Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 23
(2006)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
‘Eene opzettelijke misleiding’
| |
‘Facilis descensus Averni’ (afb. 1)De eerste, Leidse, bedrieger kwam enkele jaren geleden aan het licht bij de nadere inspectie van een verzameling portretten van Willem Bilderdijk, waarschijnlijk afkomstig uit de nalatenschap van Bilderdijkbiograaf Jan Wap. De bedrieger bestaat uit zeven losse blaadjes, op een schijnbaar willekeurige wijze over het blad gerangschikt. | |
[pagina 2]
| |
Afbeelding 1
| |
[pagina 3]
| |
schijnbaar willekeurige wijze over het blad gerangschikt. Er is een aantal tekstfragmenten zichtbaar, maar ook een afbeelding van een landkaart en van een kerktoren. Het meest in het oog springende blad is dat met de gekalligrafeerde tekst ‘Facilis descensus Averni’: Gemakkelijk is het naar de onderwereld af te dalen. Deze regel komt uit Vergilius' Aeneis (VI 124) en kan worden aangevuld met ‘sed revocare gradum superasque evadere ad auras,/ hoc opus, hic labor est’: maar op zijn schreden terug te keren en naar de bovenwereld te ontsnappen, dat is een wat moeilijker zaak. Aan het citaat kan ook een morele betekenis worden toegekend: het is in zedelijke zin niet moeilijk om bergafwaarts te gaan, maar het is moeilijk om terug te keren naar een fatsoenlijk leven. De bedrieger lijkt daarmee een duidelijk thema te hebben meegekregen, zoals de meeste van Bilderdijks bedriegers. Stilistisch is hij verwant aan die met het thema ‘Extra fortunam est quidquid donatur egenis’, eerder uitvoerig besproken door Bosch. Als in ‘Extra fortunam’ (1789) wordt ook hier de beginletter van het eerste woord, ‘Facilis’, gevormd door een voorstelling van een man met een vissenstaart die is omgeven door uitvoerige kalligrafische ornamentiek. Is het een triton, een meerman: half man, half vis? En wat houdt hij vast: een visnet en een schelp waaruit water spuit? Is hier sprake van een bron, een symbool voor geestelijk leven? We verlaten de feiten: is het mogelijk om in het geheel de letters ‘Gr’ te zien, zodat ‘Facilis’ gelezen kan worden als ‘Gracilis’? In dat geval zou het een verwijzing zijn naar de maker, die reeds op zeer jonge leeftijd, in 1768 en 1769, twee kleine werkjes vervaardigde onder het pseudoniem Willem Gracilis.Ga naar eind3. Het blad rechts, onder het hoofdblad geschoven, vermeldt: ‘Willem Bilderdyk/fecit: Amstelodami/ Anno 1771.’: Willem Bilderdijk heeft dit gemaakt te Amsterdam in het jaar 1771. Heeft hij deze tekening inderdaad op vijftienjarige leeftijd vervaardigd? Hierover later. Rechtsboven zien we voorts een eveneens mooi gekalligrafeerde tekst met ‘Crescit in adversis virtus’: Deugd groeit door tegenspoed. De tekst lijkt vooralsnog te algemeen om als aanknopingspunt voor een uitgebreide interpretatie te kunnen dienen. Onder de ‘hoofdvoorstelling’ zijn nog drie blaadjes met teksten geschoven, twee in het Grieks en een in het Frans. De Griekse tekst rechtsonder is te herleiden tot ‘Kairon gnothi’: Ken uw kans (het juiste moment). Het is een overgeleverde uitspraak van Pittakos van Mytilene (610-570 v.C.), een van de zeven Griekse wijzen. Bilderdijk kende het motto ongetwijfeld uit Diogenes Laertius' levens van grote filosofen.Ga naar eind4. De andere Griekse regel, linksboven, verwijst naar de spreuk ‘Gnothi seauton’: Ken uzelf, het bekende opschrift van de Apollotempel in Delphi. In de intellectuele biografie van Bilderdijk is door Joris van Eijnatten duidelijk gemaakt welke rol zelfkennis bij Bilderdijk speelt.Ga naar eind5. Dat is voor hem niets anders dan kennis van God, want via de zelfkennis en kennis van de wereld heeft hij God leren kennen. Met deze opvatting sluit hij bij een grote traditie aan. De dichter heeft ongetwijfeld kennis genomen van de klassieke, christelijke, islamitische en joodse geschriften over het onderwerp. Zo moet hij zeker Augustinus' uitspraak hebben gekend: ‘Deus semper idem, noverim me, noverim Te’: God die altijd dezelfde is, moge ik mijzelf leren kennen en U leren kennen. Maar omdat de spreuk van Delphi zo bekend was, is het moeilijk na te gaan welke bronnen Bilderdijk voor zijn ontwikkeling van het zelfbeeld precies gebruikte. Houden we ook zijn lijfspreuk ‘Semper idem’ in gedachten! Tot slot de Franse tekst, waarvan ik oorsprong en betekenis niet heb achterhaald. De zichtbare delen van het gedicht zijn: Qua...
La
Lût...
Chacune à les...
Apprenez un se...
Leu...
Jadis avec Ho...
Dans ce Bois de...
Je les fi...
Resteren voor deze bedrieger nog twee ‘beeldraadsels’. Het ene is een landkaart, waarvan juist het afgedekte gedeelte de sleutel tot een oplossing kan bieden. Het kaartje geeft een gedeelte van de Middellandse Zee (zie het restant van het woord ‘mare’) en de Noordkust van Afrika weer, wat is af te leiden uit de aanduidingen [t]ripoli en ‘Sidra’, verwijzingen naar het huidige Libië en de golf van Sydra. Onderaan lezen we een aantal plaatsnamen en het woord ‘Solitudo’, wat in deze context de woestijn zal betekenen. Interessant is het nu, na te gaan welke gedeelten op de kaart zijn weergegeven. Dat moeten de steden Carthago en Hippo Regius (het huidige Annaba) zijn. Is het toeval dat juist Augustinus in Hippo tot priester was gewijd en daar tot zijn dood bisschop was? En welke rol kan Carthago spelen? Daalt Aeneas niet af in de onderwereld nadat hij Dido in Carthago heeft achtergelaten? Met andere woorden: kan er een relatie bestaan met Bilderdijks ballingschap en het verlaten van zijn eerste echtgenote? Ziet Bilderdijk zich hier als een andere Aeneas, die talrijke zedelijke moeilijkheden moet overwinnen, maar die gelukkig zijn zelfkennis heeft om hem bij te staan? In dit verband wijs ik op de regels van Bilderdijks gedicht ‘Dido’, door Pan in zijn Aanwijzing der oude en nieuwere dichters (DW 15, 553) aangehaald: Rampzaelge, wie geen echt dan louter jamm'ren gaf!
Deez Ega sterft? gij vlucht; die vlucht? gij stort in 't graf.
Het laatste beeldraadsel van deze bedrieger laat een kerktoren zien waaromheen vogels vliegen. De ‘oorspronkelijke’ tekening van de kerk is bijna geheel afgedekt, waardoor het niet mogelijk is er een reguliere topografische afbeelding in te herkennen, zoals er in de achttiende eeuw zoveel zijn vervaardigd. En dan de vogels: zijn het kraaien of eerder raven? Raven spelen een rol in de klassieke mythologie en in de bijbelse verhalen. De raaf is attribuut van Cronus, Aesculapius en Athena, had volgens de Grieken voorspellende kracht, was boodschapper van Apollo en stond ook naast het orakel in Delphi. In de bijbel is de raaf ook een symbool voor de eenzaamheid en vaak attribuut van heiligen die zich in de woestijn hebben teruggetrokken. Is er een verwijzing naar het woord ‘Solitudo’ op de kaart van Afrika? Aannemelijker lijkt dat we hier te maken hebben met een verwijzing naar een embleem. Zo vermeldt Daniel de la Feuille in zijn Devises et emblemes (Augsburg 1679) een embleem met een toren waaromheen zes vogels cirkelen (afb. 2). De begeleidende tekst luidt: ‘Accipio nullas sordida Turris aves’, met erbij onder meer de Nederlandse vertaling: ‘Ongestadigheyd kan ik niet verdraagen’. Zou Bilderdijk hiernaar verwezen kunnen hebben? Deze vertaling kan dan gelezen worden als: het | |
[pagina 4]
| |
Afbeelding 3
| |
[pagina 5]
| |
Afbeelding 2
telkens veranderen kan ik niet verdragen. Met andere woorden: de regels zijn een pleidooi voor het ‘semper idem’, het onveranderlijke dat de dichter nastreeft. Wanneer we alle elementen in deze bedrieger samenbrengen tot een geheel, kan dat tot de volgende idee leiden: de zelfkennis heeft Bilderdijk tot God gebracht, de tegenslagen hebben hem geestelijk en zedelijk sterker gemaakt en zijn standvastigheid heeft hem daarbij geholpen. Het spel waarmee Bilderdijk de beschouwer bezighoudt, nogmaals, is rijk en gevarieerd en kent vele mogelijke ingangen. Is Bilderdijk hier Aeneas? Gaat deze bedrieger over zijn eerste huwelijk? Waar gaan de Franse dichtregels over? De associaties zijn talrijk en reiken ver: verwijst Bilderdijk bewust naar Pittakos? Want we lezen bij Diogenes Laertius ook dat Pittakos door Alcaeas wel Pittakos sarapous en sarapos werd genoemd, vanwege zijn slepende voet. En nu mag bekend worden verondersteld dat Bilderdijk op jonge leeftijd een ongeluk aan zijn voet had gekregen en daardoor moeilijk liep. Is hier sprake van toeval of van een te ver gaande interpretatie? Speelde Triton (ook een rivier in Noord-Afrika) geen rol in de tocht der Argonauten, die gestrand waren in de Libische woestijn? | |
Hulde aan Vondel (afb. 3)De Vondel-bedrieger werd in 2003 door veilinghuis Bubb Kuyper te Haarlem als volgt beschreven:
[Trompe l'oeil]. (In praise of Vondel). Drawing, gouache, pen and brown ink, pencil and red crayon, occas. gommé, ca. 1820, 32,4 × 20,7 cm., tipped onto old mount at upper margin. Apart from some foxed spots in fine condition and brightly coloured, on paper w. watermark ‘Kloppenburg’. / = Splendidly executed trompe l'oeil, showing in the centre an oval portrait of Vondel, surrounded by seemingly inadvertently outspread panegyrics (3x, i.a. after Bilderdijk), small drawings (2x, i.a. a very fine allegory with music instruments in red crayon), a motto (‘Justus fide vivit’) and the name ‘Vondel’, both in very fine calligraphy and a playing card (knave of clovers). At the top in the middle an oval medaillon on ‘marbled’ paper with multiple intertwined letter ‘V’. Een uitvoerige beschrijving voor een zeer mooie bedrieger, die door het veilinghuis niet aan Bilderdijk werd toegeschreven, maar die onmiskenbaar van zijn hand is. Gelukkig is het een van de weinige bedriegers die in de Bilderdijk-literatuur bekend is geworden, en wel door een bijdrage van A. de Jager. Zijn beschrijving in de Mededeeling uit de Bilderdykiana van den Heer A.D. Schinkel [Rotterdam 1863] 56 is te interessant om hier niet in extenso over te nemen:
Tekening, aan Vondel gewijd. Onder alle voortbrengselen van Bilderdijks pen en penseel is zonder twijfel deze teekening een der merkwaardigste. Zij is een dusgenaamde schijn bedriegt, gelijk er meer van zijn hand bestaan, doch fraaijer van bewerking dan de overige, die mij onder de oogen kwamen. De hoofdfiguur is een portret van Vondel met oostindische inkt. Het wordt omringd door een negental blaadjes, gedeeltelijk elkander dekkende. Twee er van vertoonen Vondels naam op zeer kunstige wijze getrokken; een ander de spreuk Justus fide vivit, met de zinnebeelden des geloofs en der dichtkunst daarboven geplaatst. Men weet, dat deze spreuk, zoo als Brandt zegt ‘tweezinnig was, en vertaalt kon worden: de regtvaardige leeft door 't geloof, en Joost leeft door zijn snaaren’; zie Vondels Leven, bl. 88. Een ander blaadje bevat de regels uit Horatius' Hekeldichten (Lib. I. Sat. X. [vs. 6470] en niet, zoo als er staat, XI); doch vooral verdienen opmerking twee blaadjes, die dichtregels van Bilderdijk zelven behelzen. Men zou meenen, dat ieder blad een verschillend dichtstuk inhoudt; doch ook hier bedriegt de schijn: beide maken slechts één stukje uit, en wel het bekende bijschrift op Vondel: Een ruwe diamant maar van het eerste water, enz., eerst geplaatst in Uylenbroeks Dichterlijke Handschriften, D. VIII, bl. 64, daarna in de Verspreide Gedichten, D.I. bl. 46, en eindelijk in de uitgave der Dichtwerken bij Kruseman, D. XIII, bl. 40. De twee blaadjes zijn zóó ingerigt, dat zij te zamen bijna het geheele dichtstukje te lezen geven, het ééne in duitsche, het andere in romeinsche drukletter op de keurigste wijze met de pen geschreven. Het eene voert van onderen aan de regterhand den naam des Vervaardigers; het andere ter linkerzijde het jaartal, en wel 1771, waaruit men zou kunnen opmaken, dat het jaarmerk 1793, 't welk in de Verspreide Gedichten onder het bijschrift is gesteld, niet het ware is. Intusschen, in 1771 was Bilderdijk vijftien jaar oud, een leeftijd op welken het mij niet waarschijnlijk voorkomt, dat de volzinnige regels op Vondel door hem zijn vervaardigd, en ook de teekening zelve, die in alle opzigten eene geoefende en vaste hand verraadt, is blijkbaar van latere dagteekening dan het genoemde jaar. Ik zou dus aan die onderteekening niet genoeg gezag durven toekennen, om het dichtstukje 22 jaar vroeger te plaatsen, dan Bilderdijk zelf het later opgeeft; maar denk, hier even als boven in de aanhaling van Horatius' Satire, aan eene opzettelijke misleiding. De teekening in haar geheel getuigt evenzeer van de kunstvaardigheid van haren maker, als van diens hooge achting voor zijnen grooten Voorganger in de vaderlandsche poëzy.
De Jager's interpretatie lijkt me zeer plausibel, maar kan op sommige punten nog worden toegelicht. Ik geef hier | |
[pagina 6]
| |
Afbeelding 4
| |
[pagina 7]
| |
allereerst de volledige tekst van Bilderdijks ‘Vondel’ (DW 13, 40): Een ruwe diamant, maar van het eerste water;
Die door zichzelven blonk, ontleende kunst ter spijt':
Rechtschapen Filomeel by 't schaatrend spreeuwgesnater,
En Orfeus by de Pans van onzer Vaadren tijd.
Roemruchtig Nederland, door Vondels geest verheven!
Waar Vondel slechts altijd uw Vondel niet gebleven!
De Jager noemt niet het getekende vignet net onder het portret van Vondel geplaatst, dat de tekst ‘ingenio maximus’ draagt. Het komt mij voor dat deze tekst een toespeling is op Ovidius' ‘Ennius ingenio maximus, arte rudis’ (Tristia II.424): Groot van geest, maar ruw in de uitvoering. De tekst heeft dus dezelfde strekking als Bilderdijks gedicht. Verwijst de kunstenaar hier toevallig naar Ovidius' ballingschapsgedichten? De Latijnse dichter Ennius (239-169 v.C.) stond bekend als vurig en expressief, maar ook als iemand die, net als Vondel, in de uitvoering ruw was. Voorts zou hij de eerste beoefenaar van het satirische genre zijn geweest. En wat doet de felle Lucilius (ca. 1801-02 v.C.) in de bedekte regels van Horatius' Satiren I.X.64-71? Fuerit Lucilius, inquam
comis et urbanus, fuerit limatior idem
quam rudis et Graecis intacti carminis auctor
quamque poetarum seniorum turba: sed ille,
si foret hoc nostrum fato delapsus in aevum,
detereret sibi multa, recideret omne quod ultra
perfectum traheretur, et in versu faciendo
saepe caput scaberet, vivos et roderet unguis.
Te vertalen met: Toegegeven, zeg ik, dat Lucilius een komischer, aardiger en correcter schrijver was dan de schrijver [Ennius] van een soort van ruwe gedichten, nog niet beproefd door de Grieken of de stam van de oude dichters, niettemin, wanneer hij door het lot in onze tijd zou worden geplaatst, dan zou hij een groot deel van zijn gedichten, die niet aan de wetten der perfectie zouden beantwoorden, hebben geschrapt en hij zou bij het maken van zijn verzen zich menigmaal op het hoofd hebben gekrabd en zijn nagels tot op het leven hebben afgebeten. Is deze bedrieger niet meer dan een eerbetoon aan Vondel, en wilde Bilderdijk er alleen zijn verwantschap met zijn voorganger mee uitdrukken? Of zit er meer in? Wat is bij voorbeeld de betekenis van de klaverenboer? | |
Hulde aan Friedrich Wilhelm III (afb. 4)De laatste bedrieger werd onlangs door een Berlijnse kunsthandelaar aangeboden als een anoniem Quodlibet. Het is onmiskenbaar een werk van Bilderdijk. Niet alleen is er op het eerste gezicht grote verwantschap met andere bedriegers, bijvoorbeeld in de wijze waarop de verschillende ‘losse’ blaadjes zijn gerangschikt, maar ook het handschrift, met name de kalligrafie, is zeer herkenbaar. Op de achterzijde van het blad staat, in een onbekende hand: ‘Bilderdyck à Brunsvyk’. Het is mijns inziens artistiek gezien een van Bilderdijks mooiste bedriegers. Onmiddellijk wordt het oog getrokken naar het centraal geplaatste portret. Daarboven staat de gekalligrafeerde tekst: ‘Friedrich Wilhelm der Dritte’. Deze vorst (1770-1840) besteeg de Pruisische troon op 16 november 1797, waarna hij zomer 1798 een ‘Huldigungsreise’ maakte. Het portret, waarschijnlijk naar het origineel van de vrij onbekende Duitse kunstenares W. von Borch - zij vervaardigde vaker portretten van het Pruisische koningshuis -, wordt omringd door een groot aantal blaadjes, waaronder een rechts van het portret, met een Latijnse tekst:
di
tibi dent
annos/
a Te nam caetera sumus/
Sint modo virtuti
tempora longa
tuae!
Vrij vertaald: Mogen de goden u een lang leven schenken, u zult de rest doen, zo lang er genoeg tijd is om te laten zien wat u waard bent. Deze regels zijn afkomstig uit Ovidius' Epistulae ex Ponto (II.I.5354) en worden bij hem gevolgd door: Quod precor eveniet - sunt quaedam oracula vatum -,
nam deus optanti prospera signa dedit.
Dit betekent iets als: Wat ik bid zal uitkomen; een orakel van een dichter is wat waard, want de goden gaven een gunstig antwoord op mijn gebeden. De dichter, in dit geval Bilderdijk, wenst de vorst een lang en wijs leven toe. Dan valt op dat het portret van Friedrich Wilhelm wordt ingeklemd tussen twee andere afbeeldingen van vorsten. Schuin rechts boven het ronde portret is een standbeeld te zien van, staat eronder, ‘fred[ericus]’: het bekende beeld van Frederik de Grote (1712-1786) door de Duitse beeldhouwer Johann Gottfried Schadow (17641850),Ga naar eind6. in 1793 te Stettin plechtig onthuld. Onder het centrale portret is vervolgens een speelkaart van een hartenkoning te zien en de gedeeltelijk zichtbare tekst: ‘[c]harle[magne]’, een verwijzing naar Karel de Grote (742-814). De jonge vorst wordt hier letterlijk tussen twee grote vorsten geplaatst. Onder het portret staat de volgende tekst: Dans l'age des erreurs exemple de sagesse.
Vertueux sans aigreur et humain sans foiblesse.
L'amour d'un peuple entier heureux par ses bienfaits.
L'immortel frederic respire sous ces traits.
Hier volgt een wellicht wat vrije vertaling, maar de boodschap lijkt duidelijk:
In een eeuw van dwalingen is hij een voorbeeld van wijsheid. Hij is deugdzaam zonder bitter te zijn en hij is menselijk zonder zwakheden. De liefde van een volk dat geheel gelukkig is door zijn weldaden. De onsterfelijke Frederik leeft in al zijn trekken.
We kijken vervolgens naar de resterende beeldelementen. Rechtsboven, onder het portret van Frederik de Grote, is een langgerekt vel met een Duitse tekst ‘[Gn?]aden’ te zien, misschien een uitnodiging voor de huldiging van de nieuwe vorst. Ook de gekalligrafeerde tekst rechtsonder met ‘Lebe!’ lijkt daar op te wijzen. De adelaar en de initialen verwijzen naar het Pruisische hof. Resteren nog een landkaart van Hinterpommern, waar de jonge vorst in de zomer van 1798 rondreisde, en een landschapje waarvan alleen een deel van een boom zichtbaar is, en dat dus weinig aanknopingspunten biedt. Het is ook niet te herleiden tot een bestaande prent of bekend schilderij. Wat kunnen we aan de hand van deze gegevens en associaties concluderen? Ook deze bedrieger lijkt geen al te persoonlijk thema te hebben meegekregen, en dat is voor Bilderdijk uitzonderlijk. Maar het is goed mogelijk | |
[pagina 8]
| |
dat hij er een actueel thema in heeft willen uitdrukken, namelijk het aantreden van een nieuwe Pruisische vorst, die in woelige tijden alle steun verdient. Bilderdijk brengt hem hulde en hoopt dat hij in de voetsporen zal treden van zijn beroemde voorgangers: Karel de Grote, voor Bilderdijk bijna de vorst der vorsten, en Frederik de Grote. De bedrieger is natuurlijk ook een hulde aan de monarchie zelf. Het is trouwens niet vreemd dat Bilderdijk belangstelling toont voor de zwager van de Erfprins, de latere koning Willem I. Misschien is deze bedrieger voor de verkoop gemaakt. Een fragment uit een brief aan Catharina Wilhelmina, op dat moment in Berlijn, wijst in die richting. Op 28 september 1798 schrijft hij:
I wished, my most dearest, you would make me some Epigrams on the King's head, but only of 4, 5, or 6 lines; and if possible, short ones, because verses take up a great deal of time. Then I will paint some more appearances (as they call it) with the King's portrait, and when we have half a dosen to gather, we will sent it to London. The next weak, I am to send some with the King of Prussia's portrait to B-n, in order to see them sold there if possible.Ga naar eind7.
De Franse regels kunnen dus heel goed van Catharina Wilhelmina zijn. | |
Tot slotVan de drie hier besproken bedriegers geeft vooral de eerste veel aanwijzingen. De bedriegers met Vondel en Friedrich Wilhelm zijn het meest aan elkaar verwant; niet alleen thematisch, ook stilistisch zijn ze, zo lijkt 't, het werk van een rijpere Bilderdijk. Het tekenwerk is in beide gevallen van hoge kwaliteit. De exacte betekenis blijft vooralsnog onduidelijk. De eerste bedrieger sluit daarentegen thematisch beter aan bij de reeds bekende, vooral bij de bedriegers die eerder door Bosch zijn besproken: ‘De bedrieger met geit’ (1771), ‘Extra fortunam est quidquid donatur egenis’ (1789) en ‘Sic transit gloria mundi’ (1789). Wat vooral in de eerste (‘Facilis descensus Averni’) en de aan Vondel gewijde bedrieger blijft boeien, is Bilderdijks wijze van dateren. Bij de eerste speelt de maker met zijn jeugd: hij betrekt de naam Gracilis in het spel om aan te geven dat we het ontstaan in zijn jonge jaren moeten plaatsen, en met de datering Amsterdam 1771 verwijst hij daar nog eens duidelijk naar. Datzelfde jaartal komt vreemd genoeg ook terug op de aan Vondel gewijde bedrieger. De verzen van Bilderdijk worden (ten onrechte) op het blad gedateerd met 1771. Nu denken we bij dit blad niet aan een jeugdwerk van Bilderdijk. Dus doet het feit dat de maker ook hier met het jaartal 1771 speelt, vermoeden dat er meer aan de hand is. Toen Bosch zijn erudiete verklaring gaf van een van Bilderdijks vroegste bedriegers, nl. van die met de geit uit... 1771, ging hij er blindelings van uit dat de tekening door de vroegrijpe Bilderdijk was vervaardigd. Ik denk dat Bilderdijk hier bewust de kijker, en Jan Bosch, uiterst subtiel heeft misleid. Ton Geerts |
|