Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30
(2013)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||
Semper Idem
| |||||||||||||||||||||||
Het staatsbestuur volgens BilderdijkWanneer we Bilderdijk bij een gangbare stroming in de politiek van zijn tijd moeten plaatsen, zo hokjesdenken bij hem al mogelijk is, dan past hij nog het beste bij wat wij nu het classicistische conservatisme noemen. Dit classicistische conservatisme bouwt voort op het natuurrechtelijke denken binnen de christelijke en/of Grieks-Romeinse traditie.Ga naar eind3. Het denken van Bilderdijk over staat en koningschap lijkt bovendien op dat van bijvoorbeeld Robert Filmer, Jacques-Bénigne Bossuet, Joseph de Maistre en andere Verlicht conservatieven uit de zeventiende en achttiende eeuw, die een patriarchaal koningschap voorstaan, waarbij de koning zijn gezag rechtstreeks aan God ontleent.Ga naar eind4. Dit patriarchale koningschap, onderbouwd vanuit een natuurrechtelijk en christelijk denken, is in Bilderdijks opvatting belangrijk voor het welzijn van een staat. Voor hem was het duidelijk dat een staat gebaat is bij rust, orde en vrede. Zo lezen we in het gedicht ‘Bede’, geschreven net na de hoogtijdagen der Napoleontische oorlogen: ‘Verhoor voor 't minst dees eene bede, / Geef, geef ons rust, Europa vrede, / Verzegel 't slagzwaard in de schede, / En leer, in 't leed nog dankbaar zijn.’Ga naar eind5. Bilderdijk is dan ook wars van alles wat die rust en orde bedreigt, ook binnen een staat zelf. Hij zet zich fel af tegen de ‘factiezucht’ en het ‘fanatische partijschap’, zoals die aan het eind van de achttiende eeuw tussen patriotten en Oranjegezinden bestaan: ‘Verwoeden! ach, gy wroet in eigen ingewanden!’ roept hij in 1784 daarover.Ga naar eind6. Jaren later, wanneer de ergste strijd gestreden is, gaat Bilderdijk er prat op zich eerder opgeworpen te hebben voor recht en waarheid, dan zich te hebben laten verleiden tot betrekkingen met een partij.Ga naar eind7. Het is ook vanuit deze stellingname dat hij in de periode rond de Bataafse Revolutie zowel orangistische beklaagden als staatsgezinden had verdedigd: ‘God zag het: de Onschuld leed. Hij riep mij tot haar Wreker, / 't Gejuich verkeerde in vloek, maar 'k vond mijn hart tevréên’ zegt hij hierover.Ga naar eind8. Een andere duidelijke aanwijzing voor zijn zucht naar rust en orde en de prioriteit die hij deze geeft, zien we in zijn opmerkelijke pogingen de opstandige Willem van Oranje te verdedigen. Willem van Oranje, toch ‘Vader Willem! Hollands vader! / Vergode Willem-zelf’, ging immers de confrontatie aan met Filips ii en bracht daarmee alles behalve rust en vrede.Ga naar eind9. De Nederlandse Opstand was in Bilderdijks woorden echter ‘voor 't Oprecht Geloof, de Vrijheid van 't geweten, [...], 't was weerstand aan 't Geweld’. Om Bilderdijk te parafraseren, trachtte Willem van Oranje dus juist orde en rust te brengen en daarmee is niet alleen de Opstand gelegitimeerd, maar ook de macht van de Nassaus in de Nederlanden. De begeerde rust en vrede in een staat konden, volgens Bilderdijks visie, slechts bestendigd worden door het gezag van een eminent hoofd.Ga naar eind10. Hoewel Bilderdijk spreekt van een eminent hoofd, en niet zozeer van een koning, maakt hij op velerlei wijze duidelijk dat een monarchie zijn voorkeur heeft. Denk alleen al, om nog even naar de tijd van de eerder genoemde Opstand terug te gaan, aan de weemoedige verzuchting in het lofdicht op Karel v: ‘Ach! Dat zijn trotsche zoon dien Vader had geleken / Nog leefden we ongestoord in schaduw van den Throon’.Ga naar eind11. Bilderdijk lijkt hier de monarchale ambities van de Habsburgse dynastie te verkiezen boven het stadhouderschap van de Oranjes, hoezeer hij deze ook is toegedaan. In dit licht is het dan ook niet vreemd dat Bilderdijk in het voorwoord van ‘Floris v’, gericht aan de toenmalige vorst, koning Lodewijk Napoleon, schrijft dat de Nederlanders de rust van een vredig, gelegitimeerd en goed regime, ondersteund door de kracht van een scepter weten te waarderen. Dat men de voordelen geniet van een monarchale constitutie en dat blijvend geluk verzekerd is onder een koning.Ga naar eind12. Bilderdijk beschouwt de vorst als ‘de Vader des Staats onder wiens gezag ieder zorgeloos zich volmaken en [genieten] kan’.Ga naar eind13. Daarbij ziet hij een koning als een afspiegeling van God, van de Almacht.Ga naar eind14. Het volk staat onder de koning ‘als in het kleine de kinderen onder hun vader, in 't groote het menschdom onder God’.Ga naar eind15. Door deze analogie is de macht van een koning verbonden aan de macht van God, waardoor dan ook daar de soevereiniteit ligt. Edoch, voor 1806 is er in de Nederlanden geen plaats voor een monarchale constitutie. Bilderdijk ziet echter, bijna bij gebrek aan beter, in de stadhouder een goede invulling van het eminente hoofd. De stadhouder biedt immers al eeuwen een goed tegenwicht tegen de regentenfactie die een aristocratie vestigde en zich de soevereiniteit probeerde toe te eigenen.Ga naar eind16. Met Adriaan Kluit, een orangistische historicus met wie Bil- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||
derdijk veel op heeft, en Alexander Pope, vindt Bilderdijk dan ook dat het er op lange termijn niet zoveel toe doet wie de macht heeft, maar dat het gaat om hoe die macht ingevuld wordt.Ga naar eind17. Het gaat om een goed bestuur, meer dan om de goede staatsvorm.Ga naar eind18. Bilderdijk verwoordt dit in zijn vertaling van Popes Essay on man als volgt: ‘De dwaze twiste of zwoege om 't beste Staatsbewind; / Dat best gehandhaafd wordt, is immer 't meest bemind. / Het heil des Volks, zie daar het kenmerk van zijn waarde!’Ga naar eind19. Dit laat weer eens zien hoezeer Bilderdijk hecht aan het belang van rust en orde in een staat. Het is in dit licht dat we de opmerking in een brief van 26 september 1806 aan W.A. Ockerse moeten interpreteren, waarin Bilderdijk stelt: ‘Oranje was ik uit besef van plicht aan de Constitutie’.Ga naar eind20. Hij vervolgt deze pragmatische stelling echter direct met het uitspreken van zijn ‘persoonlijke verknochtheid aan Willem v, wien ik naauwer heb leeren kennen dan iemand; en in de laatste betrekking ben ik 't nog en zal ik het sterven’.Ga naar eind21. Zijn liefde voor het huis van Nassau zit hem dan ook hoog. Bilderdijk gevoelt dat de Nederlanden schatplichtig zijn aan de Oranjes. Aan het ‘Nassaus Stamhuis’ dankt ‘Ons Neêrland, heel 't bestaan, met bloei en Staatsvermogen, / [...], en 't Burgerlijk geluk. / En 't Hollandsch hart vereert, hoe zeer men 't onderdrukk’, / In Nassaus Vorstlijk kroost den wellust van onze oogen'.Ga naar eind22. Vandaar dat Bilderdijk naast het ‘Semper idem’, ook de leus voert: ‘Met hart, met mond, met pen en rechterhand / getrouw aan God, Oranje, en 't Vaderland’.Ga naar eind23.
Bilderdijk was dus vooraleerst een voorstander van het eminent hoofd dat moet zorgen voor stabiliteit in een staat. Hij heeft in zijn leven vier vorsten gekend, die allen regeerden in politiek turbulente periodes. Hoe lagen de verhoudingen tussen de dichter en deze vorsten? | |||||||||||||||||||||||
Stadhouder Willem VEerst en vooral acht Bilderdijk Willem v hoog. De stadhouder is ‘Gods gift aan 't smeekend Volk by 't derde Staatsherstel: / 's Lands steun en hoop naast God; naast God, de vloek der Hel’.Ga naar eind24. Voor Bilderdijk is Willem v zelfs de fysieke belichaming van de Nederlanden. Hij dicht op het gedwongen vertrek van de stadhouder: ‘ô Vorst! ô Neêrlands Vorst en Vader, / In wien het Vaderland het Vaderland verliet!’Ga naar eind25. Toch had Bilderdijk volgens Joris van Eijnatten ook kritiek op de vorst.Ga naar eind26. In het gedicht ‘Het buitenleven’ wordt een vergelijking gemaakt tussen een ‘sneeuwgrein’ die aanzwelt tot een lawine en het muiten van volkeren dat aanzwelt tot een revolutie, dit alles omdat de staat geleid wordt door een zwakke hand.Ga naar eind27. De zwakke hand zou die van Willem v zijn. Een andere aanwijzing ziet Van Eijnatten in de fabel over de pauw die zich laat plukken door zijn redders nadat zij een havik hebben verjaagd.Ga naar eind28. Het is in dit laatste geval wel duidelijk dat het om Willem v gaat. Wat opvalt in deze fabel is dat, zoals je vaker in de geschiedenis ziet, de vorst volgens Bilderdijk nauwelijks blaam treft. Het zijn de slechte raadgevers die voor de ellende zorgen. Dat dit al langer speelde, stelt Bilderdijk in een brief aan Tydeman van 30 november 1810. Willem v was een goed onderlegde man, hij wist alles over de geschiedenis, kende de oden van Horatius uit zijn hoofd, en had ‘een tenminste goede tinctuur van de fraaie kunsten’ naast mathematische kennis.Ga naar eind29. Toch was dit voor een vorst niet genoeg. ‘In de opvoeding van een Vorst, en het Hoofd van den Staat, die een Mogendheid uitmaakt [...] werd de Prins blind gehouden, ja misleid en bedrogen’.Ga naar eind30. Maar ook later heeft de kring om Willem v geprobeerd het gezag van de vorst te saboteren, getuige dezelfde brief: ‘Hoe men, toen hij ondanks alle maatregelen, zich met onverbeeldlijken ijver toelei op zaken, samenspande om hem dood te zuipen, etc. etc.’.Ga naar eind31. Het duidelijkst zie je dit terug in het gedicht over Willem v dat deel uitmaakt van een serie over ‘Nassaus Heldenvorsten’. Bilderdijk beschrijft de stadhouder hier als ‘De hoop en 't heil des volks, maar speelpop van verraderen; / Van ware deugd vervuld, maar door geen deugd gered’.Ga naar eind32. De toewijding die Bilderdijk voor de vorst voelde, blijft hij zijn leven lang getrouw. Toch is er wel een verwijdering geweest in de persoonlijke verbintenis tussen Bilderdijk en Willem v. Kollewijn ziet een eerste afstand ontstaan rond 1788 en wijt deze aan de benoeming van L.P. van de Spiegel tot raadpensionaris, wat niet de voorkeur van Bilderdijk schijnt te zijn geweest.Ga naar eind33. Ook later in Brunswijk komen de twee niet nader tot elkaar. Er is volgens Kollewijn zelfs weinig contact.Ga naar eind34. Of er bij Bilderdijk sprake is van teleurstelling over de vorst, acht ik niet bewezen; het is mijns inziens de situatie die hem somber maakt. Teleurstelling past niet in het beeld dat Bilderdijk over vorsten heeft. Je hoort hem dan ook over de persoon van Willem v nooit klagen. De definitieve verwijdering volgt uiteindelijk wanneer Bilderdijk kiest voor een terugkeer naar het vaderland, waarbij hij de gewezen stadhouder achterlaat. Reeds eerder had de prins hem ‘uitdrukkelijk van allen eed of verbindtenis ten zijnen aanzien ontslagen’, maar de dichter keert pas dan terug naar huis, als er voor het huis van Nassau op de Nederlanden geen hoop meer lijkt te zijn.'Ga naar eind35. Ook hier zie je weer die liefde voor het vaderland die prevaleert boven die voor een dynastie. Dit uitgangspunt verklaart tevens zijn genegenheid voor de nieuwe vorst: Lodewijk Napoleon, koning van het Koninkrijk Holland. | |||||||||||||||||||||||
Koning Lodewijk NapoleonDe woorden van Isaac da Costa in zijn biografie van de dichter, vatten prachtig samen hoe Bilderdijk tegenover de nieuwe vorst stond. Bilderdijk zag in Lodewijk een ‘eenig mogelijke redding en rustplaats voor het land uit den draaikolk der omwentelingen’ en de verwezenlijking van ‘zijne vroegste denkbeelden omtrent het wenschelijke eener eenhoofdige regeering’.Ga naar eind36. Wanneer Bilderdijk dan in 1806 ook nog een persoonlijke band met Lodewijk Napoleon opbouwt als zijn leermeester van de Nederlandse taal, is zijn toewijding vergelijkbaar met zijn achting voor de in april van dat jaar overleden Willem v: ‘Juich, Holland! juich, gezegend Rijk! / En bloei’ de naam van Lodewijk / Tot 's aardrijks verste stranden!'Ga naar eind37. Wel zoekt Bilderdijk een legitimatie van dit nieuwe gezag en dit keer vindt hij deze niet alleen bij de Almacht, maar ook in de waardering van Lodewijk voor het huis van Oranje. Deze twee zaken komen mooi samen in het gedicht ‘De verschijning’, waarin God tegen Bilderdijk zegt: ‘Tracht [...] niet vooruit te lezen / In 't geen de Hemel nog verhult; / Die Vorst zal Hollands redder wezen; / Zijn borst met Willems deugd vervuld. / Ga, eer dien Held als Neêrlands Koning! / Aan Hem behoort die trouwbetooning, / Die ge aan Oranje staven dorst’.Ga naar eind38. Met een dergelijke rechtvaardiging kan Bilderdijk uiting geven aan zijn toewijding en zich weer richten op het belang van rust en vrede voor de staat: ‘De wet stiert aan uw zij' den rijksstaf in uw' handen; / De veiligheid, de rust, zit neder voor uw' throon, / De welvaart keert op deze stranden’.Ga naar eind39. Het koningschap van Lodewijk is tevens een verwezenlijking van het ideaal van de monarchie: ‘Sire, vous paraissez, le bonheur va renaître; / Tout un peuple à genoux vous demande la loi; / Le Batave est surpris | |||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||
et d'adorer un maître / Et d'être libre enfin sous le pouvoir d'un Roi’.Ga naar eind40. Bilderdijk roemt geregeld de toewijding die Lodewijk voelt voor het Koninkrijk Holland. ‘Ik weet, uw hart is verpand, / De weldaân vloeien van uw hand, / En mooglijk leeft in heel uw Rijk, / In zucht voor Hollands heil geen sterveling u gelijk’.Ga naar eind41. Ondanks deze goede eigenschap en de belichaming van het eminent hoofd dat Lodewijk Napoleon voor Bilderdijk is, lijkt de dichter de hoop op restauratie van het huis van Nassau nooit helemaal te laten varen. Mees mag dit dan ontkracht zien door de vele lofdichten die Bilderdijk op Lodewijk maakte, het is juist in deze gedichten dat Oranje blijft opduiken. In het hierboven geciteerde gedicht ‘Aan zijne majesteit’ stelt Bilderdijk bijvoorbeeld dat de ‘oprechte Batavier / Gelukkig onder uw bestier’ geen vaderland erkent ‘Dan waar de onttoomde Leeuw de Oranje-standaarts plant’.Ga naar eind42. In een latere strofe volgt een nog duidelijker aanwijzing naar de hoop op herstel van de Oranjes: ‘En voor het heil ons toegebracht, / Geeft eens Oranje u dank met heel ons nageslacht’.Ga naar eind43. Toch zie je ook in de houding ten opzichte van Lodewijk een trouw terug, die nooit meer lijkt weg te ebben. Wanneer Napoleon Bonaparte zijn jongere broer uiteindelijk van het politieke toneel laat verdwijnen dicht Bilderdijk de volgende regels: ‘Wat zie ik? - Neen, ik wend mijne oogen; / Mijn hart sluit toe en krimpt in één. / Verplet, verplet hem, marmren bogen, / Wie daar dien zetel op durft treên. / Stort neêr, ô heerlijk bouwgevaarte! / Verplet den dwingland door uw zwaarte! / Zijn voet trapt Lodewijk op 't hart’.Ga naar eind44. Ook later, in een brief aan H.W. Tydeman in 1815, blijft Bilderdijk Lodewijk Napoleon verdedigen. Hij ziet met ‘leedwezen’ dat men ‘den gewezen koning Lodewijk’ schendt en brandmerkt, die hij zelf ziet ‘als braaf, weldenkend en hartlijk vriend van onze ondankbare natie en van 't huis van Oranje’.Ga naar eind45. Dat deze genegenheid wellicht niet geheel wederzijds was, kunnen we opmaken uit het feit dat Bilderdijk wel de toespraak diende te schrijven voor de uitreiking van de ridderorde, maar zelf nooit geridderd is, en hij zelfs niet eenmaal genoemd is in de memoires van Lodewijk Napoleon. Maar dit terzijde.Ga naar eind46. | |||||||||||||||||||||||
Keizer Napoleon BonaparteBilderdijks verhouding tot Napoleon Bonaparte is meer ambigu. De dichter lijkt te zwalken van verkettering naar verheerlijking en weer terug. Het begint feitelijk met bewondering voor de krijgskunst van Napoleon en voor het opklimmen van de kleine generaal naar de hoogste macht, terwijl Bilderdijk tegelijkertijd zijn daden lijkt af te keuren. In het kritische gedicht ‘Op den moord van den hertog d'Enguien’ wordt Napoleon neergezet als ‘den nieuwen Cezar’.Ga naar eind47. Ook de Nederlanden moeten zich naar hem schikken, getuigen de woorden: ‘Wy, met ontwrichten arm en uitgebroken tanden, / Wy liggen, als de hond aan 's meesters voeten neêr’.Ga naar eind48. In 1804 noemt Bilderdijk Napoleon zelfs een ‘onmensch’ en ‘helgespuis’, maar plots volgt er een ommezwaai.Ga naar eind49. In 1806 verschijnt van de hand van de dichter een ode aan de keizer.Ga naar eind50. Dit gedicht loopt over van schijnbare lof en brengt de biografen Da Costa, Kollewijn en Mees in verlegenheid. Wat moet je ook met een dergelijke dichterlijke uiting, wanneer je Bilderdijk eerder betitelt als orangist? Bovendien lag collaboratie met de Fransen in de tijd van de drie genoemde biografen nog steeds gevoelig. De beweegreden voor het schrijven van de Ode is nog steeds niet helemaal duidelijk. Is het een antwoord op een uitdaging van Dupré, zelf dichter en secretaris van Lodewijk Napoleon? Was het in opdracht van Lodewijk Napoleon zelf?Ga naar eind51. Misschien is het geschreven om in een goed daglicht te komen bij de dan nog nieuwe vorst, of misschien toch omdat Napoleon de belichaming is van het eminente staatshoofd? De ode, zoals die gepubliceerd is, eindigt met de wens aan het adres van Napoleon om ‘aardrijks Monarchy’ te herstellen.Ga naar eind52. Volgens Guépin is dit rijk een voorbereiding op de wederkomst van Christus, maar ik voel meer voor de interpretatie van Kluyver, die ‘'s aardrijks Monarchy’ ziet als een opleving van het in 1806 teniet gegane Heilige Roomse Rijk.Ga naar eind53. Kluyver concludeert in een analyse van het gedicht dat er ‘in die ode geen vleierij [is], wel een behoefte om over Napoleon gunstig te denken’.Ga naar eind54. In de oorspronkelijke laatste strofe zien we bijvoorbeeld Bilderdijks twijfel. Hier zegt hij dat Napoleon alleen lof toekomt als ‘het heil der aard’ ook echt ‘zijn hoofddoel’ is.Ga naar eind55. In deze strofe zien we wederom het rust-en-orde-ideaal van Bilderdijk weerspiegeld. De ode oogst veel kritiek en Bilderdijk haast zich, zich tegenover Jeronimo de Vries te verdedigen: ‘Heinsius (zei men my) heeft wel een Hymnus aan Bacchus geschreven: is hy daarom of zuiper of idolatre?’Ga naar eind56. Bilderdijk bestempelt het gedicht als een ‘exercitie van den dichterlijken genie’ en niet als een ‘meening’, maar enkele regels later in diezelfde brief bevestigt hij dat hij Napoleon ziet als de man die wonderen doet en een Held en voorlooper van een beter Eeuw is'.Ga naar eind57. Nog in 1810 echter, ziet hij de noodzaak zich te verweren, dit keer tegenover Tydeman: ‘Wat ik van de verschijning van Napoleon (van den eersten aanvang reeds) gehouden heb, is bekend; en die achting die ik toen voor hem had, heb ik nog even zoo. Ik heb hem daadlijk beschouwd als den man, geroepen om een nieuwe algemeene monarchy op te rechten’.Ga naar eind58. De loftuitingen op Napoleon worden nog eens overgedaan in de twee gedichten ‘Echtviering van Napoleon’ en ‘Hulde’, beide van 1810.Ga naar eind59. Net als in de Ode, wordt Napoleon in de ‘Echtviering’ beschouwd als een staatshoofd dat slechts vrede voor ogen heeft: ‘Treed toe, uw dierbre hand vereeuwigt heil en vrede’.Ga naar eind60. Een mooie illustratie van het majestas a Deo, de patriarchale macht die van God afkomstig is, is ook de regel: ‘Hy wenkt; - een Held rijst op; de Staatsorde is herboren’.Ga naar eind61. Naast de Ode aan Napoleon, neemt ook het gedicht ‘Afscheid’ een bijzondere plaats in.Ga naar eind62. Het begint met een terugblik van Bilderdijk op zijn leven in het licht van zijn naderend sterven. De dichter ziet een analogie tussen zijn eigen verscheiden en het verdwijnen van de Nederlanden als zelfstandige staat na de inlijving bij Frankrijk. In de welhaast gnomische slotstrofen, voorziet hij echter een herstel van Holland in al zijn glorie.Ga naar eind63. Het zijn deze laatste strofen die door zijn landgenoten met hoera-geroep begroet werden en die, toen het gedicht in 1811 in druk verscheen, niet door de Franse censuur kwamen. Wanneer het gedicht in 1813 uiteindelijk volledig wordt opgenomen in ‘Hollands verlossing’, krijgt het inderdaad het predicaat anti-Frans.Ga naar eind64. Nog geen twee jaar eerder verdedigde Bilderdijk echter de slotstrofes tegenover de gouverneur-generaal Charles Lebrun als een vooruitwijzing naar de positieve invloed van een regering door Napoleon, in een poging het gedicht toch in zijn geheel gepubliceerd te krijgen: ‘J'ai voulu ouvrir à mon auditoire le prospect d'une nouvelle prospérité sous la Monarchie qui vient de s'etablir’.Ga naar eind65. Is deze poging slechts een dichterlijke drang om een gedicht niet verminkt te zien? Zijn de woorden aan Lebrun oprecht? Vanaf 1811 volgt de verguizing van Napoleon. In 1812 noemt Bilderdijk Napoleon reeds een ‘Attila’, een ‘woestaart’, in 1813 heet hij al ‘Fransch helgespuis’, een monster ‘met enkel Hel en vloek bezield’.Ga naar eind66. Vanwaar deze wending? Ik denk dat deze gezocht moet worden in externe oorzaken. We weten dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||
Bilderdijk de keizer slechts een keer ontmoet heeft en dat deze ontmoeting niet glad verliep. Napoleon liep met opgetrokken wenkbrauwen verder na een ‘misplaatste’ opmerking van de dichter. Deze ene ontmoeting die rampzalig verliep, maakt dat Bilderdijk geen persoonlijke band voelde met de keizer. Hierdoor heeft deze ook nooit de onwankelbare trouw, die de dichter voelde voor ‘zijn’ eerdere vorsten, mogen genieten. Bovendien zal Napoleon, in de ogen van de dichter, zijn belofte van rust en vrede nooit bewaarheid hebben. Napoleon gebruikte de Nederlanden voor eigen gewin, zonder zich om zijn burgers te bekommeren. In 1812 volgt de desastreuze veldtocht naar Rusland en als ook Bilderdijks zoon Elias Isaäc na twee jaar en vijf maanden in Franse krijgsdienst sterft, lijkt het gedaan met de vleierij aan het adres van de keizer.Ga naar eind67. Met de Volkerenslag valt in de Nederlanden het doek voor Napoleon en komt de laatste vorst van Bilderdijk tot den troon. | |||||||||||||||||||||||
Prins Willem Frederik, koning Willem INa het debacle van Napoleon, verwelkomt Bilderdijk prins Willem Frederik met open armen. Een Oranje als monarch nog wel! In alles lijken zijn gebeden verhoord. Bilderdijk ziet in de prins niet alleen ‘Hollands redder’, maar toch vooral de patriarch die het volk zo nodig heeft: ‘Wees hun Vader, meer dan Koning! / Neêrland is uw huisgezin, / Niet zijn kroon is uw beloning, / Maar zijn kinderlijke min’.Ga naar eind68. Toch slaat ook nu de stemming om. Al in 1814 spreekt Bilderdijk zijn twijfels uit: ‘Ook de nieuw ontloken dagen / Spellen ons slechts nieuwe plagen; / Slechts verscherping van verdriet’.Ga naar eind69. Weer is het de kring om de koning heen die de schuld krijgt: ‘Ja, de Vorst, zijn stamhuis waardig, / Is rechtvaardig, / En hy leest my in 't gemoed: / Maar zou 't giftig slangenbroed / Zich niet om Zijn' zetel wringen; / In zijn kabinetten dringen; / Zich niet kronklen om zijn' voet?’Ga naar eind70. Alleen nog na de Volkerenslag slaat Bilderdijk een echte jubeltoon aan: ‘Het Land is behouden, de Tuinleeuw gezond! / Het land is behouden, de Vijand verdreven! / Het Land is behouden, de Koning moet leven! / Hy komt ons de Vrijheid, de Vrede hergeven: / Oranje moet leven, ja leven!’Ga naar eind71. Willem i is dan goed beschouwd al geen politieke muze meer. Er volgen nog enkele gedichten met de vorst als onderwerp, maar meer nog gaan de politieke gedichten na 1815 over historische figuren als de stadhouders, en over het Oranjehuis in het algemeen. Als Bilderdijk teleurstelling over een van zijn vorsten voelt, dan moet dat toch over deze zijn. Nog voor Willem Frederik goed en wel koning is, roept deze al een commissie bijeen die zich moet buigen over een grondwet. Volgens Bilderdijk maakt een grondwet de koning tot slaaf van de ministers. Een vorst zou nooit mogen toestaan dat een volk zelf zijn wetten bepaalt.Ga naar eind72. Voor Bilderdijk maakt Willem i in 1814 met de grondwet dan ook een knieval die niet past bij het majestas a Deo: ‘Ministers aan het Volk, niet aan hun Vorst, aanspraaklijk! / En dus - de Vorst hun slaaf; zy, dienaars van 't Gemeen! / Voorzeker, Koning zijn is hedendaags vermaaklijk: / De dienaar speelt den Vorst, en, waarlijk is er geen’, dicht hij in 1822 daarover.Ga naar eind73. Van datzelfde jaar is het gedicht ‘Tyranny. Aan de misleide Volken’. Hierin is de grondwet een obstakel dat alle geluk in de weg staat: ‘Ruimt weg dien dam, waar al uw hoop op strandt: / En breekt de boei van 't zuchtend vaderland: / Vertrouw uw heil geen dienaars maar een' Vader! / [...] Zie daar en Rust en Voorspoeds eenige ader!’Ga naar eind74. Naast de in Bilderdijks ogen verkeerde staatsrechtelijke keuze voor een grondwet, is het ook dit keer het ontbreken van een persoonlijke band die trouwe toewijding in de weg staat. De nieuwe vorst zoekt geen toenadering tot de dichter. Misschien zijn het de behoudende en vooral achttiende-eeuwse denkbeelden van Bilderdijk die de koning tegenstaan. De belofte van een professoraat komt hij niet na en, net als Lodewijk Napoleon, vereert ook hij Bilderdijk niet met een lintje, terwijl de dichters Tollens en Loots die eer kennelijk wel waardig zijn. Bilderdijks teleurstelling blijkt uit zijn omschrijving van het koninklijk pensioen dat de dichter wordt toegekend. Hij noemt het een ‘bedelbrok, dien men den Koning gedwongen heeft mij toe te werpen’.Ga naar eind75. Bilderdijk wordt somberder, wreveliger en lijkt zich niet meer te kunnen vereenzelvigen met de wereld in de nieuwe eeuw. Tekenend is dat de dichter in een gedicht op de dood van Napoleon zelfs bijna met weemoed terugdenkt aan de kleine keizer. Hoe anders was alles geweest als die zijn verlangen naar steeds meer macht had kunnen beteugelen: ‘Ach, wist de Staatzucht ooit van rusten onder 't klimmen, / Hy waar Monarch en Held in 't stille graf gedaald, / En mooglijk had Euroop weêr vrijen aâm gehaald’.Ga naar eind76. | |||||||||||||||||||||||
SlotHet mag duidelijk zijn: het ‘Semper idem’ is waar gebleken. Bilderdijk heeft vanaf zijn jonge jaren een aantal idealen gehad ten aanzien van het staatshoofd die hij nimmer heeft aangepast, laat staan heeft losgelaten. Voor hem is een eminent hoofd, een patriarchaal regeerder, een majestas a Deo, de juiste vorm van bestuur. Deze ‘Vader van het volk’ is in het beste geval een koning, de staat een koninkrijk. Toch is dit laatste geen voorwaarde, zoals eminentie en het eenhoofdig beginsel dat wel zijn. Alleen als aan deze twee laatste voorwaarden is voldaan, heerst er rust en vrede en is de burger het gelukkigst. Stadhouder Willem v was dan geen koning, hij was wel een patriarchaal vorst. Hoewel deze vorst ten onder ging aan verraad en partijzucht, is Bilderdijk hem altijd trouw gebleven, als een kind zijn vader. Bilderdijk gevoelde een sterke persoonlijke band met Willem v, net zoals hij die had met koning Lodewijk Napoleon van het nieuwe Koninkrijk Holland. Ook in deze vorst zag Bilderdijk een eminent hoofd en meer nog was Lodewijk Napoleon een koning. Uiteindelijk werd de koning van het Koninkrijk Holland verraden door zijn eigen broer, keizer Napoleon Bonaparte, de nieuwe heerser van de Nederlanden. Als keizer voldoet Napoleon aan alle voorwaarden van de patriarchale regeerder, alleen een persoonlijke band is er tussen de dichter en de keizer nooit geweest. Bovendien heeft het bewind van Napoleon nooit die rust en vrede gebracht die Bilderdijk voor ogen had. Het is wellicht om deze reden dat hij de keizer uiteindelijk veroordeelt. Ook Willem i, de laatste der vier vorsten, heeft nooit kunnen waar maken wat Bilderdijk als ideaal zag. Misschien is bij deze vorst de teleurstelling van de dichter wel des te groter geweest, omdat Bilderdijk met de komst van een Oranje op de troon al zijn heimelijke wensen vervuld zag. Hij heeft niet ingezien dat de eerste stappen naar volkssoevereiniteit, gezet al aan het eind van de achttiende eeuw, onomkeerbaar bleken te zijn. Hij heeft bovendien niet geaccepteerd dat zijn vorst hierin mee ging. Hij bleef halsstarrig vasthouden aan waarden die niet langer meer gangbaar waren, waarden als het majestas a Deo, het patriarchale koningschap. Semper idem. Tot aan zijn dood!
Monique van Rooijen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|