Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 28
(2011)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Willem Bilderdijk en de uitgever Jan Barend ElweHet werk van Willem Bilderdijk is tijdens zijn leven door veel verschillende uitgevers gepubliceerd. Er zijn echter ook talrijke drukken overgeleverd zonder vermelding van de uitgever (of met een vals impressum). Veel van die titels worden in de Willem Bilderdijk bibliografie (WBB) toegekend aan de Amsterdamse uitgever Jan Barend Elwe (1746-1816).Ga naar eind1. Ik zal hier ingaan op de aard van deze drukken en daarbij komen ook aan de orde de wijzigingen die Bilderdijk in latere drukken aanbracht en zijn houding ten opzichte van zijn handschriften en het corrigeren van drukproeven. | |
Oden en gedichtenElwe heeft tegenwoordig een slechte naam op grond van het smaadschrift Leeven en character-schets van een voornaam boekhandelaar, in een der voornaamste koopsteden van Holland, te Constantinopelen, by Jochem Regtuyt, 1209.Ga naar eind2. Als dit werk inderdaad in 1794 is verschenen, konden niet-insiders voordien van deze kwalijke reputatie moeilijk op de hoogte zijn. Daarbij komt dat niet zeker is dat de aan hem toegeschreven praktijken alle op waarheid berustten, en of zijn handelwijze erg afwijkt van die van andere uitgevers aan het eind van de achttiende eeuw. Hij was onder meer vanaf 1791 de uitgever van de Verhandelingen en de Prijsverhandelingen van het Genootschap ter Bevordering der Heelkunde, te Amsterdam.Ga naar eind3. In 1785 gaf hij samen met D.M. Langeveld De geuzen (WBB A 46) uit, van Onno Zier van Haren in de bewerking van Bilderdijk en Rhijnvis Feith, een werk dat is gedrukt bij de (gefailleerde) Leidse uitgever C. van Hoogeveen Jr., die het aanvankelijk ook zou uitgeven. De titelpagina en de vignetten hiervan zijn ontworpen door Bilderdijk. Het motto op titelpagina is: ‘Ivsques A Porter La Besace’, dat is: (in alles getrouw aan de koning), tot aan het dragen van de bedelzak, een uitspraak die wordt toegeschreven aan de edelen (de geuzen) bij het begin van de Nederlandse opstand tegen Spanje in 1566. De titelpagina van De geuzen is door Elwe in 1800 met een andere belettering gebruikt voor de Oden en gedichten (WBB A 121) van Bilderdijk. Het motto dat volstrekt niet toepasselijk is op deze bundel is gewoon blijven staan. Ook de vignetten zijn uit De geuzen overgenomen. Nu zal dat de lezer niet onmiddellijk opvallen, maar hier zijn ook de paginanummers die naar De geuzen verwijzen, blijven staan. Dat deze editie niet door Bilderdijk is geautoriseerd, blijkt meteen al op de titelpagina, waar staat ‘door W. Bilderdyk’ met weglating van de academische titel ‘Mr.’ Met behulp van Bilderdijks briefwisseling en de voorwoorden in latere bundels van Bilderdijk kan de gang van zaken worden gereconstrueerd. Op 7 november 1795 schreef Bilderdijk vanuit zijn ballingschap in Hamburg aan zijn zwager Samuel Elter dat hij kort na de geboorte van zijn dochter Louise (in september 1785) had afgesproken dat Elwe 50 exemplaren voor hem zou drukken ‘van eenige dichtstukjens’ en dat Elwe ter dekking van de gemaakte kosten er bovendien 12 voor zichzelf zou houden.Ga naar eind4. Het ging om ‘zwevende blaadtjens, waar van tijd tot tijd iets bykoomt’ en die bedoeld waren ter verspreiding onder ‘weinige goede vrienden en betrekkingen’ maar die Bilderdijk naderhand ‘geheel uit het oog’ was verloren.Ga naar eind5. Aangezien het stukjes van beperkte omvang waren die zo nu en dan werden aangeleverd en niet om kopij voor een hele bundel was het niet nodig om katernsignaturen en custoden aan te brengen, zomin als dat bij de eerste druk Mijn verlustiging het geval was.Ga naar eind6. Het ging om de gedichten waarvan Elter blijkens bovengenoemde brief ‘de schoone bladen bij een genaaid onder den tijtel van Odilde’ kon vinden. Die ‘schoone bladen’ zijn in het commentaar bij de brieven geïnterpreteerd als ‘van zetfouten gezuiverde drukproeven’ maar een auteur die drukproeven heeft gecorrigeerd, stuurt die terug naar de drukker en bewaart ze niet in een ‘Lade’, maar mischien was er een tweede exemplaar of ging het om de revisieproef. Mogelijk doelde Bilderdijk echter op schone kopij, een persklaar nethandschrift waarmee de zetter geen moeite zou hebben. Er wordt inderdaad in het Gemeentearchief in Leiden in het archief van de familie Tydeman een mapje bewaard met de handgeschreven titel Odilde.Ga naar eind7. Deze handschriften hebben soms doorhalingen en verbeteringen maar zijn toch kopij geweest want ze bevatten aanwijzingen van Bilderdijk over de te gebruiken letter en over het aantal pagina's per gedicht (deze richtlijnen zijn gevolgd) en over plaatsen voor een vignet (of ‘stokjen’). Bovendien heeft Bilderdijk een paar keer aangegeven dat hij de tekst terug wil hebben: ‘NB. deze Copij bij de proef te rug, om dat ik gaarne afschrift heb.’ Eén tekst in dit mapje is inderdaad aan hem teruggestuurd: ‘Myn Heer den Heere mr. W. Bilderdyk in handen’. Het belang dat Bilderdijk aan zijn handschriften hechtte, blijkt ook uit een brief van 3 mei 1793 aan de uitgever P.J. Uylenbroek, waarbij hij enige gedichtjes voegde: ‘Maar gelief ze wel te bewaren, en door den drukker niet zoo te laten bemorsen. Kost gij ze doen afschrijven, dat ik ze terug had, 't ware mij aangenaamst’.Ga naar eind8. Als zetters niet konden beschikken over gedrukte kopij, moesten ze in die tijd uiteraard werken met handgeschreven teksten. Bilderdijk gaf er toen de voorkeur aan dat zijn handschriften werden overgeschreven, met een gerede kans op onnauwkeurigheden, wat weer zijn weerslag moet hebben op de gedrukte tekst. Dat als kopij afschriften werden gebruikt, blijkt ook uit de Brief van den navolger van Sofokles Edipus (Amsterdam, A. van der Kroe, 1780 (WBB A 19)) waarin Bilderdijk over zijn eigen tekst schrift: ‘Men leze den gantschen volzin en vulle hem aan met het woordtje Eensdeels, bij den uitschrijver in de pen gebleven’ (p. 11). En dat Bilderdijk niet altijd schone kopij inleverde, wordt duidelijk uit een brief van 14 juni 1794, waar staat: ‘Maar hoe zal uw drukker of zetter dit klad lezen?’ en: ‘Ik zend u alle in klad, want overschrijven kan ik niet.’Ga naar eind9. De meeste stukken uit het overgeleverde handschrift Odilde zijn genummerd en dat duidt wel op het plan ze in een bundel op te nemen. Maar deze kopij is verre van volledig: onder meer ontbreken de teksten ‘Aan mijn dochtertjen’ en ‘Wiegzang bij mijn dochtertjen’. Dit kan er deels mee te maken hebben dat enige van de gedichten uit de Oden en gedichten al eerder in de Kleine dichterlyke handschriften, uitgegeven door Uylenbroek, zijn opgenomen, waarvoor ook (handschriftelijke) kopij gebruikt moet zijn. Als Bilderdijk met de ‘schoone bladen’ uit de ‘Lade’ het handschrift zoals het is overgeleverd bedoelde, zou dat niet als kopij voor de volwaardige bundel hebben kunnen dienen. Er zijn wel drukproeven geweest, want Bilderdijk spreekt er zelf over in het handschrift. Omdat we het hier hebben over een werk in wording, moet het om drukproeven van delen van | |
[pagina 25]
| |
de kopij gaan. Ook Uylenbroek heeft een gedrukt exemplaar van de Odilde in huis gehad, want op de keerzijde van een brief van 23 mei 1792 van Bilderdijk aan hem, heeft hij genoteerd: ‘1 Odilde, zonder vignetten, te rug’,Ga naar eind10. maar deze drukproef kan ook niet het in 1794 gedateerde ‘Ter verjaarfeest van mijne egade’ hebben bevat. Het probleem school hem juist in de vignetten. Bilderdijk wilde die weer zelf ontwerpen en ze in de benodigde extra drukronde bij iemand van zijn keuze laten plaatdrukken op de open(gelaten) plaatsen van de al eerder afgedrukte vellen met de tekst, ook om te voorkomen dat er meer dan 62 exemplaren van afgedrukt zouden worden. Elwe wilde blijkbaar de 50 exemplaren van de afgedrukte bladen niet uit handen geven maar wilde volgens Bilderdijk wel diens ontwerpen of etsplaten hebben. In 1795 vroeg Bilderdijk daar echter f 6,00 of f 7,00 per stuk voor. Elwe heeft na lange tijd besloten (terwijl Bilderdijk in Duitsland verbleef) de 62. exemplaren (WBB p. xiv) van de afzonderlijke gedichten (of misschien meer) die hij had afgedrukt als bundel op de markt te brengen. Er waren geen nieuwe vignetten van Bilderdijk en daarom heeft hij de oude platen voor De geuzen aangepast en opnieuw gebruikt. Van deze Oden en gedichten zijn (minstens) 15 exemplaren bewaard gebleven. Bilderdijk liet er geen twijfel over bestaan dat het kopijrecht bij hem berustte,Ga naar eind11. maar Elwe kon er in redelijkheid vanuit gaan dat hij de bundel zou uitgeven en had ook kosten gemaakt voor papier en zetwerk.Ga naar eind12. De oorspronkelijk gedrukte teksten zijn dus bij Elwe gebleven en er heeft van de losse gedrukte bladen geen verspreiding op enige schaal plaats gevonden want in dat geval zou er van het werk van een toen al bekend auteur hier en daar wel een katern bewaard zijn gebleven. Dat Elwe de al afgedrukte losse katernen heeft gebruikt, verklaart dat er in de Oden en gedichten vrijwel geen katernsignaturen voorkomen. In 1808 verscheen de wel door Bilderdijk goedgekeurde druk van de gedichten onder de titel Odilde bij Immerzeel en Comp. in 's-Gravenhage die in hetzelfde jaar ook de verbeterde druk van de Treurzang van Ibn Doreid zouden uitbrengen. Odilde heeft alleen op de titelpagina een obligaat vignetje van J.E. Marcus. In het ‘Bericht’ van Odilde noemde Bilderdijk Oden en gedichten een ‘alzins zotten tytel’. Omdat eden ook gedichten zijn, is er inderdaad sprake van pleonastisch gebruik, maar Bilderdijks tijdgenoot J.P. Kleijn gaf in 1781-1785 ook twee delen Oden en gedichten uit, terwijl tussen 1796 en 1814 maar liefst vijf delen onder die titel werden uitgegeven door Rhijnvis Feith, met wie Bilderdijk al bij de bewerking van De geuzen politiek verschil van inzicht had gekregen. In het voorwoord van het eerste deel van zijn Poëzij, in 1803 bij Allart in Amsterdam uitgegeven, heeft Bilderdijk zich over de gang van zaken bij de Oden en gedichten beklaagd, daaraan toevoegend: ‘De Dichtstukjens echter zijn van my, en, als spelingen van vroeger jaren, ten tijde van mijn eerste huwelijk onder den tytel van Odilde by één gebracht, edoch niet volkomen. Op het slot van een der Stukjens (Verrukking genoemd) heb ik in de armen gevonden, in plaats van in d'afgrond. Of er meer feilen van druk of afschrift in gevonden worden, zou ik niet durven verzekeren; doch dit is zeker, dat er verscheiden Stukken in ontbreken, die tot de Verzameling behooren’.Ga naar eind13. Nu had Bilderdijk al in 1799 aan het eind van zijn Voorrede van zijn Mengelpoëzij (Amsterdam, Wed. Dóll) geschreven: ‘Want de Odilde is (dat ik weet) nimmer uitgegeven’Ga naar eind14. en bij ‘den tytel van Odilde’ moet dus gedacht worden aan een handschriftelijke verzameling of aan drukproeven. Wat de gesignaleerde drukfout betreft, in de slotregels van ‘Verrukking’ wordt over het ‘bestaan’ gezegd in Oden en gedichten: En zinkt, den Hemel moede, in de armen van de rust.
In Odilde staat er: En zinkt, den Hemel moede, in d'afgrond van de rust.
Nu kan ingeleverde kopij slordig zijn of voor de zetter moeilijk leesbaar, maar als er in de kopij duidelijk ‘afgrond’ heeft gestaan, is het ondenkbaar dat de zetter daar op eigen houtje ‘armen’ van heeft gemaakt. Aangaande de volledigheid moet geconstateerd worden dat er inderdaad drie latere stukken zijn, daterend uit 1788, 1791 en 1794, die wel in Odilde voorkomen maar niet in de Oden en gedichten.Ga naar eind15. Odilde is ook ruimer gezet (met minder regels op de pagina) dan de Oden en gedichten maar aangezien de laatstgenoemde bundel is gedrukt volgens de richtlijnen van Bilderdijk kan niet worden gezegd dat Elwe op een koopje een boek op de markt heeft willen brengen. De Oden en gedichten zijn niet opgenomen in de maandelijkse Lijst van nieuw uitgekomen boeken van Saakes (Naamlijst van Nederduitsche boeken), dus mogelijk wilde Elwe aan de verschijning ervan niet te veel ruchtbaarheid geven. In Odilde schreef Bilderdijk dat hij aan zijn oude teksten liever niet herinnerd wilde worden en de uitgave geheel aan de uitgever overliet. Daarom ‘laat ik deze oude stukjens zoo zy zijn’. Voor de eerder niet gepubliceerde gedichten moest weer handgeschreven kopij worden gebruikt die mogelijk genomen is uit het overgeleverde Odilde-handschrift. In theorie zou ook voor de overige gedichten handgeschreven kopij kun- | |
[pagina 26]
| |
nen zijn gebruikt. Dat is echter in elk geval niet het bovengenoemde handschrift geweest. De tekst van het handschrift van de volgende regels uit ‘Mijne echtviering’ komt namelijk overeen met die van de druk van 1800: Waar harten u dat offer geven,
Dat beider hart u heeft bereid.
De druk van 1808 heeft hier: Waar harten u dat offer geven,
Het geen u 't onze heeft bereid.
Bilderdijk heeft wél gesleuteld aan de tekst. Omdat beide drukken in ‘Angst. Aan Odilde’ dezelfde drukfout hebben (‘Maat [= maar] nooit, uw teder hart met zulk eene onrust slaan’) en de druk van 1808 dus teruggaat op die van 1800 moet hij in de gedrukte tekst van 1800 verbeteringen hebben aangebracht. Soms gaat het om een verstechnische verandering, bij voorbeeld in ‘Aan Odilde, met mijne verlustiging’ waar in 1800 staat met 9 lettergrepen: Waar ze ook blijk van gunst ontfangen
terwijl de regel in 1808 in overeenstemming met de andere regels met vrouwelijk rijm 8 lettergrepen heeft: Waar zy blijk van gunst ontfangen
Verstechnisch is ook de verbetering van de aanvankelijke woordherhaling (ten gevolge van een schrijf- of leesfout) in ‘Verrukking’ waar in de druk van 1800 stond: Zij zelv, zij tergde 't mij met tergende amberlippen
en waarvan in 1808 is gemaakt: Zy zelv, zy tergde 't my met trekkende amberlippen
In ‘Wiegzang bij mijn dochtertjen’ wordt de ‘rust van 't hart’ in 1800 ‘Een onvervreemdbaar eigendom’ genoemd, dus: niet over te dragen aan een ander, terwijl de tekst van 1808 heeft ‘Een onontvreembaar eigendom’ dus: niet door een ander te stelen, een wat meer inhoudelijke verandering. In 1800 is dit gedicht ongedateerd maar staat er aan het slot: ‘Mijne Egaâ nagezongen’. In 1808 eindigt het met alleen de datering: 1785. Het is verleidelijk te zeggen dat Bilderdijk zijn eerste echtgenote hier heeft willen wegschrijven, maar uit zinnen als ‘Uw moeder waakt bij 't avondlichtjen’ en ‘En heb wat eerbied voor heur smart’ blijkt dat de moeder niet de sprekende persoon is en zij kan dus ook bezwaarlijk ‘nagezongen’ worden. Bilderdijk heeft dus wel degelijk met de pen in de hand de tekst van de Oden en gedichten doorgelopen. Ingrijpend zijn die veranderingen niet, maar er kan ook niet worden gezegd dat de Oden en gedichten ‘even slordig als zonder regt van kopij’ zijn uitgegeven.Ga naar eind16. | |
Clandestien?Op 18 juni 1798 schreef Bilderdijk vanuit Brunswijk aan Johannes Kinker: ‘J'ai fait imprimer quelques mourceaux de Poësie pour mon propre Compte, chez Elwe, qui ne regardent que ma Femme et mes Enfans (mais qui n'ont pas été publiés), sous le nom d'Odilde. Il y a quantité de petites pieces fugitives, que Elwe a sçu autrefois se procurer, et qu'il a imprimé clandestinement’.Ga naar eind17. Wat waren de regels en gewoonten ten aanzien van het eigendomsrecht bij gedrukte werken? Als een uitgever voor een boek een privilege had verkregen, was zijn eigendomsrecht voor een bepaalde periode en een bepaald gebied beschermd. Dit gold bij voorbeeld voor de Tael- en dichtlievende oefeningen, van het genootschap ten spreuke voerende: Kunst wordt door Arbeid verkreegen. En prijsvaerzen. Voor dit werk waaraan Bilderdijk ook heeft meegewerkt was een ‘octroi van de Ed. Gr. Mog. Heeren Staeten van Holland en Westfriesland’ verstrekt. Daarnaast was er tot 1795 geen formele regelgeving over het kopijrecht. Over het algemeen werd onder vooraanstaande boekverkopers het nadrukken van al in Nederland uitgegeven werken niet fatsoenlijk gevonden. Het was gebruik dat de auteur zijn rechten (ook op herdrukken) afstond aan de uitgever die immers moest investeren en financieel risico liep. Bepalend was wie op een gegeven ogenblik naar boekverkopersusance eigenaar van het kopijrecht was. In de WBB zijn 23 gelegenheidsstukken (waarvan één in proza) aan Elwe toegeschreven en gedateerd tussen 1781 en ca. 1785 en die worden allemaal ongeautoriseerd genoemd, in die zin dat het kopijrecht van de genootschapsverzen bij de betreffende genootschappen berustte (p. xvi). Maar over de Mengeldichten van het genootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkregen’ wordt gezegd dat Elwe ‘vermoedelijk in bezit [was] gekomen van deze reeks tijdens de overname van [...] De Geuzen van Cornelis van Hoogeveen jr.’ (WBB A 38.1 ). Als Elwe hiervan ook het kopijrecht had overgenomen, kon hij vrijelijk de bijdragen van Bilderdijk herdrukken. Veertien van deze gelegenheidsstukken zijn eerder gepubliceerd, maar negen niet. Daarnaast zijn er minstens vier stukken die aan dezelfde drukker kunnen worden toegeschrevenGa naar eind18. en die niet van Bilderdijk zijnGa naar eind19. maar wel betrekking op hem hebben. Als ik goed zie, was daarvan alleen een vers van Juliana Cornelia de Lannoy algemeen toegankelijk. Als Elwe verspreide stukken van en over Bilderdijk verzamelde, moest hij zich daarvoor veel moeite getroosten, want van de nog ongepubliceerde gedichten, waaronder lofdichten door anderen op Bilderdijk, diende hij dus een handschrift te verwerven. Er was één man die al die teksten tot zijn beschikking kon hebben, en dat was Bilderdijk zelf. Ook in de WBB staat dat ‘betrokkenheid van Bilderdijk niet kan worden uitgesloten’ (A 38.1) en: ‘Het heeft er alle schijn van dat Bilderdijk bij deze publicaties was betrokken’ (p. xv-xvi), terwijl ook vermeld wordt dat Elwe ‘tevens ongepubliceerde genootschapsverzen’ drukte (A 38.1). Mogelijk is Elwe op eigen initiatief begonnen, maar Bilderdijk moet vanaf een gegeven ogenblik zelf de opdracht hebben gegeven aan Elwe om van deze stukken royaal uitgevoerde drukken te maken, die hij kon verspreiden onder vrienden (en die Elwe kon verkopen). In dat geval gaat het dus om geautoriseerde drukken, al hoeft Bilderdijk ze niet allemaal zelf gecorrigeerd te hebben. Zelfs in het geval Bilderdijk in het gegeven citaat over zijn intellectueel eigendom sprak met voorbijgaan van het kopijrecht en meende dat Elwe clandestien bezig was als hij zonder medeweten van of overleg met de auteur diens teksten herdrukte, dan nog zijn er ook teksten die Elwe alleen met medewerking van Bilderdijk kan hebben gedrukt. In het ‘Voorbericht’ van zijn Verspreide gedichten, in 1809 bij | |
[pagina 27]
| |
Immerzeel en Comp., nu in Amsterdam, verschenen (WBB A 173), heeft Bilderdijk geschreven dat liefhebbers graag zijn verspreide dichtstukken bijeen wilden brengen en dat het hem aangenaam was ‘deze veelal buiten mijn oog en opzicht gedrukte stukjens, zoo veel mijne zwakheid het toeliet, te herzien en van etlijke druk- of schrijffeilen te zuiveren’. Hier kan gesignaleerd worden dat Bilderdijk niet schreef: buiten mijn kennis. Wat voor soort tekstwijzigingen heeft Bilderdijk aangebracht in de gelegenheidsteksten van Elwe, zoals die gepubliceerd zijn in het tweede deel van de Verspreide gedichten als onderdeel van de afdelingen ‘Lijk- en grafdichten’ en ‘Bijschriften’? In het gedicht Zucht (WBB A 60), niet eerder dan in de Elwe-druk bekend, horen de regels met mannelijk rijm zeven lettergrepen te hebben, maar er zijn er twee met acht lettergrepen: Hoe zy blaake, en waar zy brand'
en: Braaven, wien we ons dichtloof biên,
Het euvel kan voorkomen worden door met elisie te lezen: ‘blaak'en’ en ‘w'ons’. Maar in 1809 (Verspreide gedichten, dl. 2, p. 118-119) is in beide regels een lettergreep geschrapt: Hoe zy blake, waar zy brand',
en: Braven, wien wy dichtloof biên,
Het gedicht ‘Aan de weledele heeren leden des Genootschaps, onder de spreuk: Kunst Wordt door Arbeid Verkreegen; ter gelegenheid mijner verkiezing tot medelid’ is opgenomen in de in afleveringen verschenen Mengeldichten van dat genootschap (later gedateerd: Leiden 1785) en daarnaast als afzonderlijke Elwe-druk (WBB A 38.1). Het bestaat uit zes strofen, de eerste, derde en vijfde strofe tellen twaalf regels en de laatste regel met vrouwelijk rijm van die strofen telt negen lettergrepen. De tweede, vierde en zesde strofe tellen veertien regels en de laatste regel met mannelijk rijm daarvan telt zes lettergrepen. In beide drukken staat in de laatste regel van de vierde strofe: ‘Zijn voeten staande houdt’. Inderhaast heeft Bilderdijk in de Verspreide gedichten (dl. 2, p. 176), denkend dat de regels met mannelijk rijm wel acht lettergrepen zouden moeten hebben, een minder juiste verandering aangebracht: ‘Zijn' voet in 't wagglen staande houdt’. Meestal gaat het om verstechnische wijzigingen, maar in Jefthaas dochter, aan haare moeder (WBB A 49.1) zijn de veranderingen meer inhoudelijk. Dit gedicht is gepubliceerd in de Tael- en dichtlievende oefeningen 3 (1780) van het Genootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkregen, vervolgens als afzonderlijke druk van Elwe (WBB A 49) en daarna in de Verspreide gedichten. Jeftha heeft in het bijbelverhaal (Richteren 11) de Heer de gelofte gedaan dat hij bij een overwinning ‘het uitgaande, dat uit de deur van mijn huis mij tegemoet zal uitgaan’ zal offeren. Dat blijkt dan zijn dochter te zijn die hem ‘met trommelen en reien’ te gemoet is gekomen. De redactie van het genootschapsvers en die van Elwe (hieronder geciteerd) verschillen niet van elkaar: (Roept Vader uit, daar zucht op zucht, het hart' ontgleeden,
De bittre smart getuigt, die in zijn' boezem heerscht.)
‘'k Beloofde een offer aan den Heer - in mijn gebeden. -
Ach! moest gij na de zege aan mijn gezicht u 't eerst
Vertoonen? waarde Telg! - maar durfde ik 't leven waagen
Voor 't algemeen belang, in 't heetste van den strijd,
Laat door geen' bangen schrik u 't offermes vertsaagen!
Maar in de Verspreide gedichten (dl. 2, p. 196-197) heeft Bilderdijk deze passage omgewerkt (Roept Vider uit, daar zucht op zucht, het hart' ontgleden,
De bittre smart getuigt, die in zijn' boezem woont.)
‘'k Zwoer dien aan de Almacht tot een offer, heillooze eeden!
Die na de zege 't eerst zich aan mijn oog vertoont.
Gy zijt die, dierbre Telg! - maar durfde ik 't leven wagen
Voor 't heil van Israël, in 't heetste van den strijd,
Laat door geen' bangen schrik u 't offermes vertsagen!
Niet alleen is bij twee regels het rijmwoord veranderd, Bilderdijk heeft weggewerkt dat Jeftha zijn gelofte in zijn gebeden deed en benadrukt nu het zweren van ‘heillooze eeden’. Bovendien is het ‘algemeen belang’ vervangen door het meer concrete ‘heil van Israël’. Bij mijn weten zijn er ook verder geen tekstuele verschillen tussen de teksten die Elwe heeft gedrukt en de eerder gepubliceerde redactie daarvan, al zullen de drukken van Elwe veelal wel met medeweten van Bilderdijk tot stand gekomen. Bij de verbeteringen die Bilderdijk zelf in de Verspreide gedichten | |
[pagina 28]
| |
zijn aangebracht, gaat het ook niet om veranderingen die nodig zijn om eerdere zinstorende fouten te verbeteren. Bij het bovengenoemde genootschapsvers bij gelegenheid van Bilderdijks benoeming tot medelid staat in de Verspreide gedichten ‘Hoe kwijte ik my van mijnen plicht’, en ‘Mijn geest, bezwaard door 't overwicht’ (dl. 2, p. 173). In de afzonderlijke druk van Elwe stond ‘pligt’ en ‘overwigt’ en zo ook in de Mengeldichten van het Genootschap. In het Woordenboek voor de Nederduitsche spelling van Matthijs Siegenbeek (1805) staat ook ‘pligt’ en ‘overwigt’. Maar omdat Bilderdijk de spelling-Siegenbeek afkeurde, heeft de redactie van 1809 de spelling met ‘ch’. Deze spelling zal in het vervolg ook nog een bescheiden rol spelen. | |
Tyrtéus krijgszangenIn de Voorrede van zijn Mengelpoëzij (Amsterdam, Wed. J. Dóll, 1799, WBB A 117) schreef Bilderdijk over de ‘Drukfeilen’ dat hij vanuit Brunswijk ‘wel verplicht [was] dit punt aan het lot over te laten’, te meer daar in het verleden gebleken was ‘dat hoe zeer ik met alle zorg en oplettendheid zelf de proeven nazag, er des niet tegenstaande Drukfeilen inslopen welke den zin gants veranderden’. Hij noemde toen een plaats uit de Kleine dichterlijke handschriften waar een foutieve lezing nog wel zin schijnt op te leveren maar in feite onzinnig is en voegde daaraan toe: ‘In den Tyrtéus is er eene [drukfout], welke niet minder stotende is, maar ik herinner my die niet meer. De Ibn Doreid (in mijn afzijn gedrukt) vloeit er van over.’Ga naar eind20. De betreffende fout in Tyrtéus krijgszangen, in 1787 verschenen bij Uylenbroek (WBB A 69), staat in de volgende passage: Vliegt heen! stort tusschen 't heir van vluchtende en vervolgen!
Vliegt, jongelingen! stuift op beider menigte af!
Die staan durft, waagt zich 't minst; en 't krijgsgevaar verzwolgen
Naauw' een', uit al den hoop, die niet zichzelv' begaf.
De woorden ‘vervolgen’ en ‘verzwolgen’ die in twee drukken (69.1 en 69.3) voorkomen, leveren hier geen betekenis op. Dat is wel het geval bij de lezing uit de derde druk (69.2): Vliegt heen! stort tusschen 't heir van vluchtende en vervolger!
...
Die staan durft, waagt zich 't minst; en 't krijgsgevaar verzwolg er
Naauw' een',
Druk 69.2 heeft ook een betere lezing in de regels ‘'t Getal ontzette u niet noch breidle uw' heldenmoed!’ waar in de twee andere drukken staat ‘nog’ en in ‘Welaan dan, dat men fier den vijand af durv' wachten, / Daar hem uw spijt, uw wraak, uit de oogen tegenblikt!’ waar de beide andere drukken hebben ‘hen’. Druk 69.3 heeft doorgaans de onjuiste lezingen van 69.1 overgenomen maar niet de verbeterde lezingen van 69.2. Druk 69.3 geeft bovendien als vindplaats voor het citaat op de titelpagina ‘Saxo Gram.’ als afkorting voor ‘Saxo Grammaticus’ waar de beide andere drukken hebben ‘Saxo Gramm.’. En in druk 69.3 is in de regel ‘Men zette 't ligchaam schrap, staa pal en onverwrikt!’ met het woord ‘ligchaam’ de spelling-Siegenbeek binnengeslopen, waar bij de andere drukken staat ‘lichaam’. In de regel ‘Die zelf door 't blanke staal des vijands spits durf tergen’ heeft druk 69.3 ten onrechte ‘durf’ waar de beide andere hebben ‘durft’. Hieruit kan afgeleid worden dat druk 69.2 is gebaseerd op 69.1 maar verbeterde lezingen heeft, terwijl druk 69.3 ook 69.1 als kopij heeft gebruikt. Dat Elwe van Tyrtéus krijgszangen een nadruk heeft geproduceerd, is aannemelijk, aangezien er daarvan bij de fondsveiling van Uylenbroek in 1809 slechts vijf exemplaren aanwezig waren en bij Elwes fondsveiling in 1816 nog 55. Hieraan moet echter het in de WBB ontbrekende gegeven worden toegevoegd dat er bij de fondsveiling van Herdingh in 1835 nog 122 exemplaren voorhanden waren.Ga naar eind21. Dit betekent dat er óók door Herdingh een herdruk moet zijn verzorgd. Druk 69.1 met de lezing ‘vervolgen/verzwolgen’ is door Uylenbroek uitgegeven en druk 69.3 met dezelfde verkeerde lezing en een paar nieuwe tekortkomingen moet bij Elwe zijn verschenen zonder medeweten van Bilderdijk en gelet op de spelling-Siegenbeek is dit gebeurd na 1805, het jaar van Siegenbeeks Woordenboek voor de Nederduitsche spelling. Voor de verbeterde lezingen in druk 69.2 moet Bilderdijk verantwoordelijk zijn en deze druk is bij Herdingh verschenen, na 1816 (fondsveiling Elwe) en nadat Herdingh de resterende 55 exemplaren had verkocht. Bilderdijk woonde toen evenals Herdingh in Leiden. Net zoals bij de Brief van den navolger van Sofokles Edipus (WBB A 19) in 1780 bij A. van der Kroe in Amsterdam verschenen, gaf Herdingh hier een nadruk uit met een vals impressum, maar in de Alphabetische naamlijst van boeken van De Jong (1832, p. 59) wordt hij wel als de fondseigenaar aangeduid. Een ander werkje van Bilderdijk dat slordig is gecorrigeerd, is Aan de weduwe des kunstschilders Scheffer, in hare droefheid (WBB A 165), waarvan twee drukken van verschillend zetsel bestaan zonder vermelding van de uitgever. In beide drukken komt in de eerste strofe een regel met een onjuist rijmwoord voor: ‘Of stikt in afgebroken zuchten’. In sommige exemplaren van allebei de drukken is ‘zuchten’ met de pen verbeterd in ‘klachten’, rijmend op ‘verzachten’. De schilder Johan Bernard Scheffer is in 1809 overleden, en in dat jaar, toen Bilderdijk ook weer in Nederland woonde, moet het boekje zijn verschenen. In de Alphabetische naamlijst van De Jong wordt vermeld (p. 61) dat Immerzeel er de eigenaar van was, maar naar alle waarschijnlijkheid was hij er ook de uitgever van en ik denk nu dat dat voor beide drukken geldt.Ga naar eind22. | |
Vertoogen van Salomo.Volgens de WBB (A 72) is ook één van de drie drukken van Bilderdijks vertolking van het boek Prediker, de Vertoogen van Salomo, ‘Mogelijk een nadruk’ van Elwe. Op de titelpagina van alle drie drukken is vermeld dat ze zijn verschenen ‘Te Amsterdam, bij Pieter Johannes Uylenbroek, in de Nes.’ Het ‘Bericht’ is ondertekend met ‘B.’, maar in een recensie in de Nieuwe algemeene vaderlandsche letter-oefeningen van 1789 (dl. 1, p. 461-470) wordt Bilderdijk al als de auteur genoemd. Uit de Brieven aan zijn ‘Veelgeliefde Vriend!’ Uylenbroek wordt iets duidelijker over de ontstaansgeschiedenis en over het belang dat Bilderdijk aan de Vertoogen hechtte. Uit Den Haag schreef hij op 9 mei 1788: ‘mijn Broeder heeft thands 't MS. van mijn Prediker, in stichtlijken rijm gebracht, onder zich’,Ga naar eind23. maar op 1 november deelde hij mee: ‘Het Handschrift van den Prediker is mij wel geworden, en nu wederom tot uw' dienst, zoo gij 't mocht willen uitgeven. Schrijf er dan maar om, en ik zal 't U dadelijk toezenden; doch laat het ook dan niet liggen.’ Op 18 januari 1790 vroeg hij om nog enige au- | |
[pagina 29]
| |
teursexemplaren, want ‘rijp en groen’ vroeg hem erom, en hij had geen enkel exemplaar meer, ‘en mijn vrouw wil er echter telkens in lezen.’ Drie jaar later (3 mei 1793) benadrukte hij opnieuw dat de Vertoogen veel gelezen werden en gezocht waren: Zijn de Vertoogen van Salomo uitverkocht? Er is er hier onlangs een voor f 9 - verkocht. En zoo gaat het met meer stukjens van mij, die men elkander wijs maakt, dat niet te bekomen zijn. Mij dunkt, UE. kon daar meer partij van trekken. Tien jaar verder wist hij nog niet of de Vertoogen leverbaar waren, want op 15 augustus 1803 schreef hij vanuit Brunswijk aan zijn dochter Louise Sybille dat hij ervoor zou zorgen dat haar Het buitenleven zou worden toegezonden, alsook ‘s'il est possible, de Vertoogen van Salomo’.Ga naar eind24. Bilderdijk bleef zich wel met Prediker bezighouden, want op 15 juli 1811 vroeg hij aan H.W. Tydeman: ‘Vraag bij gelegenheid (bid ik) uwen Heer Broeder te HerveldGa naar eind25. eens: “Hoe hij versta of hoe hij begrijpe te moeten opvatten Prediker xi,2?”’ (Geef een deel aan zeven, ja, ook aan acht; want gij weet niet, wat kwaad op aarde wezen zal).Ga naar eind26. In zijn ‘Bericht’, voorafgaand aan de eigenlijke Vertoogen verwijst Bilderdijk naar Solomon on the vanity of the world van Matthew Prior (1718), een dichtstuk dat echter ‘nietsvan Salomo, niets van dit zijn geschrift, dan alleen enkele overgenomen denkbeelden en toespelingen, alles daar tegen van den Engelschen Dichter, heeft.’ Hij is wel lovend over de academische disputatie van de jonge J.H. van der Palm, Ecclesiastes philologice et critice illustratus (1784) ‘en de daarbij gevoegde Vertaling en Aanteekeningen’. In de recensie in de Vaderlandsche letteroefeningen wordt onder meer nog het werk van Johann David Michaelis genoemd, in de latere Nederlandse vertaling getiteld: Nieuwe overzetting des Ouden Testaments, met aanmerkingen voor ongeleerden, 16e deel (Spreuken en Prediker, 1794). Op de titelpagina van de Vertoogen van Salomo staat onder de titel in twee regels een citaat in het Hebreeuws, dat overeenkomt met Prediker 7:12: ‘Want de wijsheyt is tot eene schaduwe [ende] het gelt is tot eene schaduwe: maer de uytnementheyt der wetenschap is dat de wijsheyt haren besitters het leven geeft’. In Bilderdijks vertaling is echter in het zevende Vertoog niet veel van dit citaat terug te vinden. De Hebreeuwse citaten zijn op de titelpagina's van de drie onderscheiden drukken identiek en in alle drie citaten komt dezelfde fout voor: in de tweede regel, het tweede woord van links zijn de eerste en de vierde letter (die erg op elkaar lijken) verwisseld, er staat om een willekeurig Nederlands woord ter vergelijking te nemen niet ‘plak’ maar ‘klap’. Deze fout is verbeterd in het vierde deel van de mede door Isaac da Costa verzorgde Dichtwerken (1857).Ga naar eind27. Op de keerzijde van de titelpagina worden de verzen van Jerem. ix, | |
[pagina 30]
| |
23, 24 voluit in het Nederlands geciteerd, waarin staat dat de mens zich niet op zijn hoedanigheden moet beroemen maar alleen de Heer moet kennen. Gelet op de goede verstandhouding tussen Bilderdijk en Uylenbroek moet de eerste druk van de Vertoogen door Bilderdijk geautoriseerd zijn, al weten we niet of het handschrift uit de brief van 1788 een autograaf was en of Bilderdijk de drukproeven (vanuit Den Haag) zelf heeft gecorrigeerd. De drukken zijn regel-voor-regel herdrukken van elkaar maar het is zo goed als onmogelijk een tekst van enige omvang te herdrukken zonder vergissingen of fouten te maken. Het boekje bestaat uit het ‘Bericht’ in proza (ruim 7 pagina's), de ‘Inhoud’ van de twaalf ‘Vertoogen’, ook in proza (4 pag.) en de ‘Vertoogen’ zelf, genummerd i t/m xii, in verzen (alexandrijnen van 12 of 13 syllaben, 33 pagina's). De tekst van de ‘Inhoud’ van het ‘Eerste vertoog’ begint in twee drukken met de woorden ‘Beklag over het vruchtlooze van al 's menschen arbeid’. In de derde druk ontbreekt het woordje ‘al’. Op p. 18 (ii. Vertoog) staat in dezelfde twee drukken: ‘En laat die wijsheid daar’ (cursivering van mij), terwijl in de derde druk staat: ‘de wijsheid’. Hieruit blijkt dat de bedoelde twee drukken (in de WBB genummerd 69.1 en 69.2) samen afwijken ten opzichte van de derde druk (69.3). Druk 69.2 heeft op p. 18 ‘lammrenvee’, een juistere lezing dan die van druk 69.1 en 69.3 die hebben ‘lammervee’. Druk 69.2 wijkt ook in de volgende gevallen af van druk 69.1 en 69.3: p. 12 (Inhoud-Vierde vertoog): ‘Tegenwerpingen’ naast ‘Tegenwerping’, p. 19 (ii. Vertoog): ‘Mijn oogen weidden’ naast ‘weiden’ (de contekst vereist hier de verleden tijd), p. 30 (vi. Vertoog): ‘Der dwazen lof is wind: hun lachen en vertoornen / Gelijkt aan 't woest gekraak’ naast ‘Gelijk’, p. 41 (ix. Vertoog): ‘En houwt geen’ eik in 't woud' naast ‘hout’, een duidelijke spelfout. Doorgaans is de redactie van druk 69.2 beter dan die van 69.1 en 69.3. Druk 69.2 moet dus als de eerst verschenen en door de auteur geautoriseerde druk worden beschouwd met de beste en meest volledige redactie, gevolgd door druk 69.1. Bilderdijk kan niet zélf verantwoordelijk zijn voor de varianten in druk 69.1 en 69.3, al blijft in een paar gevallen de lezing daarvan acceptabel. Dat druk 69.3 (die vaak de redactie van druk 69.1 overneemt) de laatste is, blijkt ook uit de wat slordige interpunctie op p. 25 (iiii. Vertoog): ‘Voor wien is al mijn zorg en rusteloos bejagen?’, waar druk 69.3 aan het eind van de regel geen vraagteken maar een uitroepteken heeft, en p. 29 (v. Vertoog): ‘Niets kuntge tot u-zelv', uw' staat, uw grootheid voegen’, waar in druk 69.3 na ‘u zelv’ de komma ontbreekt. Een gemakkelijk te corrigeren zetfout komt in druk 69.3 nog voor op p. 17 (1. Vertoog): ‘'t vlasch vernuft’ (in plaats van ‘valsch’). Bij de Vertoogen is de tweede druk dus gebaseerd op de eerste en is de de derde gebaseerd op de tweede maar mijn volgorde van de drukken wijkt af van die in de WBB. De beste redactie (69.2) wordt gevolgd door de mindere (69.1 ) en die weer door de minste (69.3). Op de fondsveiling van Uylenbroek uit 1809 heeft Elwe de resterende 129 exemplaren van de Vertoogen overgenomen. In de fondsveilingcatalogus is aangegeven dat bij de koop het kopijrecht was inbegrepen, al dacht Bilderdijk daar wellicht anders over. Elwe was dus gerechtigd om eventueel een herdruk te verzorgen. Bij de fondsveiling van Elwe in 1816 waren er nog 77 exemplaren voorhanden. In acht jaar zou Elwe dan 52 exemplaren hebben verkocht, dus ruim zes per jaar. Dit lijkt mij niet ongewoon voor een minder courant artikel in jaren die economisch niet voorspoedig waren. De twee eerste drukken zijn dan inderdaad bij Uylenbroek uitgegeven. Maar het is toch ook mogelijk dat Elwe de tweede druk heeft verzorgd, dat zal de mindere redactie (69.1) zijn geweest. Aan de al in de WBB opgenomen gegevens moet ook hier worden toegevoegd dat er bij de fondsveiling van Herdingh in 1835 nog 170 exemplaren aanwezig waren. Er moet dus ook een nadruk door Herdingh zijn verzorgd (met een vals impressum) en in de Alphabetische naamlijst van De Jong uit 1832 wordt Herdingh ook als fondseigenaar genoemd. Het ligt voor de hand dat de minste redactie de laatste is en dat druk 69.3 door Herdingh op de markt is gebracht (nadat hij de resterende 77 exemplaren had verkocht). Bilderdijk kan wel van deze druk hebben geweten maar heeft er tekstueel geen bemoeienis mee gehad. | |
Brief van den navolger van Sofokles EdipusIn 1852 heeft H.W. Tydeman in de Algemeene konst- en letterbode geschreven ‘dat terwijl B. hier te Leiden woonde, zijn vriend V. Herdingh [...] met zijne toestemming een aantal der oudere, zoo veel mogelijk in den vorm der oorspronkelijke uitgaven, herdrukt heeft’. In mijn recensie van de WBB in Het Bilderdijk-Museum van 2009 heb ik mijn twijfel uitgesproken over de betrouwbaarheid van deze uitspraak. Mogelijk doelde Tydeman hier vooral op de herdrukken van enige van Bilderdijks werken die gewoon op naam van Herdingh zijn verschenen, bij voorbeeld WBB A 131.2 (Op den moord van den hertog d'Enguien, Leiden, L. Herdingh en Zoon, 1824). Ik blijf geneigd de drukken die in de WBB op grond van de uitspraak van Tydeman aan Herdingh worden toegeschreven, toe te kennen aan Elwe. Maar ik heb in die recensie al gesignaleerd dat de herdruk van de Brief van den navolger van Sofokles Edipus (WBB A 19) inderdaad terecht op naam van Herdingh wordt gesteld. De Brief heeft in druk 19.1 op de titelpagina hetzelfde lettertype als Edipus, koning van Thebe (WBB A 3) en deze twee drukken zijn dus door Van der Kroe uitgegeven, zoals ook op de titelpagina staat. Druk 19.2 heeft behalve een correctie van een Grieks citaat (Euripides, Herakliden, vs. 202-203) ook een verbetering van de Nederlandse tekst. Waar in druk 19.1 staat: ‘Zelfs Vondel mengt in zijn' Gijsbrecht van Amstel, de beschrijving van 't Amsterdam van zijnen vroeger' tijd, met die van Gijsbrechts huis en vesten dooreen, vervroegende den luister van onze Geboortestad ruim driehonderd jaren.’ (p. 20) wordt in druk 19.2 gesproken ‘van 't Amsterdam van zijn', en vroeger' tijd’, waardoor de tekst ineens een stuk duidelijker wordt. De zetfout is gemakkelijk te verklaren als een verlezing van handgeschreven kopij, maar de verbetering kan niet aan een oplettende corrector worden toegeschreven. In dit geval moet Bilderdijk daar zelf voor verantwoordelijk zijn. Bij deze aan Herdingh toe te schrijven druk kunnen dus nu Tyrtéus krijgszangen en de Vertoogen van Salomo worden gevoegd. Deze titels waren weliswaar eigendom van Herdingh (en werden met toestemming van Bilderdijk herdrukt), maar dat neemt niet weg dat deze herdrukken van Herdingh een vals impressum hebben en moeilijk van de oorspronkelijke uitgaven zijn te onderscheiden. | |
Besluit‘Wat hebben wij van al ons wroeten?’ vroeg Bilderdijk zich af in de inleiding bij zijn Vertoogen. Aanvullend bibliografisch onderzoek, gecompleteerd met nadere vergelijking van de teksten, kan tot ander inzicht leiden. Op deze wijze verkrijgen we betere kennis van Bilderdijks verhouding tot zijn uitgevers | |
[pagina 31]
| |
en zijn we niet alleen afhankelijk van zijn eigen uitspraken. Het gedrag van Elwe met betrekking tot de Oden en gedichten (1800) verdient geen schoonheidsprijs want het gaat om een ongeautoriseerde druk, maar de bundel is tekstueel wel geautoriseerd aangezien Bilderdijk zelf de kopij leverde en ook drukproeven heeft gezien, al was dat jaren voordat het boek op de markt kwam. Eerder liet Elwe gelegenheidsstukken van Bilderdijk drukken, maar het is moeilijk in te zien dat Bilderdijk daar géén medewerking aan heeft verleend. Daarnaast zijn er meer politieke stukken, merendeels zogenaamd in Leipzig uitgegeven die ik aan Elwe toeschrijf (en niet aan Herdingh) en die tussen 1811 en 1814 gedateerd moeten worden. Met deze drukken heeft Bilderdijk geen bemoeienis gehad. De verbeteringen die Bilderdijk in Odilde (1808) en in de Verspreide gedichten (1809) heeft aangebracht, dienen niet tot herstel van een eerdere corrupte tekst.
Louis Saalmink |
|