Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 28
(2011)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Onruststoker in een land van vrede. De receptie van Bilderdijks poëzie in tijdschriften van 1813-1831InleidingNaar aanleiding van Hollands verlossing van W. en K.W. Bilderdijk kijkt het Letterkundig Magazijn van Wetenschap, Kunst en Smaak van 1814 terug naar de periode van de Franse overheersing, en trekt het boetekleed aan: Het gebeurde moge voor ons in velen opzigte schandelijk wezen, deze schande kan niet bedekt; maar moet uitgewischt worden door edele bedrijven; en het is nodig dat onze kinderen de geschiedenis onzer dwaasheid, onzer tweedracht, onzer lafheid en onzer verkeerdheden die wij zoo zwaar geboet hebben, kennen, opdat zij zich aan ons spiegelen en door onze schande en schade wijzer voor zulke dwaas- en verkeerdheden en voor de ongelukken, die er de onvermijdelijke gevolgen van zijn, zich wachten. (naar aanleiding van ‘Vervulling’).Ga naar eind1. Bij de vraag naar de receptie van Bilderdijks poëziebundels in de Nederlandse tijdschriften tijdens diens leven zou het misschien voor de hand liggen het biografisch gegeven van zijn terugkeer uit ballingschap in 1806 als uitgangspunt te nemen. Met bovengenoemd citaat wil ik laten zien dat het mij gaat om de vraag hoe de Nederlandse tijdschriften na de bevrijding van de Fransen gereageerd hebben op de poëzie van het fenomeen Bilderdijk. In de periode 1806 tot 1813 verduistert de censuur het beeld en treedt er nog te veel turbulentie op van de Napoleontische oorlogen, terwijl na 1813 de aarzelende poging tot eenstemmigheid te beluisteren is. Het Letterkundig Magazijn sprak van ‘onze tweedracht, onze lafheid’ en die zinsnede doet denken aan Van der Palm's ‘Vaderlandse uitboezeming’ uit 1814, waarin hij eveneens de collectieve schuld belijdt en door middel van de voornaamwoorden ‘wij’ en ‘onze’ de nieuwe eenheid wil uitdrukken. Diens ‘Uitboezeming’ opent met het beeld van een droom: droom ik of is het waar dat ik twee eeuwen eerder lijk te ontwaken, in een tijd, waarin jammerlijke verdeeldheid veranderd is in zeventiende-eeuwse eendracht? De strekking van zijn boodschap is, dat de ‘God van Nederland’ de eendracht teruggegeven had aan een land dat er dwaas verspillend mee was omgesprongen en met het gebruik van ‘wij’ en ‘ons’ symboliseert hij zijn weigering nog langer in termen van twee partijen te willen denken. Drie jaar later in Gedenkschrift zal hij, terugkijkend op de strijd tussen patriotten en prinsgezinden, zelfs spreken van ‘een ongelukkig misverstand tusschen de braven en edelen van beide zijden’.Ga naar eind2. Van ‘Vaderlandsche Uitboezeming’, geschreven in najaar 1813 na de Volkerenslag bij Leipzig, werd algemeen aangenomen dat daarin het beste de verzoenende stemming tot uitdrukking kwam, die men opportuun achtte na jaren van strijd en tweedracht.Ga naar eind3. Tegenover de geschetste eensgezindheid stelt Van der Palm dan de tegenstrevende enkeling, de ongelukkige, op wie ‘de vloek der natie kome’ als hij de eenheid dreigt te verstoren. Voor deze lezing over de receptie van Bilderdijks poëzie tot zijn dood in 1831 heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het Apparaat-Van Rooijen met alle recensies over Bilderdijk.Ga naar eind4. Om de receptie in historische context te plaatsen heb ik ook de discussies over Bilderdijk in recensies van andere dichters uit die tijd erbij betrokken, die ik in mijn eigen vroeger onderzoek al bekeken had.Ga naar eind5. Daarbij zal blijken, dat de kritiek op Bilderdijk nauwelijks poëticaal, maar sterk op diens ideeën is gericht. Zo hoop ik achttien jaar worstelen van ‘het land van vrede’ met ‘de onruststoker’ in kaart te brengen. | |
Jaren 1813-1818Bilderdijk en Katherina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt sluiten met de oranjetonen in deze bundel Hollands Verlossing bij de bevrijding nauw aan bij de vaderlandse vreugde en de haat tegen de Fransen.Ga naar eind6. De Boekzaal memoreert hoe het eerste deel verscheen in de tijd, dat de verwachtingen nog zeer gespannen waren en de uitkomst nog onbeslist lag; bij uitkomen van deel twee leek Napoleon een nietsbetekenende balling geworden.Ga naar eind7. Net als de andere bladen verwijst de Boekzaal naar het in 1811 gecensureerde gedicht ‘Afscheid’ van Bilderdijk, dat profetisch van waarde bleek: Holland groeit weêr!
Holland bloeit weêr!
Hollands naam is weêr hersteld!
Holland, uit zijn stof verrezen,
Zal op nieuw ons Holland wezen;
Stervend heb ik 't u gemeld!Ga naar eind8.
Ook met het gedicht ‘De Minotaurus’ in het tweede deel van Hollands verlossing zou Bilderdijk een overtuigend zinnebeeld geven van de dolle en woeste Corsicaan. Het is weer het Letterkundig Magazijn dat het meest treffend uitdrukking geeft aan de stemming van afkeer van de Fransen, die ons land dwongen mee te vechten ‘tegen stille, vreedzame en onschuldige volken’. Als er nu gevochten moet worden, dan zou het zijn voor onze eigen ‘vrijheid en onafhankelijkheid. Dit boekje van Bilderdijk en zijn vrouw zou ‘in elk Nederlands huisgezin, gelezen en bewaard’ dienen te worden.Ga naar eind9. In de periode 1813 tot 1818 heerst er geen eenstemmigheid over de positie van Bilderdijk. De Vaderlandsche Letteroefeningen stelt in de bespreking van Vaderlandsche uitboezemingen (1816) dit ‘uitmuntend paar’ zonder twijfel ‘aan het hoofd van alle Nederlandse dichters’, maar het Letterkundig Magazijn zoekt naar aanleiding van dezelfde bundel meer de nuance in een vergelijking van Feith met Bilderdijk: de zoetvloeiende ovidius [...] is zoo wel Dichter als de kunstige horatius.Ga naar eind10. Dit zijn de jaren, waarin het Letterkundig Magazijn in 1814 Tollens al betitelt als ‘den Gerard Douw van den Helikon’, een karakteristiek, die Tollens in het perspectief van de toen zeer bewonderde ‘fijnschilders’ plaatst.Ga naar eind11. De plaats voor Bilderdijk is die van ‘een’ uitstekend dichter, niet de eerste ‘puikdichter’.Ga naar eind12. | |
[pagina 8]
| |
Katharina Wilhelmina Bilderdijk wordt door de Recensent sterk huiselijk gepositioneerd vanwege haar ‘stille, zalige tafereelen des moederlijken gevoels’.Ga naar eind13. Over de landelijke poëticale landkaart bestaat in 1816 grote consensus bij Boekzaal der geleerde wereld, en Vaderlandse LetteroefeningenGa naar eind14. en vanaf 1818 ook bij de Recensent en het Letterkundig Magazijn.Ga naar eind15. De grootste dichttalenten zijn Bilderdijk, Feith, Tollens. Hiervan wordt Bilderdijk de dichter van de ‘stoute toon’ genoemd, en ook vaak voorzien van het epitheton ‘geleerd dichter’Ga naar eind16., Feith heet vaak ‘zoetvloeiend’, terwijl Tollens aan het hoofd staat van de dichters van de ‘zachten toon’, die huiselijke taferelen schilderen. Vertegenwoordigers van die groep zijn Spandaw, Westerman, Rietberg, Lulofs, Simons en Barend Klijn. Van Bilderdijks bundel in 1817 (Nieuwe uitspruitsels) kan niet gezegd worden dat het de geesten in hevige beroering brengt, zoals wel gebeurt bij bundels uit datzelfde jaar 1817 van Spandaw en Barend Klijn.Ga naar eind17. Met name de Vaderlandsche letteroefeningen stoort zich aan theologische rechtzinnigheid en tirades tegen de verlichting van Bilderdijk, maar het gevit op Bilderdijk roept de ergernis van andere tijdschriften op.Ga naar eind18. | |
Wit en Rood en de gevoelige poëzie (1818-1821)Met de bundel Wit en Rood (1818) is het dichterspaar Bilderdijk-Schweickhardt helemaal terug op het middenveld. De Vaderlandsche Letteroefeningen geeft Bilderdijk nu de eerste positie in een land, dat een ware ‘kweekhof van dichters’ is geworden. In een sterkte/zwakteanalyse van Bilderdijk komt alleen als zwakte naar voren een zekere duisterheid, als hij spreekt over ‘bovennatuurlijke zaken’, maar zijn sterke kanten zijn: oorspronkelijkheid, kracht, wijsgerigheid, tederheid en gevoeligheid. K.W. Schweickhardt wordt weer in het huiselijke kamp geplaatst, met als kenmerk ‘een stille, zachte en teedere trant’. Het dichtend paar acht men zo goed als uniek, alleen te vergelijken met 18e-eeuwse voorgangers Nicolaas van Winter en Lucretia van Merken.Ga naar eind19. De Boekzaal stoort zich wel aan een zekere overdreven toon op godsdienstig gebied, maar is totaal gegrepen door de betekenis van de titel Wit en Rood, volgens welke de oudere minnaar bij zijn jonge geliefde het verschil in jaren en kleur tracht te compenseren door te wijzen op het mooie vlechtwerk van witte leliën met rode rozen, naar voorbeeld van een lierdicht toegeschreven aan Anacreon.Ga naar eind20. Letterkundig magazijn plaatst Bilderdijk eigenlijk boven alle indelingen, tenzij hij duister wordt, een bezwaar dat Katharina Wilhelmina niet treft.Ga naar eind21. Nu beïnvloedt een buitentekstueel gegeven de receptie van deze bundel hevig, en de volgende bundel in nog sterkere mate. Een kleine vooruitwijzing bij het gedicht over de terugkeer van de zoon van zijn eerste zeereis laat zien, dat de recensent van Vaderlandsche Letteroefening op de hoogte is van het verlies van Julius Willem, die op 26 augustus 1818 op zee gestorven was, maar wiens dood pas in januari 1819 bekend werd.Ga naar eind22. Wanneer de voorrede van de bundel Nieuwe dichtschakering van 1819 ervan melding maakt, dat de tekst al grotendeels gedrukt was toen het doodsbericht van de zoon binnenkwam, komt de kritiek van alle bladen geheel in het licht van dit verlies te staan, vergezeld van golven van medeleven, waardering en gevoel. De bundel is overigens erg gevarieerd met bijvoorbeeld enkele vertalingen van Persius' hekeldichten en luimige verzen van Bilderdijk, maar de besprekingen storten zich op verzen over huwelijksgeluk, moederliefde, bezorgdheid over afwezige kinderen, hartbrekende droefheid over verloren kinderen, zoals met name het dichtstuk ‘Alwine’ van Katherina Wilhelmina. Je moet dichter zijn om zo te kunnen schrijver, maar je moet moeder zijn om zoveel gevoel op te roepen, is de gedachte. Het Letterkundig magazijn zou de bundel het liefst de status van ‘het Huisboek voor alle gehuwden’ geven.Ga naar eind23. Het verschijnsel dat persoonlijke, buitentekstuele gegevens het gevoel in de kritiek hoog kan opjagen, is natuurlijk van alle tijden, maar in deze periode wordt het versterkt door tijdgebonden opvattingen. Dichters moeten tolken van het volksgevoel zijn en het ‘dood-eenvoudige’ is het ‘toppunt’ der kunst, aldus Vaderlandse Letteroefeningen, Boekzaal en Letterkundig magazijn tussen 1817 en 1819;Ga naar eind24. dichters moeten gelijke tred houden met algemeen herkenbare menselijke gevoelens, betoogt Jeronimo de Vries in het jaar 1818 in zijn redevoering over ‘Het eenvoudige’, dan zou pas ‘ware poezie’ ontstaan.Ga naar eind25. Gedurende één decennium van 1815 tot ongeveer 1825 heeft een groot aantal critici de verstaanbare, gevoelige of huiselijke dichter als ‘ware’ dichter beschouwd.Ga naar eind26. De Recensent stelt in 1818 vast, dat de tijdgeest aan de zogenaamde ‘gevoelige Dichters’, zoals Tollens, Spandaw, Van Hall en Westerman, een groter behoefte heeft dan aan de stoute dichters (als Bilderdijk en Loots).Ga naar eind27. Het is de ironie van het lot, dat juist dan Bilderdijk om een buitenpoëticaal feit van persoonlijke aard de meeste innig gemeende bijval krijgt. Het zal hem weinig genoegen gedaan hebben. Bij de volgende bundel Sprokkelingen uit 1821, waarvan Bilderdijk ditmaal alleen auteur is, is het weer business as usual: Bilderdijk wordt weer aangeduid als een groot, geleerd dichter, die veel respect afdwingt (Algemeen letterlievend maandschrift, Letterkundig magazijn), maar stoort vanwege zijn antiliberale toon.Ga naar eind28. | |
Krekelzangen (1822-1823)En dan komt Krekelzangen in 1822 uit, Bilderdijks in poetische vorm gegoten ‘bezwaren tegen den geest der eeuw’, waarin vanuit contraremonstrantse optiek het gehele toenmalige bestel van volkssoevereiniteit, constitutie, verlichting, vrijheid, gelijkheid en democratie gehekeld en vervloekt wordt.Ga naar eind29. De Recensent beaamt Bilderdijks opmerking uit de inleiding, dat ‘de oude sukkel [...] inderdaad [niet] met den tijgeest [is mee]gewandeld’. Het blad ontkent niet dat er onverdraagzaamheid geheerst heeft, tijdens de hoogtijdagen van de verlichting, toen men te idealistisch volmaakbaarheid nastreefde, maar aan de andere kant brengt Bilderdijk de tijdgeest terug tot de ‘Middeleeuwen’. De ‘goede tijdgeest’ (bedoeld is de huidige) bevindt zich in het midden, die alle standen tot meer ‘beschaving en volmaking’ wil brengen.Ga naar eind30. Er is een opvallend stijgende lijn van verontwaardiging in de recensies te zien.Ga naar eind31. De VL reageert aanvankelijk heel relaxed op deze kwestie door de buitensporigheid ervan als bijna vermakelijk te beschouwen; tenslotte kwam er geen boek van Bilderdijk uit, of het werd, aldus de recensie, verslonden.Ga naar eind32. Bij het tweede deel van Krekelzangen spreekt de VL heel ingehouden nog van een groot talent dat enigszins ‘belemmerd’ werd door zijn stemming, en bij het derde deel spreekt het van ‘ontsierende’ scheldpartijen. Pas bij de volgende bundel Rotsgalmen slaat de stemming van de VL om tot veroordeling vanwege de staatsondermijnende werking, waarover hieronder.Ga naar eind33. De Recensent vindt bij verschijning van het eerste deel al dat Bilderdijks bekende ‘gescheld’ nu is gestegen tot ‘zulk eene | |
[pagina 9]
| |
trap van ongekende bandeloosheid’ dat het niet meer prettig is. Het zou hoogst ongelukkig zijn, dat zo de oude partijschap weer herleeft, ‘oude wonden’ opengekrabd worden door het eindeloos herdenken en herhalen van de ‘ongelukkige Staatsen Kerkgeschillen’ vanaf de 17e eeuw.Ga naar eind34. Het Letterkundig Magazijn, toch altijd een groot bewonderaar van Bilderdijk, zet meteen in met een veel pittiger jargon, spreekt van ‘ziekelijkheid’ en ‘razernij’, wijst op de bedervende invloed op de jongere generatie en vreest dat de vlam weer in de pan slaat.Ga naar eind35. Een aantal bladen spreekt van een ‘kreet van verontwaardiging’ tegen Bilderdijk, die als ‘onruststoker’ totaal ‘verfoeid’ wordt door alle weldenkende mensen.Ga naar eind36. Men schetst een beeld van het vaderland met aan de ene kant ‘de gehele Natie’, vol ‘brave voorstanders der ware liberaliteit’ die verontwaardigd zijn, dan wel Bilderdijk uitlachen, met aan de andere kant ‘slechts de weinigen die Bilderdijk door zijn voorbeeld bedorven heeft’.Ga naar eind37. Het is pas bij de bespreking van het eerste deel van Rotsgalmen in 1824 dat de bom bij het Algemeen letterlievend maandschrift en de Vaderlandsche letteroefeningen echt lijkt te barsten, omdat men de gevaarlijke implicaties voor het staatsbestel en het verlies van de nauwelijks tien jaar oude vrede vreest.Ga naar eind38. Bilderdijks opvattingen dat de Koning alleen (zonder constitutie) zou moeten regeren, geeft aanleiding tot de hartekreet dat het vaderland blij mag zijn met een koning die deze taal van oproer zal verachten in een ‘Land van rust en vrede’. Met de censuur nog vers in het geheugen voegt men Bilderdijk toe, dat hij blij mag zijn in een land te wonen waarin men ‘zulk eene taal zelfs duldt!!!’ Een halve bladzij neemt de repetitio van de uitspraak: ‘dit veroordeelen, ja verfoeien wij in hem’ in beslag, met het volgende besluit: Maar dit veroordeelen, ja verfoeien wij in hem: dat hij in een land van rust en vrede zonder ophouden de rust tracht te verstoren, en het zaad van wantrouwen en tweedragt strooit;Ga naar eind39. Alleen de Boekzaal doet in deze eenstemmigheid helemaal niet mee. Het blad dat toch al een broertje dood heeft aan een standpunt bepalen, recenseert Krekelzangen eenvoudigweg niet en laat zich pas in 1828 in één recensie uit over drie nieuwe bundels tegelijk, waarin men zich wel ergert aan de onaangename toon van Bilderdijk, maar aanraadt gewoon te genieten van zijn werk en zich er verder niet aan te storen.Ga naar eind40. Er is een mogelijke verklaring waarom deze situatie met Krekelzangen zo hoog oploopt. Uit redevoeringen, zoals die van A. Siewertsz van Reesema voor het Rotterdamsch departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in 1822, blijkt er in het land een geest van vervlakking opgekomen te zijn, en een zelfgenoegzaamheid, die men wilde bestrijden met een nationaal-cultureel réveil.Ga naar eind41. De oorlog was achter de rug en de vrede maakte de mens gemakzuchtig, oude verdeeldheid van steden en gewesten stak weer de kop op, en nieuwe verdeeldheden kwamen op. Mogelijk doelde hij op het tijdschrift De Weegschaal, waarin gediscussieerd was over vrijheid van drukpers.Ga naar eind42. Het herstel zocht men in de nationaal-culturele identiteit, waarvoor met name de letterkunde belangrijk was. Niet toevallig komt ook in 1822 de volkseditie van Tollens uit, die een oplage van meer dan 10.000 exemplaren heeft. Het is duidelijk, dat men op zo'n moment bepaald niet op Krekelzangen van Bilderdijk zat te wachten. Volksdichters heeft men nodig en geen dichters die er een ‘Middeleeuwse’ geloofsopvatting op na hielden, en de vloer aanveegden met alle verworvenheden van de negentiende-eeuwse volksverlichting. | |
Steun van de jongere generatie (1827-1830)De eerste volgende vraag die zich opdringt is: komt het nog goed tussen Bilderdijk en de tijdschriften? Na het ‘onbehaaglijk lied van de schorre krekel’ publiceert Bilderdijk tot zijn dood in 1831 nog dertien poëziebundels, afgezien van vele andere publicaties, tekstedities en vertalingen. Toch wordt maar aan een zestal ervan veel aandacht gegeven: aan Oprakeling (1826) en Nieuwe oprakeling (1827), De voet in 't graf (1827), Avondschemering (1828), Naklank (1828) en Nieuwe Vermaking (1829). De VL gaat er in 1827 toe over de draak met Bilderdijk te steken, door bij ieder besproken gedicht aan te geven hoe de ‘vlag’ erbij hangt in verband met windrichting en weer: zo volgen bij titels van gedichten kwalificaties als ‘mistig weer’, ‘bedompte lucht’, ‘vliegende storm’, ‘scherpe koude’ tot ‘zonneschijn’.Ga naar eind43. Al erkent men dat Bilderdijk meesterstukken kan schrijven, Letterkundig magazijn spreekt nu van de ‘zielenkrankheid des Dichters’ en het Algemeen letterlievend maandblad maakt onderscheid tussen gedichten voor het grote publiek en gedichten in ‘de Tale Canaans’, die slechts voor enkelen genietbaar zijn.Ga naar eind44. Vanaf Nieuwe Oprakeling (1827) treden er twee nieuwe feiten op. Ten eerste is er de klacht van Bilderdijk zelf in een gedicht over ‘anonieme schendbrieven’ die dagelijks bij hem bezorgd worden. Deze klacht over hatemail mist zijn doel niet en geschrokken laten de bladen zich tot de orde roepen door te verklaren dat men de geschriften recenseert en niet de schrijver: het schrijven van dit soort anonieme scheldbrieven wordt ten stelligste afgekeurd.Ga naar eind45. Het tweede nieuwe feit is het verschijnen van vier nieuwe bladen, die zich qua toon en opvatting onderscheiden van de bestaande, Apollo, kort daarop gevolgd door Argus, Nederlandse Mercurius en De Vriend der Waarheid. Ze worden volgeschreven door jonge ambitieuze letterkundigen (anoniem, maar voor zover bekend A. van der Hoop Jr., Jacob van Lennep en Jan Wap), die schoon schip willen maken met de amateuristische letterkundige kritiek, en Bilderdijk op esthetische gronden willen beoordelen en niet naar godsdienstige opvattingen.Ga naar eind46. Zo noemt Apollo in het eerste nummer Bilderdijk de ‘Prins onzer Dichters’, en geeft aan gewoon voorbij te zullen gaan aan zijn staatkundige en Godsdienstige opvattingen.Ga naar eind47. Van nu af heerst er bij de gerenommeerde bladen een tweedeling in de receptie van Bilderdijk. Algemeen letterlievend maandschrift en Boekzaal lijken zo positief over dit genie te oordelen als mogelijk is, al spreekt het ALM de vrees uit voor een forse ‘knak’ in de belangstelling;Ga naar eind48. een minder positieve grondhouding hebben Vaderlandse letteroefeningen en Letterkundig Magazijn. Het eerstgenoemde blad benadert Bilderdijk psychologisch als iemand die lijdt aan vlagen van krankzinnigheid en godsdienstige razernij, terwijl het Letterkundig Magazijn de kwestie vanuit maatschappelijk-educatief oogpunt bespreekt en de vrees uitspreekt voor de gevaarlijke uitwerking op de jongere generatie: het blad stelt dat het Nederlandse Volk niets voor Bilderdijk betekent.Ga naar eind49. Wat de zaak niet beter maakt, is dat Bilderdijk een uitgesproken neiging tot onzedelijke, wellustige taal schijnt te demonstreren in de bundel Avondschemering, en wel in het vers ‘Grijzaarts Bruiloftszang’, dat alom ‘weerzin wekt’ door de ‘dartele, ja wulpsche toon’ bij een zo oude dichter. Het doet hem geen eer aan, aldus LMWKS en bij het nieuwe blad Argus wilde die wulpse toon er ook ‘niet zo vlot in’.Ga naar eind50. Een merkwaardige toon voor iemand, aldus het ALM, die zijn tijdgenoten ‘satansgebroed en hellekroost’ noemt vanwege | |
[pagina 10]
| |
hun zedeloosheid. Volgens de criticus hoef je geen katechiseermeester te zijn, om dit gedicht niet in gemend gezelschap te durven voordragen.Ga naar eind51. De jongerenbladen steunen Bilderdijk volledig, en grijpen zijn positie in Nederland aan om het geringe niveau van de letterkundige kritiek te demonstreren. Nederlandsche Mercurius gebruikt Bilderdijk als casus om te laten zien, dat dichtwerk dat niet aansluit bij de tijdgeest, nooit de toets der kritiek zal doorstaan.Ga naar eind52. Als de dichtbundel een tegenovergestelde geest ademt wordt er meestal de banvloek over uitgesproken. Omdat dit verschijnsel middelmatigheid in de poëzie aanmoedigt, aldus Nederlandsche Mercurius, bepleit het blad alleen esthetische kritiek te leveren. De eerste taak die de jongerenbladen ondernemen, is de positie van Tollens tegen het licht te houden en hem te confronteren met Bilderdijk. Apollo bespreekt het zogenaamde driestromenland met de kleine, maar dichterlijke school van Bilderdijk, de sentimentele of didactische school van Feith en ziekte van het epigonisme bij de school van Tollens.Ga naar eind53. Argus stelt in mei 1829 het huiselijk genre ter discussie en zet het als ‘kleine poëzie’ weg,Ga naar eind54. Nederlandsche Mercurius weegt in hoeverre de Nederlandse volkszanger en huiselijk dichter bij uitnemendheid (Tollens) tekortschiet in het puur lyrische,Ga naar eind55. en het vierde jongerenblad, Vriend der Waarheid, vat uiteindelijk de koe bij de horens door Bilderdijk met Tollens te confronteren. Blinde bewondering voor Tollens bij het publiek gaat vaak gepaard met vooroordelen tegenover Bilderdijk. Bilderdijk stijgt als een adelaar naar boven, en ziet door den glans der zon beschenen op aarde neder; niets ontsnapt aan zijn genie [...]. Tollens daarentegen heft zich moeijelijk op, en plaatst zich op eene hoogte, waar hij slechts weinig voorwerpen, maar zeer van nabij beschouwt: deze voorwerpen tekent hij zeer getrouw en bevallig in zijne zangen af. [...] Bilderdijk is in alle vakken groot, Tollens heeft slechts een genre waarin hij uitmuntend is.Ga naar eind56. Hiermee is in feite de indeling in drie scholen ondermijnd. Maar de reikwijdte van de aanval op Tollens en verdediging van Bilderdijk zou wel minder groot kunnen zijn dan zij lijkt, omdat maar een paar namen verantwoordelijk voor de recensies zouden zijn.Ga naar eind57. Bij de bekende bladen komt er weinig beweging in hun eenmaal ingenomen posities. Algemeen letterlievend maandschrift blijft trouw redelijk positief recenseren,Ga naar eind58. Boekzaal ook, maar met grote tussenpozen. Vaderlandsche Letteroefeningen houdt ermee op Bilderdijk te recenseren, zoals het naar aanleiding van Naklank (1828) openbaar maakt. Laat Bilderdijk alleen voor z'n volgelingen publiceren, in plaats van ons met zijn ‘opgewarmde kool’ op te zadelen, is het advies. Het blad citeert met instemming een ter zake kundig buitenlands recensent, John Bowring, die al verklaard had, dat Bilderdijk drie keer meer laat drukken dan goed voor hem is, zonder overigens te vermelden dat Bowring geen vriend van de Vaderlandsche Letteroefeningen is.Ga naar eind59. Letterkundig Magazijn blijft hameren op de gevaren voor de Natie en de attractie voor jeugdige aanhangers, nu weer naar aanleiding van Bilderdijks aanvallen op Van Oldenbarneveld in de bundel Naklank.Ga naar eind60. Het land zou blij mogen zijn dat Bilderdijk geen hoogleraar geworden is, want er zou weinig van de jeugd terechtgekomen zijn als hij daar had zitten ‘razen, tieren, schelden, vervloeken, oprakelen van oude langvergeten twisten’, allemaal met het doel de eensgezindheid tot de grond toe te slopen. Argus als vertegenwoordiger van die ‘beïnvloede’ jongeren schrijft uiteindelijk de apologie van Bilderdijk naar aanleiding van Uitzicht op mijn dood. Iemand die zooveel geleden heeft als Bilderdijk ontegensprekelijk heeft moeten lijden; iemand die zoo zeer miskend is, als het geval met Bilderdijk was; iemand die bij zoo groote geestgaven, immers dusdanig in het oog lopend heeft moeten achterstaan, daar waar Half- en Ongeleerden, met gezag bekleed, den hoogsten toon aansloegen; zoo iemand nu, het kan niet missen, moet door den wrevel aangegrepen en tot buitensporigheden vervoerd worden, die den koelen beschouwer stof tot spot en ergernis geven.Ga naar eind61. Een prachtige verdediging. Maar de jaren van de onruststoker zijn bijna geteld en het land van vrede komt in woelige tijden terecht. Voor de poëzievernieuwers gooit de Belgische opstand vanaf najaar 1830 roet in het eten. Het getij was niet gunstig voor kritiek, schreef Van der Hoop in het Algemeen letterlievend maandschrift van 1838 bij zijn terugblik op de tijd na de Belgische Opstand.Ga naar eind62. De stemming in het land is angstig en bezorgd, en weer is het Tollens, die de gevoelens het beste onder woorden weet te brengen. Als Bilderdijk op 18 december 1831 overlijdt, heeft hij ongetwijfeld in het jaar van zijn dood vernomen, dat er geen plechtige bijeenkomst in het land was of Tollens' verzen maakten er deel van uit. Diens ‘Volkslied’, geschreven in 1816 krijgt nu pas op grote schaal weerklank en raakt ieder hart met het gebed om behoud van het vaderland. Maar na Bilderdijks dood ziet het Letterkundig magazijn in 1832 het leven van Bilderdijk ineens in een ander licht. Bilderdijk zou miskend en vergeten zijn door een ondankbaar vaderland; maar ‘een onpartijdig nageslacht’ zal recht doen aan de nagedachtenis van ‘Neerlands grootsten dichter’.63
Het kan verkeren.
Ellen Krol |
|