geschiedenis en actualiteit, bleef mijn hartstocht toen ik enkele jaren later, zij het lange tijd geheel geheim gehouden voor thuis, in de neutrale OLB binnendrong. En na de middelbare school wachtte mijn natuurlijk het geluk van de UB's, met hun kaartenbakken - waarvan ik helaas nog zal moeten beleven, vrees ik, dat ze geheel worden uitgeroeid ten behoeve van de zielloze schermen die, daar ben ik vast van overtuigd, er alleen maar op uit zijn ons van het lezen af te houden. Let op mijn woorden: nog voor het jaar 2000 zal in alle bibliotheken het laatste boek van het laatste schapje zijn verwijderd.
| |
| |
* * *
De dynamiek in de studie geschiedenis ontleende ik volledig aan de nooit eindigende nieuwsgierigheid naar levens, naar de meest uiteenlopende levens, wanneer ook. Uit diepe mentale of morele putten, waarin ik ooit wel eens geraakte, hees ik mezelf altijd weer met gemak en kwiek omhoog door me uit te leven aan de avonturen van nieuwe levens. De beperktheid van of het verdrietige in mijn eigen leven verdwenen altijd weer in het niets als ik me kon uitleveren aan de grote levens die ooit toch maar waren geleefd. Nooit verliet mij de gulzigheid om feiten, namen, jaartallen in me op te zuigen.
Al deze in mijn hoofd en in eindeloze stapels uitreksels, knipsels lijsten cumulerende bio-gegevens schonken me niet alleen het genot me in de journalistiek, in de studie en later in de uitgeverij van een uitpuilende rugzak verzekerd te weten. Ze bepaalden ook, en dat blijft het voornaamste, mijn nooit verzwakkende lust om weer verder te blijven lezen en leven. Het verzamelen van andere levens werd de mij altijd meeslepende en voortdrijvende compensatie voor de levens die ik zelf had gemist, zo meeslepend dat ik de andere levens nooit had willen missen voor wat onnozel extra spektakel dat ik in mijn eigen leven had kunnen verzamelen als ik het overheerlijke surrogaat van al die andere levens wat meer had laten liggen.
* * *
In de uitgeverij heb ik uiteraard vanaf mijn start in 1964 gestreefd naar een biografisch blok in het fonds. In de sfeer van bekennen en biechten die de revolutie van de jaren zestig zo domineerde, pasten in de eerste plaats de autobiografie en het ego-document. Naast de bekentenissen van een Amsterdamse taxichauffeur of van haring-Arie in het populeske, kon ik in Privé-domein gaan bouwen aan het autobiografisch bolwerk dat nu, na een lange en moeizame aanloop, toch triomfantelijk zijn vaste gemeente aan liefhebbers lijkt te hebben gevonden.
Maar wat zijn autobiografieën zonder biografieën? Pas zo'n vijftien jaar geleden mocht ik meemaken dat de Arbeiderspers het nut en de noodzaak inzag van een louter biografische reeks, als begeleider, aanvuller en paranimf van Privé-domein. Ik had me voordien al enige tijd in die richting bewogen met de reeks Unofficial history, of geschiedenis buiten het boekje, waarin de monografieën tegelijk ten dele vermomde of halve biografieën waren. Voor Open Domein dienden zich toen ineens enkele aanvallige stroomversnellers aan. Martin van Amerongen zette zijn jarenlange bezetenheid van Wagner met alle voors en tegens neer in een heel onorthodoxe Wagner-biografie. Simon Carmiggelt presenteerde zijn zeer persoonlijke Elsschot-profiel. Jan Meyers kreeg met een feuilleton in Maatstaf over Mussert ineens de slag te pakken en voltooide de eerste grote Mussert-biografie. Jarenlange bezetenheden van enkele biografen, die op gelukkige wijze én in een proefschrift én in een Open Domein kanaliseerden, waren die van Wam de Moor voor Van Oudshoorn, van Angenies Brandenburg voor Annie Romein-Verschoor, van Hendrik Henrichs voor Johan Brouwer.
Het zou absoluut onmogelijk zijn geweest voor de uitgeverij deze auteurs jarenlang vrij te maken voor hun projecten. De biografie begint langzaam te bloeien, ook economisch - ruim 7500 exemplaren verkocht van Hazeu's Achterberg-mastodont, diverse herdrukken van Bastet over Couperus, herdrukken van Van Amerongen over Wagner en van Meyers over Mussert - maar ze kan materieel nog altijd niet als harde bestaanskern gelden voor een uitgeverij. Groot is daarom de dank, verontschuldigd aan de bezetenen die met hun
| |
| |
jarenlange inzet en opoffering aan de biografie in Nederland en aan Open Domein karakter gaven.
* * *
Voor Privé-domein hebben we altijd een keuze kunnen maken uit een ontzaglijk internationaal veld aan titels. Ze behoefden slechts vertaald, ingeleid, geselecteerd of geredigeerd te worden. In elk geval kon het gebrek aan Nederlandse titels worden goedgemaakt door deze nimmer eindigende keurkeus uit oud en nieuw buitenlands topmateriaal.
Met Open Domein stelden we ons van stond af aan een voornamelijk Nederlandse fondsvorming ten doel. In vertaling treft men dan ook slechts actueel en historisch zeer bijzonder werk aan, zoals het Gogolboek van Nabokov, het Rimbaud-leven van Enid Starkie en de Céline-biografie van Vitoux.
Binnen het beperkte Nederlandse taalgebied kan een uitgever niet veel anders blijven doen dan speculeren op de persoonlijke bezetenheid van auteurs. Hij moet proberen erachter te komen waarom iemand al zo lang door een bepaald leven gefascineerd wordt. Vanuit die bezetenheid kan een auteur door een opkontje van de uitgever ineens in precies díe conditie raken waarin hij de biografie wil aanvangen en afmaken. Ik heb vaak ervaren dat je iemand die op een bepaalde manier door een onderwerp geïntrigeerd is, op zijn sterkste rechterbeen kunt zetten door je vaste vertrouwen en grote enthousiasme uit te spreken.
Zodra het besluit tot de biografie definitief is gevallen, groeit meestal onmiddellijk de macht van de auteur. Ik heb althans telkens weer ervaren, dat de bezetenen bij het vorderen van hun werkstuk steeds beter gaan schrijven en formuleren. Ze weten dat ze schrijven vanuit de rugzak, die ze zo graag als jarenlang atlasgewicht met zich torsten. Deze rugzak dan eindelijk hergroeperen en in bezield verband lozen, iets heerlijkers is er niet. Ik heb het zelf ervaren aan mijn kleine privé-bezetenheden. Vanuit deze gegrepenheid en geestdrift kan ik de auteurs toespreken.
* * *
Ik had al jarenlang een Surinaamse afwijking. Suriname vind ik een schitterend land en ik ben erg gesteld op de soepele, laconieke Surinaamse aard. Vanuit dit Surinamisme begon ik me steeds meer voor het Caribisch gebied te interesseren. Het gebied is een buitengewoon boeiende smeltkroes van historische invloeden. Op de diverse eilanden valt aan de hand van de koloniale geschiedenis nauwkeurig te traceren waarom men hier Engels spreekt, daar Frans, daar Spaans, elders Nederlands, ergens anders zelfs Deens, en waarom de bevolking hier overwegend zwart is, daar licht gekleurd, daar hindoestaans. Eén Caribisch land ging me steeds meer fascineren: Haïti, dat in tegenstelling tot het oostelijke gedeelte van Hispaniola, de Dominicaanse Republiek, geheel zwart is en dat op de oudste onafhankelijkheid in het hele Caribische gebied kan bogen. Een Surinamer verzekerde me ooit trots dat rond 1789 vanuit Suriname gevluchte marrons of Boni's op Haïti de instigerende rol hebben gespeeld tot de fameuze Vuurnacht van 1791, die via de heroïsche slavenopstand die twaalf jaar zou duren, leidde tot de onafhankelijkheiod van Haïti op 1 januari 1804.
Van de Boni's kwam ik op de sleutelfiguur in de slavenopstand, Toussaint Louverture. Ik herlas wat Presser in prachtig-rehabiliterende zin over hem schreef in zijn Napoleon-biografie, die ik heb mogen heruitgeven in Open Domein. Zo raakte ik van Toussaint Louverture bezeten. Jarenlang heb ik boeken, tijdschriften en artikelen over hem verzameld. De UB's zullen
| |
| |
gek geworden zijn van mijn aanvragen naar steeds bizarder insituten. Een gelukkig contact met een Haïtiaan, die present was in Frankfurt op die enige keer dat Haïti op de Frankfurter Buchmesse aanwezig was, speelde me divers curieus materiaal uit Haïti zelf in handen.
Wat opwindend waren de uren van lezen, excerperen, lijsten maken en eindeloos hergroeperen van het materiaal, dat ik verzamelde op kaartjes en fiches. Vol namen, getallen, figuren en feiten ging ik daarna meestal een uur of wat fietsen en dan begonnen de ideeën en nieuwe conclusies door mijn hoofd te tollen. Zo ontwikkelde zich in het zicht van het herdenkingsjaar 1991 voor mij de Vuumacht, als die ten onrechte door de Franse historici onder de grond gestopte kapitale gebeurtenis in de Franse revolutie. Een geschiedenis die genadeloos de billen van de revolutie ontblootte en Toussaint Louverture aan mij openbaarde als de imposante revolutionaire tegenspeler van de contra-revolutionair en aanhanger van de slavernij, Napoleon.
De ontdekking van deze mythe in mijn boek, de draad en darm die er van begin tot einde doorheen lopen, zullen vooral biografen met mij meegenieten. Het jarenlang verzamelen, inventariseren en groeperen van je materiaal voor je aan het schrijven gaat is de ene heerlijkheid; de geleidelijke ontdekking van de mythe die je door het boek zult weven is de andere. Zo heb ik het tenminste ervaren. Ik doe al mijn werk voor de uitgeverij na dertig jaar arbeid persen nog altijd graag en met onverminderde inzet en nieuwsgierigheid. Maar ik verlang vooral weer naar één ding: te kunnen verzamelen en groeperen voor een nieuw boek en na de genietingen van het zoeken, lezen en excerperen nog eenmaal door te stoten naar dat grote genot,
Een greep uit het oeuvre van Martin Ros
(foto: Anja van Leeuwen)
| |
| |
het neerschrijven van de ontdekte mythe van een leven, bij voorkeur in de roes van enkele weken die, naar ik ook van diverse biografen begrepen heb, ineens over je komt en je plotseling de macht geeft het beste te geven, veel meer dan je ooit van jezelf vermoedde.
* * *
Ik heb het dus zelf een beetje aan den lijve meegemaakt, de biografische bezetenheid. Vanuit die geest spreek ik de auteurs toe, moedig hen aan, verzeker hen grote genietingen te zullen ervaren, veel avonturen, veel ontmoetingen, ook met jezelf. Richard Holmes heeft schitterend beschreven hoe ver het ‘zich zelf er in gooien’ van de biograaf kan gaan. Michael Holroyd geeft toe tenslotte zelf te zijn gaan lopen en praten als Shaw, wiens biografie hij schreef. Peter Ackroyd waande zich tijdgenoot van eerdere biografen van Dickens en hij schoof met hen aan bij het vuur om de grote Dickensvragen met hem te bespreken. Zo mag ik het horen!
Met verwante bezetenheid zitten nu zo'n twintig auteurs in AP's Open Domein te sleutelen aan hun biografieën. Twintig!
Is dat niet fantastisch na al die jaren, waarin overigens door slecht geïnformeerde journalisten werd geklaagd over het ontbreken van de biografie in Nederland? De nieuwe biografen weten zich nu gestuwd en gestimuleerd door een internationaal doorbrekende biografische golf. Ik ben er zelf vast van overtuigd dat het einde van het ellendige ideologische tijdperk de biografische revival enorm in de kaart speelt, om van het speculatieve fin-de siècle-per-spectief maar niet te spreken.
Bij het ouder worden neemt de drang tot overzien, samenvatten en inventariseren toe. Ik doe tenminste, onherroepelijk verouderend, niets liever dan door de straten van mijn jeugd fietsen, oude brieven te voorschijn halen en herlezen, de lijsten en knipsels rangschikken van vele jaren terug: wat heb ik toen gelezen, wat was er toen aan de hand, waarvan was ik toen bezeten. Zo is het een beetje in deze fin-de-siècle. De eeuw werd oud en moe, slapeloos zit hij in de vroege ochtend te wachten voor het raam tot de zon opgaat om zich te herinneren hoe hij zich vroeger bij dit eerste ochtendgloren naar huis repte, met in het hart en hoofd nog de naroes van nachtelijke avonturen.
Ik moet een heel eenvoudig materieel feit toevoegen aan alle euforie over de herontdekking van de biografie als het genre dat in boei-en spankracht de roman kan evenaren, overtreffen en zelfs verdringen. Er is in Nederland een aangenaam mechanisme van prijzen en subsidies, opdrachten en additionele honoraria op gang gekomen, waardoor auteurs zich kortere of langere tijd vrij kunnen maken, speciale boeken en bescheiden kunnen aanschaffen, zich reizen en excursies kunnen veroorloven. Ook aan dat goddank groeiende mechanisme is te danken dat die twintig titels nu bij AP's Open Domein op stapel staan en tussen nu en vijf jaar verschijnen. Ik noem ze met trots: de biografieën van Heijermans, Gorter, Ter Braak, Nijhoff, Jef Last, Slauerhoff, Gerretson, Lodewijk van Deyssel, Gezelle, Jan Hanlo, Lodeizen, Paul van Ostayen, Marsman, Domela Nieuwenhuis, Vliegen, prins Maurits, stadhouder Willem V, Michiel de Ruyter, Bilderdijk, Mengelberg. En daar zullen zeker binnen afzienbare tijd nog enige projecten bijkomen.
Mijn vurige hoop is bijvoorbeeld dat eerlangs toch de biografieën worden geschreven van onze drie koningen, Willem I, Willem II, Willem III. Waarschijnlijk zijn onze koningen in die volgorde geen erg kapitale figuren geweest. Maar het is toch schandelijk dat we in de boekhandel nul op het rekest krijgen als we naar een biografie van hen vragen, net zoals we dat krijgen wanneer we vragen naar de biografieën van
| |
| |
Oranje, stadhouder-koning Willem III of Troelstra. En dat waren toch wél kapitale figuren.
Aan het werk dus, er is nog veel te doen!
* * *
Nadat ik mezelf als uitgever en biograaf heb opgevoerd, word ik nu weer de koper en lezer van biografieën. Want in de eerste en laatste plaats ben ik zelf een bezeten lezer van de biografie. Ik wil er altijd weer nieuwe levens bijlezen, ik wil altijd weer op andere wijze de geschiedenis penetreren. De biografen knappen het werk voor me op.
Wat las ik de laatste weken zoal?
In aansluiting op het epos van leed en strijd van Toussaint Louverture kwam ik op dat andere drama binnen de Franse revolutie: dat van de Vendeeërs. Voor God en koning kwamen zij in 1793 tegen het Schrikbewind in opstand. De revolutie sloeg in het teken van vrijheid, gelijkheid en broederschap bloedig terug. Eind 1794 was de opstand van de Vendée in de kern neergeslagen, ten koste van 500.000 slachtoffers, onder wie tienduizenden onschuldige vrouwen, kinderen, grijsaards. Een zo'n held, een eenvoudige boer die de Vendeeërs aanvoerde was Chatelineau. Onder de titel Chatelineau, Ie saint de l'Anjou kwam Louis-Marie Clenet (Perrin) met een biografie die het hele Vendée-drama verhelderde.
Dan de omwentelingen van nu. Rusland is om, de CPSU is verboden, de Russen proberen het gebalsemde lijk van Lenin te verpatsen aan een Amerikaanse miljonair en Gorbatsjov speelt in een Duitse film de rol van een Dostojevski-fan. In zo'n tijd word ik dubbel nieuwsgierig naar La vie tumultueuse d'Ilya Ehrenbour, juif, Russe en Sovietique van Ewa Berard (Ramsay). Ehrenburg, aan de vertaling van wiens literaire herinneringen Charles B. Timmer tot kort voor zijn dood werkte, was een ergerlijke agitprop-figuur, een soort Russische Céline, maar een groot schrijver. Op zo'n paradoxaal raadsel raak ik nooit uitgelezen. Ik lees daarnaast meteen het tweede deel van de eerste moderne wetenschappelijke biografie van Lenin, a political life. Worlds in collision van Robert Service (Macmillan). Hoe komt het dat ik nu pas extra nieuwsgierig begin te worden naar de levens van Lenin, Marx en Stalin? Ik wil weten hoe het geweest is, de wereldschokkende revolutie waarvan wij het einde hebben meebeleefd als oor- en ooggetuigen.
In Frankrijk voert het Front National de neo-fascistische come-back aan en kan het voormalige Action Française van Charles Maurras - dé representant van het ‘intellectuele’ antisemitisme in de affaire Dreyfus - weer onder de oorspronkelijke naam verschijnen. La vie de Charles Maurras, de turf van Yves Chiron bij Perrin, is een must en erg leerzaam.
J.A. Alberdingk Thijm, erflater van de negentiende eeuw, in de KDC-serie van Arbor, is een schitterend samengestelde monografie van diverse specialisten. Thijms grootheid is kennelijk al niet meer door één auteur in een biografie samen te vatten. Het boek deed me onmiddelijk grijpen naar de magistrale biografie van Lodewijk van Deyssel over zijn vader. Bestaat zulks in enige andere taal?
Herlezen doe ik ook Wallenstein van Golo Mann (Fischer), Erzählt von voegt Mann in de ondertitel toe. De biografie is geschreven à la Thomas Mann, dus zoals Thomas Mann de fictieve biografie van Adrian Leverkühn schreef in Doktor Faustus, verteld door een vriend. Golo Manns biografie blijft de meest congeniale biografie, de meest empathische die ik sedert jaren las. Wat een ongehoord vermogen om de toch vrij veraf liggende wereld van de dertigjarige oorlog zo naar voren te halen. Tot herlezen kwam ik door de vierdelige Duitse TV-serie Wallenstein, gebaseerd op Golo Manns boek, die uitgezonden werd
| |
| |
op de vroege zondagochtend. Ik keek in verbijstering, beklemd, ontroerd, vermaakt, met een droge keel naar Wallensteins einde. Het fantastische is dat tal van taferelen rechtstreeks gebaseerd zijn op de biografie van Golo Mann, waarin nauwelijks monologen of dialogen voorkomen. De scenarioschrijver en regisseur konden de regels van Golo Mann echter zo in de monden van de protagonisten leggen. Dát noem ik nog eens een biografie. Als ik de Franse televisie aanzet zie ik een gesprek met de stokoude vader van de polemische biografie, Henri Guillemin. Wat heb ik ooit genoten van zijn vernietigende biografie van Chateaubriand. Met hitsige vechtlust maakte Guillemin met het ene overtuigende detail na het andere waar dat Chateaubriand in zijn autobiografie Memoires d'Outre tombe evenveel verzonnen heeft als naar waarheid opgebiecht. Hij gooide er altijd zo'n schep bovenop dat de hele wereld, inclusief al zijn minnaressen en Napoleon Bonaparte, rond de as van Chateaubriand draaide. Guillemin is een groot biograaf en het wonderlijke is, dat zijn afrekening geen tittel of jota afhaalt van de rang en boeikracht van Chateuabriands boek, dat Guillemin ook opgewekt ‘een der meest magistrale autobiografieën uit de wereldliteratuur’ blijft noemen. Maar we hebben biografieën als die van Guillemin hard nodig om objectief in het zadel te blijven.
Zo zwaluwstaarten autobiografie en biografie prachtig in elkaar om ons voorwaarts te helpen door de tijden. Van Chateaubriand steken we vooral vreugdevol deze verzekering op: alle levens op aarde hebben hun zin en betekenis gehad in de uiterst minieme, niettemin onmisbare steentjes die ze bijdroegen aan de geschiedenis van de wereld, die de grote Eenzame van het heelal afbouwt tot zijn verheerlijking en onze voleinding.
Martin Ros is hoofdredacteur van uitgeverij De Arbeiderspers, redacteur van Maatstaf, voorzitter van de Dordtse Academie en auteur van:
* | Heldenlevens. (1987, als pocket in 1991 herdrukt onder de titel Wielerhelden) |
* | Bloednacht Mayerling. (1989) |
* | Vuurnacht. Toussaint Louverture en de slavenopstand op Haïti. (1991) |
* | De biografie in Nederland en België 1988-1990. Overzicht en bibliografie. (I.s.m. Harry Poeze, 1991) |
Martin Ros in zijn werkkamer bij de Arbeiderspers (foto: Roeland Fossen)
|
|