Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30
(2013)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Een vergeten bloedbad in 1813
| |
[pagina 8]
| |
Titelvignet van J. Meulman, Woerden in Slagtmaand 1813. Den Haag 1814. P. Vinkeles (fecit).
griffier Van Loon, tot het 6-jarig meisje Aartje Kip. Van 8 uur 's ochtends tot 7 uur 's avonds duurde de slachtpartij, waarbij de burgers in hun ontreddering aanvallen van de ene groep na de andere moesten verduren. Nog drie dagen daarna terroriseerde de Franse macht het stadje, maar op 28 november keerde de rust weer en kon men de doden begraven. Twee dagen later landde de Prins van Oranje op het Scheveningse strand. | |
Woerden in het geruchtencircuit en in de persHet duurde een paar dagen voor deze moordpartij in volle omvang bekend werd, ongeveer tot de 28e november 1813, toen de terreur afnam. Schweickhardt verbleef in die tijd in Amsterdam en waarschijnlijk vernam zij al vrij snel het gebeurde. Voor de bepaling van de snelheid van het geruchtencircuit is het dagboek van haar stadgenoot Willem de Clercq een goede bron. Daarin valt op 26 november te lezen, dat de zorgwekkende geruchten over Woerden waar blijken, en dat inderdaad de Fransen terugkeerden om de Hollandse bevrijders in hun ‘zorgeloosheid’ te overvallen. Maar meer dan dat enkele gevangenen gefusilleerd zijn en dat er deerlijk geplunderd is, weet hij niet.Ga naar eind6. Op 28 november verwijst hij naar ‘een nieuw anti-Frans blaadje, De Nieuwe Franse Tirannie’, dat een kort bericht over de ‘ijselijkheden’ in Woerden zou bevatten. Hiermee doelt De Clercq mogelijk op S.I. Wiselius, Kort tafereel der Nieuwe Franse Tirannie, waarin brieffragmenten van bezoekers uit de plaatsen Alphen, Leiden en Montfoort over de moord in Woerden geplaatst zijn.Ga naar eind7. De inhoud vermeldt hij niet, maar onder ‘ijselijkheden’ zal hij verstaan dat grijsaards, vrouwen en kinderen niet aan de moordzucht ontkomen zijn. Waarschijnlijk doelt hij op een van de grootste gruwelijkheden, het lot van een barende vrouw wier lichaam, aldus het Kort tafereel, men ‘uiteengeschoten’ had door het mondstuk van geweren op haar te plaatsen. Waarschijnlijk vindt De Clercq dit zo ongeloofwaardig dat hij het niet citeert. Een dag later, op 29 november, geeft hij letterlijk weer wat hij uit de mond van een hem bekend geestelijk leidsman hoorde, een Woerdenaar van origine, die een ooggetuige uit Woerden gesproken had.Ga naar eind8. De bevrijdingstroepen uit Den Haag die Woerden ‘bezet hadden’ (voor De Clercq zijn dit nog vijanden), lieten zorgeloos de bruggen van de stad neer en hadden de wallen onbeschermd gelaten: zo konden de Fransen terugkeren. Molitor zou de stad drie uur ter plundering overgegeven hebben aan Franse troepen, die behoorden tot het strafbataljon. Nu noemt De Clercq als ergste schanddaden dat er, voor zover hij wist, zeker twintig mensen vermoord zijn. Schweickhardt zal ongeveer deze zelfde geruchten gehoord hebben. De Clercq noteerde in zijn dagboek, dat de heer ‘Costerius’ (bedoeld is waarschijnlijk Costerus) een aanzienlijke losprijs voor zijn leven geboden zou hebben maar alsnog de kling door het lijf had gekregen.Ga naar eind9. Ook bericht hij nu over het lot van de zwangere vrouw van de Woerdense schipper, bij wie de buik was opengescheurd en de vrucht op straat was geworpen. De geschiedenis van deze vrouw is van belang voor Schweickhardts gedicht. Verder meldt De Clercq dat een oude vrouw zou zijn doodgeschoten en een andere vrouw gedwongen werd de moord op haar echtgenoot aan te zien; twee gereformeerde predikanten zouden vermoord zijn, om elkaars leven smekend, en de rk kerk was totaal geplunderd. Op 18 december signaleert hij een geschrift, ‘Berigt wegens Woerden’, dat volgens De Clercq in bedaarder termen dan De Nieuwe Franse Tirannie de gebeurtenissen schildert, maar toch in een ‘vrij krachtige stijl’. Waarin dit bericht over Woerden is opgenomen is niet duidelijk, maar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid duidt de Clercq op berichten die bekend werden via het Staatkundig Dagblad van de Zuiderzee. Hij vermeldt niet dat inmiddels sinds 4 december 1813 door berichtgeving in dat blad in volle omvang bekend gemaakt is welke gruwelen zich in Woerden hebben voltrokken; de Leydsche Courant van 6 december 1813 bijvoorbeeld neemt het bericht integraal over. Cornelis van der Aa stelt elders, dat hij aan de stijl van dit verslag in Staatkundig Dagblad van 4 december 1813 de pen van J. Meulman, de vrederechter uit Woerden, meent te herkennen.Ga naar eind10. Meulman zal pas een jaar later zijn grote onderzoek uitbrengen. Waarschijnlijk verwijst De Clercq naar de tekst in Staatkundig Dagblad; de stijl van Meulman is vaker geprezen om zijn nietsensationele, zakelijke berichtgeving. In dit krantenverslag wordt een aantal van 24 dodelijke slachtoffers genoemd en 50 gewonden tot zwaargewonden. Hieronder een fragment van dit verslag: [...] grijsaards, van meer dan tachtig jaren, zuigelingen op de armen hunner moeders zijn baldadig doodgeschoten of doorstoken, eene vrouw in barensnood, en die twee Kinderen zoude hebben ter wereld gebragt, werd, op het bed liggende, voorbedachtelijk, na haar te hebben ontbloot, in den buik geschoten, en nadat, zoo doende, moeder en vrucht ellendig waren omgebracht, de dekens van hare bedstede, waar op zij lag, in den brand gestoken. Geene tranen van om genade smeekende echtgenooten, geen jammerkreet van knielende kinderen konden het hart dier booswichten vermurwen, die, integendeel, somtijds onder een luid gelach en de menschheid onteerende spotternij, hunne wreedheid zo verre botvierden, om de moorden voor de oogen der naaste bloedverwanten te voltrekken, en de trillende lijken, met bloed en uitgespatte hersenen bedekt, in het bijzijn der wanhopige weduwen en gillende kinderen uit te schudden, en zo naakt, met denzelven den spot te drijven.Ga naar eind11. | |
Bronnen van De moord van WoerdenPas in februari 1814 verscheen, aldus de Naamlijst Saakes, van Bilderdijk-Schweickhardt, De Moord van Woerden, binnen drie | |
[pagina 9]
| |
maanden na de gepleegde moordpartij. De inzameling voor Woerden is in volle gang en haar bijgevoegd vers ‘Aan de Nederlanders’ vormt een extra aansporing tot geven.Ga naar eind12. Nimmer hebt ge een troost onthouden, waar de droeve recht op had;
Nooit de liefdegift geweigerd, waar de nooddruft u om bad.
Voor Schweickhardt was het niet ongewoon de politieke gebeurtenissen op de voet te volgen. Vanaf de volkerenslag bij Leipzig van 16 tot 19 oktober van datzelfde najaar 1813 had zij met haar verzen de politieke ontwikkelingen gevolgd, zoals blijkt uit de dichtbundel die zij met Bilderdijk uitgeeft: Hollands Verlossing. Om even de gedachten te bepalen: al op 8 november, vier dagen voor de komst van de Kozakken in het noorden van ons land, dichtte zij het vers ‘Oranje boven’. Op 14 november ondertekende zij ‘Verlossingsuur’, als de Franse soldaten al van haar woonplaats Amsterdam naar Utrecht verplaatst worden. ‘Hollands verlossing’ is gedateerd 18 november, de datum dat ook de prefect G.J.A. de Stassart uit Den Haag vertrokken is en de bevolking in opstand gekomen is. Op de 19e ging men de Prins van Oranje halen, die op de 30e november zou landen. Tussen 19 en 30 november was het lang niet overal veilig, zoals blijkt uit het treurige voorbeeld van Woerden. Schweickhardt heeft dus geen kennis kunnen nemen van het genoemde ooggetuigen- en onderzoeksverslag van vrederechter Meulman uit Woerden, Woerden in Slagtmaand 1813. Er waren inmiddels in 1814 zoveel uit hun verband gerukte gruweldaden bekend geworden, dat Meulman het tot zijn treurige taak rekende om bij iedere moord- en slachtpartij ooggetuigen en overlevende verwanten nauwgezet te ondervragen, zodat zijn boek een precieze documentatie lijkt te zijn. Hij waakt er naar eigen zeggen voor, een detail te beschrijven dat hij niet heeft kunnen controleren. Dat blijkt vele malen als hij een relaas optekent uit de mond van een door verwonding immobiel geworden zegsman, die martelingen alleen kon horen, of er later de resultaten van zag. Ook zijn eigen ervaringen ontbreken niet. Omdat hij over stadsgenoten schrijft die hij vaak goed gekend heeft, is zijn verslag zeer betrokken. Die betrokkenheid wordt storend in de soms hagiografische toon van zijn werk, waarin de personen en gezinnen geïdealiseerd beschreven worden. Het beeld in Staatkundig Dagblad van de Zuiderzee komt niet op alle punten overeen, maar in stijl en toon zou het heel goed van Meulman kunnen zijn. Schweickhardt moest zich dus behelpen met deze zeer beknopte tekst, met andere pamfletten en met wat er mondeling overgeleverd werd. De faam van het allergruwelijkste detail gaat meestal het snelste en de dichteres heeft waarschijnlijk tegelijk met De Clercq mondeling het lot van die zwangere vrouw vernomen. Dit voorval vormt ook de kern van Schweickhardts gedicht. Bijna alle geschriften uit de Woerden-verslaggeving vermelden haar lot als het ergste. Pas in het latere geschrift van Meulman is de ware toedracht terug te vinden. | |
OpbouwHoe behandelt Schweickhardt deze moeilijke materie, inhoudelijk gezien en qua opbouw? Het jambische dichtstuk van 294 verzen in gepaard rijm begint met de situatietekening van een nachtelijke stad, waarin de burgerschaar zich gerustgesteld te ruste legt in de verwachting dat de vijand verdwenen is. Herademend van de angst waarmede 't krijgsgevaar
De boezems had bekneld van Woerdens burgerschaar,
En op het lot gerust dat uitkomst had gegeven,
Nu 't uit hun stille vest den vijand had verdreven,
Lag ieder huisgezin, vermoeid, maar zorgloos neêr,
En niemand dacht aan ramp of oorlogsplagen meer.
Dan, naauwelijks had de slaap den droeven 't oog geloken,
Of plotslings werd hun rust door gillen afgebroken.Ga naar eind13.
Schweickhardts ambities zijn niet gering, gezien de allusie op de openingsverzen van Gijsbrecht van Amstel en daarmee natuurlijk de verwijzing naar de misleiding van de bewoners van de stad Troje, die ook meenden van de vijand bevrijd te zijn. De opluchting van Gijsbrecht als ‘de benauwde veste’ Amsterdam eindelijk door de vijand verlaten leek en de stad zich had overgegeven aan feest en rust, klinkt onheilspellend mee in deze eerste zinnen. Zij beschrijft vervolgens hoe in de ‘ijslijke uchtendstond’ niet slechts geroofd en geplunderd werd, maar hoe de moordpartij een aanvang nam: met woeste sabelhouwen werden deuren en vensters versplinterd en vlogen de kogels (lood) van de snaphaan door de slaapvertrekken (vers 10-30). Exemplarisch voor de wreedheid zijn de eerste slachtoffers die zij beschrijft: een moeder aan wie eerst een wicht van vier weken aan de arm ontwrongen werd, waarna moeder en kind met dezelfde bajonet (het staal) doorboord werden. Dan pas volgt de propositio van het gedicht, in de vorm van een aanroeping van de Bataven, die in hun naïviteit niet zagen dat de toegejuichte vreemdelingen moordenaars bleken te zijn (vers 36-46). Het gehele gedicht door wordt dit thema in variaties herhaald; volgens vers 150-170 en 186-190 zal de herinnering aan de moordpartij de nazaten van de Bataven tot in eeuwigheid heugen; in vers 195-198 wordt alle Hollanders nog eens ingepeperd, dat ze zich door Franse vleierijen hebben laten inpalmen; en in vers 210-214 komt de sterkste beschuldiging, namelijk, dat Napoleon, hier voorgesteld als Caligula, met zijn ‘Kanibalenhorden’ nooit meer roem zal kunnen oogsten, omdat - modern gezegd - hier geen oorlog gevoerd is, maar oorlogsmisdaden begaan zijn. In haar termen: deze soldaten dragen ‘geen krijgszwaard’ maar ‘beuls- en moordenaarsdolken’. Terzijde verwijst ze nog naar andere misdaden, zoals het lot van de jongelingen die op de veldtocht naar Moskou voor Napoleon als slachtvee dienden; zij heeft deze ‘ramp’ ook bezongen.Ga naar eind14. Vervolgens ontrolt de narratio zich in de vorm van een reeks van apostrofes, beschuldigend gericht tot de Franse moordenaars, die hun misdaden als het ware stuk voor stuk in hun gezicht geslingerd krijgen: Verwoeden! die het bloed deedt stroomen over de aard
Gelijk een regenvloed, ten hemel afgegoten;
Die grijzaarts, wit van kruin, den boezem door dorst stoten,
En lachtet met hun kreet die opsteeg tot Gods throon!
Die met hun zielloos lijk, de menschlijkheid ten hoon,
Den dolsten moedwil dreeft! ja wandaân dorst volvoeren,
Waar de onbeschaafdste wilde in 't hart van zoude ontroeren [...].Ga naar eind15.
In dit geval verwijst zij naar de schendingen van de lijken van grijsaards, die in de kranten sinds 4 december 1813 al breed uitgemeten zijn. Haar volgende verwijt aan de Fransen betreft hun bedrog van de arme burgers, die in de waan gebracht werden zich vrij te kopen door geld en goud aan te slepen, waarna ze weerloos neergemaaid werden. Wie de ijdele hoop had, dat om | |
[pagina 10]
| |
De moord op de zwangere vrouw (P. van Veen).
Omtrekgravure W. van Senus (sculp.) naar J.W. Pieneman (del.) Uit: Woerden in Slagtmaand 1813. genade smeken voor man en kinderen zin had, kende de Franse moordenaars niet (vers 63-70). In het feitenrelaas concentreert zij zich na de genoemde moorden nog op een tweetal andere. Het kernstuk vormt van het lot van een zwangere moeder en haar kinderen, waarop ik hieronder speciaal in zal gaan (vers 71-118). Verder beschrijft ze nog kort een zieke die op het sterfbed ligt, maar niet de gelegenheid krijgt in stilte te sterven, omdat hij door opeenvolgende horden Fransen overvallen wordt en wond na wond toegebracht krijgt (143-157). Vervolgens verplaatst zij de apostrofe van de Fransen naar de Woerdenaren in de vorm van een rouwbeklag. Ze verwijst naar het feit dat de ramp in Nederland zoveel indruk gemaakt heeft dat men - hoe verarmd en ‘uitgeplonderd’ ook - toch door grote inzamelingen bijstand wil bieden. Daarna haast ze zich te betuigen, dat het leed niet te vergoeden is: in haar slotaanspraak beklaagt ze de getraumatiseerde Woerdenaren, die van nu af in hun leven achtervolgd zullen worden door de herinnering aan alle wandaden die ze hebben gezien. Ja, 't laatste doodsgegil van die gy zaagt vermoord,
Wordt wakende, in den slaap, en steeds op nieuw gehoord!Ga naar eind16.
In de peroratie spreekt ze tenslotte de kunsten aan in de persoon van de schilders en dichters die voor het nageslacht naar waarheid de heldendaden en wandaden uit de geschiedenis schilderden. In haar voorspelling zullen de gruwelen van Woerden voor eeuwig in de Nederlandse kunst de grondtoon vormen, een verwachting die overigens niet uitgekomen is. Voleindigt dan 't tafreel met de onuitwischbre vlekken
Van 't bloed, dat Woerdens grond bij stroomen moest bedekken!
Versmoort uw tonen in den moordkreet die daar klom;
En zing' uw harpsnaar zich aan Frankrijks gruwlen stom!Ga naar eind17.
Het slotakkoord wordt gevormd door een oxymoron van de harpsnaar die zich stom moge zingen, op zo kunstige wijze toegepast, dat het vers dramatisch eindigt met: ‘stom’. | |
GenreDit gedicht behoort tot het hybride genre dat in deze periode ‘dichttafereel’ genoemd wordt, waarin kenmerken van oudere genres zich gemengd hebben. Schweickhardt gebruikt de term niet, mogelijk omdat Bilderdijk zich eerder snierend over het begrip dichttafereel uitgelaten heeft.Ga naar eind18. Inhoudelijk zou de stof geschikt zijn voor een elegie, waarin immers velerlei ellende bezongen kan worden, maar onderscheidend in Schweickhardts gedicht is dat de voor de elegie kenmerkende grondtoon ontbreekt, die van een getemperde treurigheid moet zijn. De taferelen in de klaagzang kunnen hierdoor meer beheerst, ingetoomd zijn, terwijl in De moord van Woerden juist de hevige schrik en heftige gevoelsexpressie de boventoon voeren, bij beschrijvingen van doodsgegil en ‘wreedgeplengd’ bloed. De actuele en aan de werkelijkheid ontleende stof maakt het Schweickhardt wel mogelijk elementen van de afzonderlijke dichtsoort van de ‘beschrijvende poëzie’ te gebruiken, die meestal gezien wordt als onderdeel van het leerdicht.Ga naar eind19. De schilderachtige beschrijvingen behoeven niet noodzakelijk ‘schone zaken’ te betreffen, maar mogen ook ellende afbeelden, als maar aan de eis van beknoptheid, eenvoud en oorspronkelijkheid wordt voldaan.Ga naar eind20. In dit genre is ruimte voor tekening van zielsaandoeningen en gemoedsbeweging, maar in de beschrijvende poëzie vormt de uitvoerige beschrijving het hoofddoel van het gedicht. Dat is hier niet het geval. | |
StofkeuzeHet kernstuk, zoals gezegd, vormt het lot van een zwangere moeder en haar kinderen.Ga naar eind21. Uit Meulmans latere ware verhaal wordt duidelijk dat er geen sprake is van een schippersvrouw, maar van een deftige Woerdense dochter,Ga naar eind22. die, na een klein jaar gehuwd te zijn, in verwachting was. Het echtpaar was naar het huis van haar ouders gevlucht, waar ook twee kleine kinderen van de oudste dochter schuilden. De buik van de zwangere vrouw wordt door een kogel doorboord, waarna zij op bed doodbloedt, terwijl zij in haar doodsstrijd nog ernstig mishandeld wordt door beukende geweerkolven. Ook is getracht de dekens van het bed in brand te steken. Als de gevluchte familieleden en echtgenoot terugkeren, blijkt men na haar dood ook met een sabel de buik opengesneden te hebben zodat het voldragen wichtje bloot lag. Een misdaad waarvan men niet zou geloven dat die ‘in de jongste eeuwen in Europa’ nog zou kunnen plaatsvinden, aldus Meulman. De kern van Schweickhardts gedicht gaat om een zwangere moeder die op het laatste moment haar vier kinderen probeert te redden door ze van het bed te lichten, en de woning te ontvluchten met de drie jongsten om heup en boezem vastge- | |
[pagina 11]
| |
klemd. Buiten overvalt haar echter de barensnood, en ze keert terug om haar echtgenoot en het oudste kind te zoeken. De echtgenoot komt haar gewond met het stervend kind in de armen tegemoet. Juist denkt zij aan de naderende geboorte, als ineens de vertelling onderbroken wordt met de dringende bede van het lyrisch subject aan de moeder, geen nieuw leven te wensen voor dit ongeboren kind, en met de bede aan het kind, de ogen niet op te slaan. Het publiek kent de afloop, zo weet de dichteres, en daarom kan zij hier het verhaal afbreken. Het zou menselijk mededogen en schroom kunnen zijn, die maakt dat de dichteres aarzelt de verschrikkelijke afloop te beschrijven, maar mogelijk was Schweickhardt zich ook bewust van de problematische stofkeuze van haar gedicht. Niet in de zin van een recensie van het gedicht ‘De moord op Woerden’, waarin een tijdschrift de afkeer uitspreekt van het feit dat een ‘gevoelige vrouw’ zich aan dergelijke ‘akelige’ stof heeft gewaagd, zoals ook het geval was bij haar ‘Veldtocht naar Moskau’.Ga naar eind23. Het gaat eerder om de vraag hoe men überhaupt afschrikwekkende stof moet behandelen. Bekend is de stofkeuze van het verschrikkelijke en het angstaanjagende in geval van het sublieme. Denk aan Edmund Burke's concept van delightful horror, waarin bijvoorbeeld adembenemende en schrikwekkende vulkanen bij het publiek tegelijk genot en angst oproepen.Ga naar eind24. De moord van Woerden is niet op een zodanige emotie gericht. Al zal er sensatiezucht meespelen bij de lezer, men kan toch niet spreken van een gemengde emotie, omdat pure horror overheerst. De lezer weet dat al het kwaad onlangs werkelijk geschied is, en dat het vrouwen in iedere andere stad ook had kunnen overkomen. In Van Alphens Theorie is te lezen, dat volgens Moses Mendelssohn verschrikkelijke gebeurtenissen in een kunstwerk slechts afkeer wekken, wanneer men weet dat het kwaad werkelijk geschied is; en dat is hier het geval. Schlegel gelooft ook niet dat onderwerpen die in hoge mate walging en ontzetting oproepen, de lezer ooit zullen behagen.Ga naar eind25. Het werkelijkheidsgehalte van de stofkeuze kan het argument zijn voor Schweickhardt, om de lezer niet met het ergste te confronteren, omdat deze materie te verschrikkelijk is en bij de lezer afkeer inboezemt. Daarom breekt zij de beschrijving af met een aansporing aan moeder en kind om dit nieuwe leven te verzaken. Pas vijftig verzen verder komt het lyrisch subject toch nog op de afloop van deze misdaad terug, maar verhuld, zonder dat het verband met de bovenbeschreven vrouw en de moord op haar beschreven wordt: [...] meld, hoe dier beulen handen
Den koordsnoer der Natuur die 't ongeboren kind
In 's moeders schoot omvlecht en aan haar wezen bindt,
In bloeddorsts razerny verscheurden en vernielden.Ga naar eind26.
Expliciet zijn was niet gewenst en ook niet nodig bij een zo gruwelijke afloop die bij het publiek bekend was; zij kan dus later in het vers volstaan met een verwijzing naar het verscheuren van de navelstreng, ‘het koordsnoer der Natuur’. | |
WaarheidsgehalteSchweickhardt baseerde zich dus op de verhalen over deze gruweldaad, aangevuld met eigen inlevingsvermogen; zij schrijft tenslotte een gedicht en geen waar verhaal. In vergelijking met de latere documentatie is haar hele gedicht een compilatie van beschreven moorden.Ga naar eind27. Zo vermengt zij het verhaal van de zwangere vrouw met een later door Meulman beterDe moord op een vader te midden van zijn gezin (W. Schuil van der Does). Omtrekgravure W. van Senus (sculp.) naar J.W. Pieneman (del.). Uit: Woerden in Slagtmaand 1813.
gedocumenteerde moord op een jong meisje, dat op de arm van haar (pleeg)vader een schotwond door het hoofd krijgt. En ze maakt uit een mix van geruchten een nieuw geval van een moeder en kind die door hetzelfde staal doorboord worden. In het gedicht komen dus twee vermoorde jonge moeders voor, volgens Meulman zijn er totaal vijf vermoorde vrouwen, waaronder een zwangere vrouw. Behalve deze vrouw en het meisje op de arm, beschrijft hij ook nog een oudere vrouw van eenenzestig jaar en twee ongehuwde dochters, die de hulp aan hun vader met de dood moesten bekopen; alle drie komen niet bij de dichteres voor.Ga naar eind28. Waarheidsgetrouw is zij over het lot van vele grijsaards, die bespot werden om hun doodskreten en wier lijken meermalen werden geschonden. Bij vergelijking is te concluderen, dat Schweickhardt zich in haar gedicht concentreert op moordpartijen op vrouwen, en wel met name op moeders en zwangere vrouwen, en ook op oudere mannen. Later blijkt uit Woerden in Slagtmaand 1813 dat in werkelijkheid de moordlust zich vooral op mannen in de kracht van hun leven richtte, en in tweede instantie op vrouwen. In totaal beschrijft Meulman behalve de vijf moorden op vrouwen er tweeëntwintig op mannen, die meestal in het bijzijn van hun gezin gemarteld en gedood worden. Het kan zijn, dat de dichteres nog onwetend was over de getalsverhouding van mannen en vrouwen, maar meer voor de hand ligt dat men de martelingen en moorden op vrouwen, oude mannen en kinderen als het meest barbaars beschouwde. In de periode van de huiselijkheid emotioneerde de moord in het huisgezin het meeste.Ga naar eind29. Ook uit Bilderdijks slotzin van zijn gedicht ‘Woerdens moord, Op de wys van God save the king’, opgenomen | |
[pagina 12]
| |
De moord op de griffier (H. van Loon). Omtrekgravure W. van Senus (sculp.) naar J.W. Pieneman (del.). Uit: Woerden in Slagtmaand 1813.
in Nieuw Liede[re]nboekje, 1813 blijkt dat hij dat aspect als het allerergste beschouwde: Hollands vrouwenbloed te zwelgen
Dat is Fransche heldenmoed.Ga naar eind30.
Elders in zijn vers noemt hij de ‘vrouwen-grijsheid-kinderslacht’ het meest weerzinwekkende van deze moordpartij. De algemene gedachte moet geweest zijn, dat de gedode mannen in de kracht van hun leven uiteindelijk potentiële soldaten waren, terwijl de moord op vrouwen, kinderen en grijsaards buiten de oorlogshandelingen viel en tot de (oorlogs)misdaden hoort. Ook in R.H. van Someren's ‘De moord van Woerden’ ligt de nadruk op de grijsaards die dodelijk gemolesteerd zijn, met als dieptepunt weer het op de realiteit gebaseerde geval van de zwangere vrouw:Ga naar eind31. (...) de beulen dringen in
En boeten hun gevloekte zin
Aan d' ongeboren vrucht der min
En blak'ren vrouw en kind.
Zijn tweede casus is, net als bij Schweickhardt, niet aan de realiteit ontleend, namelijk het geval van het kind dat gedood werd met een ‘moordpriem’, nog warm van de moeder. Ook de schrijfster Anna Barbara Schilperoort beschrijft in haar historische roman over de Franse tijd, Emilia van Rozenheim, de moordpartij in Woerden. Haar roman van veertien jaar later beschrijft gelijkelijk moorden op mannen en vrouwen, onder verwijzing naar Meulman, maar ook hier krijgen de bekende misdaden op vrouwen en kinderen de meeste aandacht. Zij vermeldt louter historische gevallen, namelijk van de vader met het kind op de arm, dat in het hoofd geschoten wordt, van de dochter die de hulp aan haar invalide vader met de dood bekoopt; en als sluitstuk het lot van de zwangere vrouw. Zij beschrijft hoe deze vrouw in barensnood gedood wordt, maar wat er met de ongeboren vrucht gebeurt, wordt niet aan het papier toevertrouwd: ‘geen vrouwelijke pen is in staat, dezen gruwel, waarvoor zelfs woeste heidenen zouden terugbeven, af te malen’. Zij verwijst naar Meulman.Ga naar eind32. In andere gedichten op Woerden 1813 wordt deze misdaad vergeleken met de ergste bloedbaden uit de geschiedenis. De dichter D. van der Loo, predikant van het naburige Montfoort, wijst in zijn gedicht over Woerden op de overeenkomst van Woerden met de uitmoording van Naarden in 1572 tijdens de Tachtigjarige Oorlog.Ga naar eind33. Moest gij voor Holland zijn, wat Naarden eenmaal was?
Daarnaast vergelijkt hij het gebeurde met de Bartholomeusnacht bij de herroeping van het Edict van Nantes (1685). Ook in R.H. van Someren's, ‘De moord van Woerden’ komt de vergelijking voor met Naarden, en wel in de stelling dat deze Franse moord in Woerden de daden van Alva doet verbleken;Ga naar eind34. dezelfde bewering in M.F. Pieper, Historisch verhaal over het voorgevallenene binnen de stad Woerden.Ga naar eind35. Ook in uitgegeven preken werd de extreme wreedheid van Woerdens ramp benadrukt.Ga naar eind36. Na de veldtocht naar Moskou en de moordpartij in Woerden is men barbaarse daden als exemplarisch voor het gehele Franse leger gaan beschouwen. Het leidde tot de vorming van de zogenaamde ‘zwarte Napoleontische legende’, die de nationale eendracht sterk bevorderde.Ga naar eind37. De Franse keizer werd bijna zonder uitzondering in de meest zwarte termen beschreven en in de meest felle bewoordingen aangeklaagd. | |
Waarom is ‘Woerden’ vergeten?Volgens versregel 46 van dit gedicht zal ‘'t geheugen aan de moord [...] onverdelgbaar zijn’. Die verwachting van Schweickhardt is niet uitgekomen. Al is er een handvol pamfletten uitgekomen, en al was de inzamelingsactie een succes, aan de ramp van Woerden werd later niet veel gerefereerd en herdenkingen om de herinnering levend te houden werden zelden georganiseerd.Ga naar eind38. Waarom? De reden daarvan ligt zeer voor de hand als bedacht wordt dat het hier gaat om de eerste actie van de pas opgerichte Oranjegarde, die op deze complete ramp uitliep. Terwijl de Kozakken via het noorden het land binnen kwamen om Napoleontische groepen te verdrijven, vormde de inderhaast opgerichte Oranjegarde een initiatief van G.K. van Hogendorp c.s., die namens de Prins van Oranje het Algemeen Bestuur tot diens terugkeer voerden; de Oranjegarde was op 20 november 1813 omgedoopt en een voortzetting van de Nationale Garde van Den Haag. Het was deze groep die in haar derde dag de zeer pijnlijke misrekening maakte, Woerden in te nemen en niet strategisch te beschermen. Onbegrijpelijk is dat niet, gezien de bevrijdingsroes in Amsterdam en Den Haag, maar in Utrecht was de victorie nog niet behaald. Over de schuldvraag is een uitvoerige discussie gevoerd. Hoe onverantwoordelijk de inname van Woerden was, behoeft geen betoog. Meulman beschrijft al hoe hij met zijn boezemvriend griffier Van Loon de avond voor de ramp rondloopt in Woerden, terwijl beiden hoofdschuddend de onbeschermde wallen in ogenschouw nemen. Van Loon zal de volgende dag op straat voor zijn huis vermoord worden. De kwestie is eerder wie de Haagse Oranjegarde opdracht gaf naar Woerden te trekken en de stad in te nemen. Was het de opdracht van het fonkelnieuwe Algemeen Bestuur of eigen initiatief van een generaal? Het laatste schijnt het geval te zijn.Ga naar eind39. Hoe dan ook, het is duidelijk dat een natie die een week na de ramp van Woerden de terugkeer van Oranje zal bejubelen, geen behoefte heeft aan een ‘slepende schuldkwestie’. Het was al moeilijk genoeg de onderlinge tegen- | |
[pagina 13]
| |
stellingen te doen vergeten en vergeven. De ramp van Woerden bleef nog tot de Slag bij Waterloo in gedichten hét ijkpunt voor de wreedheid der Fransen. Nationale trots moet er de reden van zijn geweest, dat in de euforie rond Waterloo deze strategische blunder met rampzalige gevolgen gauw in de doofpot gestopt werd.
Ellen Krol |
|