Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 22
(2005)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Leven met BilderdijkGa naar voetnoot*Echt of onecht; besluiteloos of spelen op zeker? De echtscheiding van Catharina Rebecca Woesthoven en Willem BilderdijkInleidingToen vriend en advocaat Joannes van der Linden Willem Bilderdijk en Catharina Rebecca Woesthoven in het voorjaar van 1789 kwam feliciteren met de geboorte van hun derde kind, werd hij geconfronteerd met een zeer onhebbelijke kant van Willem. Wat gebeurde er in de kraamkamer? Zodra Catharina het woord nam, greep Willem haar bij haar muts en begon haar op het hoofd te slaan. Joannes en de baker moesten tussen beiden komen om erger te voorkomen. De baker, Petronella van der Lely, liep daar enkele klappen bij op. Willem was nog altijd kwaad over een voorval dat de vorige avond had plaatsgevonden. De baker had een boterham voor de kraamvrouw klaargemaakt terwijl Willem had verordonneerd dat Catharina alleen zoete melk en beschuit mocht gebruiken. Toen Willem ontdekte dat zijn voorschrift werd genegeerd, had hij zonder enige woordenwisseling Catharina geslagen en gestompt en haar aan haar haren het bed uitgesleurd. Ook toen had de baker Catharina uit de handen van haar man bevrijd. Het was begrijpelijk dat de baker er zo langzamerhand niet veel zin meer in had om te blijven, en Joannes van der Linden moest zich de blaren op zijn tong praten om haar te bewegen haar tijd uit te dienen.Ga naar eind1. Bilderdijk kon en kan voor velen een nachtmerrie zijn.Ga naar eind2. Diverse aspecten van zijn leven hebben tal van onderzoekers beziggehouden en velen hebben facetten van Bilderdijks leven steeds opnieuw aan de orde gesteld. In dit artikel zal ik vanuit mijn expertise op het gebied van echtscheiden in de 18de eeuw mijn licht laten schijnen over de echtscheiding van Willem Bilderdijk en Catharina Rebecca Woesthoven. Reeds voor mij hebben auteurs uit de 19de en het begin van de 20ste eeuw zich met hun echtscheiding beziggehouden.Ga naar eind3. Het ontbreken van de nodige juridische kennis speelde hun daarbij vaak parten, vooral onkunde op het terrein van het burgerlijk procesrecht. Daarnaast bleef het rechterlijk archief in Amsterdam geheimen voor hen houden. Voor het begrijpen van de echtscheiding van Willem en Catharina is enig inzicht in de juridische wereld rondom scheiden van belang. Daarom zal daarop eerst worden ingegaan. Vervolgens zal uitvoerig worden stilgestaan bij de scheiding en de diverse juridische akten die daarvan bekend zijn. En omdat hier niet Willem Bilderdijk maar zijn vrouwen in de schijnwerpers staan, zal ik ook iets vertellen over de tweede scheiding van Catharina Rebec- | |
[pagina 2]
| |
ca Woesthoven. Was Catharina zo'n hellefeeks waar niet mee te leven viel, of heeft zij gewoon steeds pech gehad met haar huwelijkspartners? | |
Scheiden en het rechtWij gaan even terug naar het einde van de 16de eeuw om de draad van de geschiedenis van de scheidingswetgeving op te pakken.Ga naar eind4. Tot in die eeuw was het canonieke recht van kracht. Dit recht, bestuurd vanuit de kerk, de Rooms Katholieke wel te verstaan, stond de ontbinding van een huwelijk niet toe. Het huwelijk was een sacrament, door toedoen van God gesloten. Daarom kon het door ingrijpen van de mens niet opgeheven worden. Aan het einde van de 16de eeuw treedt de Reformatie in, en dat had niet alleen gevolgen voor de geloofsbelevenis, maar ook voor de inrichting van de overheid. Er kwam een zekere mate van scheiding van kerk en staat, en bepaald werd dat het huwelijk een burgerlijke aangelegenheid was.Ga naar eind5. De overheid ging het huwelijk registreren: men ging het voornemen, de ondertrouw, vastleggen. Dit werd een verplichting voor ieder paar, ook als men niet tot het gereformeerde geloof was overgegaan. Het huwelijk zelf mocht men in de eigen kerk sluiten. Deze bepalingen met betrekking tot de huwelijkswetgeving werden vastgelegd in een Politieke Ordonnantie, die voor Holland in 1580 van kracht werd.Ga naar eind6. In deze Ordonnantie werd ook bepaald dat echtparen bij de rechtbank, ook een wereldlijke instantie, een ontbinding van hun huwelijk konden vragen. Men kon dus een echtscheiding verzoeken. Dat was voor die tijd heel bijzonder. Vóór 1580 was het alleen toegestaan om te scheiden van tafel en bed. Toch moeten we nu ook weer niet denken dat het allemaal gemakkelijk ging. Volgens de Politieke Ordonnantie kon het huwelijk slechts op één grond - overspel -, dat ook nog eens bewezen moest worden, door een echtscheiding ontbonden worden. In de 17de eeuw kwam er een tweede grond bij - de kwaadwillige verlating - en tot in het begin van de 19de eeuw zou het bij deze twee gronden blijven. Mishandeling, hoe ernstig ook, of domweg niet met elkaar kunnen opschieten waren geen gronden voor een echtscheiding. Zulke huwelijksproblemen konden in hun uiterste vorm slechts worden opgelost door een scheiding van tafel en bed, in de vroegmoderne tijd een separatie genoemd. Ik heb inmiddels al een paar termen laten vallen die juridische implicaties hebben. Door een echtscheiding, in de vroegmoderne tijd divortie genoemd, is het echtpaar niet langer wettelijk getrouwd. Men mag opnieuw trouwen met een ander en voert niet langer samen een huishouden. En er moet een oplossing komen voor de opvoeding en het onderhoud van de eventueel aanwezige kinderen. Het huwelijk bestaat dus niet meer. Het is alsof men nooit met elkaar getrouwd is geweest. Ik heb ook de term scheiden van tafel en bed - separatie - laten vallen. Dat is geen echtscheiding, want het huwelijk wordt niet ontbonden. Men wordt slechts ontslagen van de plicht met elkaar onder één dak te wonen. De boedel moet wel gescheiden worden, men is niet langer meer verantwoordelijk voor elkaars schulden, en ook in deze situatie moet er een oplossing bedacht worden voor de verdere verzorging van de kinderen. Het huwelijk blijft officieel bestaan, en gaat men samenwonen met een ander, dan is men in overtreding.Ga naar eind7. Zou men in een andere stad of in een ander land een ander huwelijk aangaan, danWillem Bilderdijk. Kopergravure door Matthias de Sallieth naar Izaak Schmidt, 1790. BM, Geerts nr. 3.
pleegde men bigamie, waarop in Holland zware straffen stonden.Ga naar eind8. Een bijkomstige maatregel bij een separatie, belangrijk voor vrouwen, was dat de maritale macht van de man - de voogdij van de man over de vrouw -, werd opgeheven. Een vrouw werd door een scheiding van tafel en bed een zelfstandig persoon, zoals ook een weduwe dat werd na het overlijden van haar man, of zoals een ongehuwde meerderjarige vrouw dat was. Dan noemde ik nog de echtscheidingsgronden overspel en kwaadwillige verlating. Voor deze gronden moest men aan een aantal eisen voldoen. Overspel moest aangetoond worden door de onschuldige partij, bijvoorbeeld door het bewijs van de geboorte van een kind uit de overspelige relatie, door een verklaring van de vroedvrouw die bij de geboorte van dat kind aanwezig was, of door verklaringen van wie de overspeligen op heterdaad betrapt hadden.Ga naar eind9. Kwaadwillige verlating moest ook bewezen worden door onder meer het aantal jaren dat men verlaten was. Per provincie en jurisdictie kon dat aantal weer anders zijn. In Amsterdam heeft men dat nooit precies vastgelegd, maar men hield meestal zeven jaar aan. Een ondersteunend bewijs was de insinuatie - een door een notaris opgestelde ingebrekestelling - die door de onschuldige partij werd opgestuurd en door de verlater moest worden beantwoord. Veelal was dat niet mogelijk, maar Catharina Rebecca Woesthoven wist maar al te goed waar haar man verbleef. Haar procureur en haar advocaat stuurden in 1801 een brief naar notaris Rodemeyer te Brunswijk, de plaats waar Bilderdijk verbleef, met het verzoek Bilderdijk een stuk te overhandigen waarin hem werd gevraagd te antwoorden. Bilderdijk overhandigde een paar dagen later een verzegelde brief met zijn antwoord.Ga naar eind10. Dat laat zich raden: Bilderdijk was niet van plan terug te komen. | |
[pagina 3]
| |
Catharina Rebecca Woesthoven. Pastel door Charles Howard Hodges, ca. 1793. BM, Geerts nr. 76.
Hij antwoordde dat hij ‘niet gezind was zich weder met de Eijssersche te vereenigen, of met haar te leeven’, en dat hij haar ‘aan haar zelve overlied’ en dat hij ‘daar niet vanaf te brengen was’. Beide echtscheidingsgronden moesten ernstig genomen worden. Zij hadden niet alleen gevolgen van civielrechtelijke aard, er was ook kans op strafrechtelijke vervolging. Op overspel stonden boetes die naar gelang de burgerlijke staat van de pleger bepaald werden.Ga naar eind11. Kwaadwillige verlating werd op zich niet vervolgd, maar bij ontdekking van misbruik van deze grond werden er in sommige jurisdicties hoge straffen uitgedeeld. Ga in Bilderdijks geval maar na: was dat nu werkelijk een kwaadwillige verlating of werd het in de gegeven situatie een voor de hand liggende grond voor echtscheiding? Een scheiding is echter primair een zaak van de civiele rechter. Hij spreekt recht in een geschil tussen twee gelijkwaardige partijen. De actie gaat uit van één der partijen, de eisende partij, en door de rechtbank wordt de tegenpartij, de gedaagde partij, opgeroepen om te verschijnen en de verdediging te voeren. De rechter doet vervolgens een uitspraak, waarbij hij de wet in acht neemt om tot zijn uitspraak te komen. Voor het voeren van zo'n proces zijn regels gemaakt: het burgerlijk procesrecht. Dat is nu zo en dat was vroeger ook zo. Maar omdat in Nederland tot 1811 geen landelijk geregeld rechtssysteem bestond en iedere jurisdictie zijn eigen regels had, is dit een moeilijk onderdeel van de rechtsgeschiedenis. Steeds moet men zich verdiepen in de regels ter plaatse, en daarbij heeft men niet altijd duidelijk materiaal tot zijn beschikking. Rechtshistorici laten ons onderzoekers uit andere disciplines veelal in de steek en de boeken uit de tijd zelf zijn niet altijd even duidelijk en behandelen ook niet elk type proces apart. In de brieven van 19de-eeuwse nazaten en onderzoekers die in de handschriftencollectie van het Bilderdijk-Museum te vinden zijn, lezen we dat men beseft dat er meer kennis van de rechtsgang moet zijn alvorens de bestaande aktes op hun waarde te kunnen schatten.Ga naar eind12. Tot de regels van het burgerlijke procesrecht behoorde dat men zich door een procureur voor de rechter moest laten vertegenwoordigen. Dit was bij een scheiding ook zo. De procureur zorgde ervoor dat de zaak op de rol kwam en deed het woord bij de rechter. Was de scheiding eenvoudig, dan was een advocaat niet nodig; wel als er ingewikkelde pleiten moesten worden gehouden. De procureur was dan vooral degene die de gang van zaken regelde en op de diverse termijnen lette. Volgens een andere regel moest men in Amsterdam in de vroegmoderne tijd een scheiding voor de rechters van de Vierschaar - de rechtbank in eerste aanleg, te vergelijken met onze rechtbank - brengen, tenzij men de schepenen (rechters) anders had verzocht.Ga naar eind13. De rechters van de Vierschaar - drie in getal - spraken recht in geval van separaties. Echtscheidingen mochten zij niet uitspreken. Deze zaken werden verwezen naar de Ordinaris Rol of de Gepriviligeerde Rol, telkens een college van vijf rechters. Voor de Ordinaris Rol speelden vooral zaken waarbij de tegenpartij niet kwam opdagen. Deze werd dan vellig en boeteschuldig verklaard. Verscheen men opnieuw niet, dan had men zijn recht zich te verweren verloren, en werd men aansprakelijk bevonden. De eis van de eisende partij werd dan zonder verdere bewijzen ingewilligd. Voor de Gepriviligeerde Rol speelden alle andere scheidingszaken, waartoe de rechters van de Vierschaar niet bevoegd waren. | |
De echtscheiding van Catharina Rebecca Woesthoven en Willem BilderdijkWe zoomen nu in op de echtscheiding van Catharina Rebecca Woesthoven en Willem Bilderdijk zoals ik deze heb leren kennen tijdens mijn onderzoek naar scheiden in de 18de eeuw. Op 5 mei 1801 dagvaardt Catharina haar man voor de Amsterdamse Vierschaar. Procureur Walraven doet voor haar het woord. Catharina voelt zich verlaten.Ga naar eind14. Haar man heeft haar en het kind dat bij haar is achtergelaten (Elius), geen enkele vorm van onderstand gegeven tijdens zijn verblijf in het buitenland. Dit waren niet de enige klachten van Catharina. Zij klaagt ook over ‘veele en verregaande onaangenaamheden’ die tijdens haar huwelijk waren voorgevallen. Omdat Catharina divortie (echtscheiding) op grond van kwaadwillige verlating eist, wordt de zaak volgens de regels van het procesrecht na een aantal zittingen op de Vierschaar overgebracht op een andere Rol. Willem Bilderdijk noch zijn advocaat Johannes Kinker komen opdagen om zich tegen de eis te verdedigen. We vinden het vervolg van de zaak terug in boek 4 van de Ordinaris Rol op pagina 72verso, gedateerd 10 juni 1801, en in deze akte lezen we ook de uitspraak van de rechters. Het vonnis is gewezen op 25 februari 1802 en uitgesproken op 26 februari in aanwezigheid van vijf rechters en de maire.Ga naar eind15. Deze zaak was niet anders dan de 958 andere echtscheidingszaken die tussen 1753 en 1810 door de Amsterdamse rechtbank zijn uitgesproken. De hele rechtszaak had een verloop van tien maanden, geen ongebruikelijke duur voor een echtscheiding. Verdiepen wij ons wat verder in de zaak, dan is er meer informatie over de aanloop en de oorzaak van de scheiding te vinden. Uit stukken in het Bilderdijk-Museum bleek dat het archief van Amsterdam nog meer informa- | |
[pagina 4]
| |
tie over de scheiding moest herbergen. Bij notaris Anthonie Lodewijk Heystek vinden we de uitgebreide verklaring van de baker Petronella van der Lely en Catharina Rebecca, waaruit in het begin van dit verhaal al werd verteld.Ga naar eind16. Het was niet ongebruikelijk dat voor een scheidingszaak buren, bekenden, dienstpersoneel en in mindere mate familie en vrienden een verklaring bij de notaris aflegden, waarmee de eisende partij zijn of haar eis kracht bij kon zetten.Ga naar eind17. De akte verhaalt over nog veel meer treiterijen en dwingelandijen van Willem. Volgens de ‘notitie van stukken’, een opsomming van de stukken die bij de rechtszaak een rol hebben gespeeld, is Joannes van der Linden door de rechters verhoord, maar het stuk zelf heb ik nog niet kunnen vinden.Ga naar eind18. In 1801 was dat allemaal jaren geleden en de procureur en de advocaat zullen Catharina ongetwijfeld hebben ingefluisterd dat mishandeling, hoe erg ook, niet genoeg was voor een echtscheiding. Volgens hen had zij een veel betere troef in handen: de blijvende en moedwillige afwezigheid van haar man. Het ging er nu om dat Catharina het wettelijk voorgeschreven aantal jaren kon aantonen en dat Willem opzettelijk wegbleef. Bilderdijk had immers om politieke redenen de vlucht moeten nemen. Die redenen waren niemand onbekend, want er waren meer mensen in 1795 gevlucht omdat ze Oranjegezind waren. Kon Bilderdijk dan wel echt van kwaadwillige verlating beticht worden? Had Catharina als echtgenote Willem eigenlijk niet moeten volgen in zijn ballingschap, en was het daarom niet hij maar zij die kwaadwillige verlating op het geweten had?Ga naar eind19. Bovendien waren er in 1801 nog geen zeven jaren voorbij. Kortom: de advocaat moest zorgvuldig zijn argumentatie opzetten. Catharina kon echter nog meer over haar huwelijksleven vertellen. Door de verhalen over mishandelingen zal het niemand verbazen dat het huwelijk al vóór 1795 niet veel meer voorstelde. Sinds 1793, maar dat moet dan wel na de conceptie van Julius Willem Ursinus zijn geweest, zou het echtpaar niet meer het bed hebben gedeeld.Ga naar eind20. Zij waren wel in één huis blijven wonen, want zij hadden tenslotte twee kleine kinderen, Louise en Elius. Het huwelijk was daardoor in feite al opgehouden te bestaan, en deze feitelijke situatie kon de advocaat gebruiken in zijn verdediging van de eis van Catharina. In zijn pleidooi zei hij dan ook, dat zij ‘virtualiter door hem verlaten’ was.Ga naar eind21. De advocaat maakte handig gebruik van de interpretaties die in de loop van de tijd onder juristen gemeengoed waren geworden. Men was niet alleen verlaten als de wederhelft in lijf en leden naar elders was vertrokken, men zou ook verlaten zijn als het bed niet meer gedeeld werd. Zo bezien was Catharina in 1801 al acht jaar verlaten. Waarom Willem Catharina niet heeft gedagvaard op grond van kwaadwillige verlating omdat zij haar man - ook na verzoek om over te komen - niet was gevolgd, blijft speculeren.Ga naar eind22. Volgens Sterck zou Willem hierover wel met zijn advocaat Kinker hebben gesproken, zodat onderzoek in stukken van Kinker noodzakelijk zou zijn om hierop een antwoord te vinden. Opvallend is wel dat Willem de machtiging die hij in 1795 aan Catharina had gegeven, in 1798 aan Kinker had overgedragen.Ga naar eind23. Omdat er niemand was verschenen om de verdediging te voeren, werd de eis van Catharina Rebecca Woesthoven ingewilligd en werd Willem Bilderdijk verstoken en vervallen verklaard van alle baten en voordelen van het huwelijk en moest hij alle kosten, 36 gulden en 12 stuivers, betalen. Het heeft er alle schijn van dat de advocaat Willem Bilderdijk wist wat hij deed. De echtscheiding kwam hem goed uit gezien zijn relatie met Katharina Wilhelmina Schweickhardt, bij wie hij ten tijde van de scheidingsprocedure al drie kinderen had waarvan er twee in leven waren.Ga naar eind24. Zijn enige zorg was dat hij niet met naam en toenaam in de krant zou verschijnen; een terechte angst want het was gebruikelijk een dagvaarding in de krant te publiceren, vooral bij kwaadwillige verlating. Hij schreef dan ook aan zijn vriend en advocaat Johannes Kinker: ‘Daar ik vernomen heb, dat mijne vrouw van intentie is, in Amsterdam (waar het schijnt dat zij zich tegenwoordig onthoudt) procedures tegen mij te entameeren in cas van dissolutie van Huwlijk, zoo dient deze om U te verzoeken [...] dat Gij, als mijn Gemachtigde, de Citatien deswegens gelieft aan te nemen om vervolgens aan mij over te zenden, ten einde daar door de publiciteit van advertentien in de Couranten voor te komen, die ik liefst vermijd zag.’Ga naar eind25. Tot zover het verhaal over de echtscheiding van Willem en Catharina Rebecca zoals ik dat heb kunnen reconstrueren op grond van gegevens uit mijn onderzoek naar scheiden, aangevuld met recent onderzoek, onder meer in diverse briefuitgaven, de handschriftencollectie in het Bilderdijk-Museum en wat er door lezing daarvan nog meer in het gemeentearchief van Amsterdam te vinden is. Vanuit mijn onderzoek naar scheiden in de 18de eeuw kende ik één echtscheiding van dit echtpaar, maar uit de literatuur en de handschriftencollectie kwam het verhaal van een eerdere echtscheiding in 1796 naar voren.Ga naar eind26. Hoe zat dat? Zou ik ergens overheen gekeken hebben? Dat kon natuurlijk, maar dat had ik dan wel twee keer moeten doen en in verschillende rechtbankboeken. Voordat immers een zaak op de Ordinaris Rol terecht komt, een boek waar achterelkaardoor in geschreven werd, waardoor er geen stuk verdwenen kan zijn, was naar zo'n zaak gekeken door rechters die zitting hadden op de Vierschaar Rol. | |
Een valse akteDe echtscheidingsakte uit 1796 die in het Bilderdijk-Museum bewaard wordt, kunnen we bestempelen als onecht. Voor deze constatering zijn op grond van het onderzoek naar scheiden in de 18de eeuw, maar ook mededelingen in de brieven van het echtpaar en nader archiefonderzoek enige argumenten aan te voeren. Maar eerst worden de stukken onder de loep genomen. In 1803 heeft Bilderdijk notaris Rodemeyer in Brunswijk een rechterlijk vonnis in het Frans laten vertalen. Volgens dit stuk zouden Bilderdijk en Woesthoven niet in 1802 maar in 1796 gescheiden zijn. Dit stuk is te vinden in de handschriftencollectie van het Bilderdijk-Museum. Tevens vinden we er het stuk dat mogelijk gebruikt is om de vertaling te maken, en we treffen er een extract aan uit de Amsterdamse Ordinaris Rol van de echtscheiding uit 1802. Dat extract is in 1808 gemaakt door de Amsterdamse notaris Balthasar Nolthenius.Ga naar eind27. Deze afschriften hebben allemaal gefigureerd in de discussie of Willem Bilderdijk en Catharina Rebecca Woesthoven nu in 1796 of in 1802 gescheiden zijn. Door Kollewijn en Sterck is in het Amsterdamse archief een poging ondernomen om de waarheid boven tafel te krijgen. Zij hebben echter voor zover mij bekend alleen de Ordinaris Rol bekeken. Daarin hebben zij de scheiding van 1796 niet gevonden en op grond daarvan constateerden zij dat alleen de echtscheiding van 1802 echt was, maar veel argumenten hebben zij | |
[pagina 5]
| |
daar niet voor gevonden.Ga naar eind28. Hadden zij ook de Vierschaar bekeken en waren zij op de hoogte van het burgerlijk procesrecht van de 18de eeuw in Amsterdam geweest, dan hadden zij nog zekerder van hun zaak kunnen zijn. Dat zij dat evenwel niet gedaan hebben, is begrijpelijk. De Vierschaarboeken zijn ook bepaald niet uitnodigend: het zijn heel dikke boekdelen, die geen enkele index of paginanummering kennen. Maar we kunnen ze wel betrouwbaar achten wat de volledigheid betreft. Ze bestaan uit ingenaaide bundels papieren die de procureurs na afloop van een kwartaal moesten inleveren, en waarop de zaken staan die zij voor de rechters hadden gebracht. Waarschijnlijk wisten Kollewijn en Sterck niet eens dat zij ook daar moesten kijken. Toen ik mijn onderzoek deed, vond ik ook geen eerdere scheiding, ook al heb ik wel iets verder gekeken en alle Vierschaarboeken doorgenomen. Op grond van de volgende argumenten stel ik vast, dat de-echtscheiding in 1796 een verzinsel van Bilderdijk is geweest, en dat hij voor het vervaardigen van een bewijsstuk notaris Rodemeyer om de tuin heeft geleid. Ten eerste: in de scheidingsakte van 1796 wordt geen grond voor de echtscheiding genoemd. Dat kwam wel vaker voor. Maar een grond voor deze scheiding is wel moeilijk te bedenken omdat geen van beide wettelijk toegestane gronden gebruikt kon worden. Voor kwaadwillige verlating is de termijn te kort, zelfs als we tellen vanaf de tijd dat Willem en Catharina het bed niet meer met elkaar deelden. We komen niet verder dan drie jaar en daar zou geen rechter genoegen mee nemen. De rechters gingen bijvoorbeeld ook niet in op het verzoek van ene Catharina Davids, die kort na het voltrekken van het huwelijk door haar man Moses Israel Lieberman was verlaten. Toen zij twee jaar later gewapend met insinuatie en antwoord van Moses voor de rechters stond, ontzegden die haar haar eis.Ga naar eind29. De andere grond, overspel, zou bewezen moeten worden, en dat is bij het ontbreken van een bevalling van Katharina Wilhelmina Schweickhardt moeilijk. Mogelijk is Catharina al wel bij haar procureur en advocaat geweest, maar heeft zij de procedures om bovenstaande niet doorgezet. Ten tweede: mocht er al sprake zijn van een beginnende scheiding in 1796, dan zou die toch eerder in de rechtbankboeken van Den Haag dan van Amsterdam gezocht moeten worden. Catharina woonde immers in 1796 nog niet in Amsterdam. Er was voor haar geen aanleiding om in Amsterdam te gaan procederen en daar dan de noodzakelijke domicilie aan te vragen bij een procureur. Volgens de vertaalde akte uit 1796 is de scheiding op de Amsterdamse Ordinaris Rol uitgesproken. Voor wat de akte van 1796 betreft een laatste argument: de wonderbaarlijke overeenkomst in datum en hoogte van proceskosten. Beide uitspraken zijn gedateerd 10 juni en in beide werd Bilderdijk veroordeeld tot het betalen van 36 guldens en 12 stuivers voor de kosten van het proces.Ga naar eind30. Dat is wel heel verdacht. Wat kunnen we zeggen over de akte uit 1802? Allereerst: de echtheid van de uitspraak uit 1802 is onder andere te bewijzen door een kleine opmerking die we in het originele stuk in de Ordinaris Rol vinden en niet in het extract van 29 maart 1808. In het origineel vinden we in de kop van de akte de vermelding ‘verantwoord in 1803’. Dat betekent dat de griffierechten in 1803 waren afgedragen door procureur Walraven, hetgeen volgens het procesrecht ook zijn taak was. In september 1803 werd Walraven schadeloosgesteld door broer Isaac Bilderdijk, waaraan we kunnen zien dat Walraven zich van zijn taak had gekweten en een rekening had ingediend.Ga naar eind31. Vervolgens is er in de stukken van de scheiding in 1802 helemaal geen sprake van een eerdere scheiding. Een verzwijging van een eerdere scheiding mag heel ongebruikelijk genoemd worden. Ik ben in mijn onderzoek regelmatig mensen tegengekomen die meerdere keren voor de rechter stonden om te scheiden, maar dan werd de echtscheiding altijd voorafgaan door één of zelfs meerdere scheidingen van tafel en bed. De verzoening en de daaropvolgende mislukking werden altijd uitvoerig vermeld. Dat was immers een prachtig argument voor de eisende partij: men had nog wel zo zijn best gedaan en was uiterst teleurgesteld dat nu alles mislukt was! Daarnaast zouden we ook een huwelijk moeten vinden. Het huwelijk zou immers in 1796 ontbonden zijn, waardoor het echtpaar niet meer was getrouwd en anders dan bij een scheiding van tafel en bed, waarbij het huwelijk wel blijft bestaan, zou men na een echtscheiding weer officieel in de echt moeten zijn getreden om vervolgens weer te kunnen echtscheiden. Maar los van dit alles kunnen we het op grond van de vele zaken die inmiddels onderzocht zijn, onvoorstelbaar achten dat een rechter er rond 1800 in toe zou stemmen een huwelijk voor de tweede maal te ontbinden. Daarvoor waren echtscheidingen te veel een uitzondering. Dan is er nog een andere vermelding in de kop van de scheidingsakte uit 1802. Catharina Rebecca staat er te boek als huisvrouw van en in gemeenschap van goederen getrouwd zijnde. Mocht er een nieuw huwelijk gesloten zijn tussen 1796 en 1802, dan zou Catharina in geen geval meer in gemeenschap van goederen getrouwd zijn. In de brief van 6 april 1795 schrijft zij: ‘had ik nu een huwelijksche voorwaarden gehad, dan konde ik anders handelen’. In deze brief schrijft zij aan Willem dat zij steeds meer schulden ontdekt. Zij kan zich daar vanwege de gemeenschap van goederen niet van distantiëren. Bij haar huwelijk met Johan van Westreenen zien we dat zij uitgebreide huwelijkse voorwaarden laat opmaken. Zij is dan ook behoorlijk welvarend door de erfenis van haar achterneef Christiaan, maar Catharina had haar lesje ook geleerd!Ga naar eind32. Tot zover de argumenten met betrekking tot de echte en onechte scheiding van het paar. We kunnen nu wel een punt zetten achter deze discussie. | |
Catharina en Willem enig in hun soort?Het is goed om te bekijken of de zaak van Willem Bilderdijk en Catharina Rebecca Woesthoven uitzonderlijk is geweest. Daar kunnen we kortweg nee op zeggen. Niet alleen zijn er in Amsterdam in zo'n zestig jaar meer dan 2.800 uitspraken gevonden, over heel Nederland zijn er tot nu toe een dikke 6.000 uitspraken geteld voor de 18de eeuw.Ga naar eind33. Van dit soort aantallen waren zij waarschijnlijk niet op de hoogte, maar zij kenden het verschijnsel wel uit zeer nabije familie- en vriendenkring, zoals dat bij meerdere Amsterdamse families het geval was.Ga naar eind34. Op 9 september 1800 dagvaardde zwager Samuel Elter zijn vrouw Maria Petronella Woesthoven, de oudere zuster van Catharina Rebecca. Maria Petronella zou volgens Samuel overspel hebben gepleegd en hun enige kind dat na vele huwelijksjaren aanvankelijk tot grote vreugde van Samuel werd geboren, zou de vrucht van dat overspel zijn. Maria Petronella verhaalde over de vele mishandelingen die zij had moeten ondergaan. De echtscheidingszaak had een zeer moeizaam verloop, omdat geen van beide partijen de beschuldigingen van de ander accepteerde. Uiteindelijk werd hij op 18 maart 1803 uitgesproken. | |
[pagina 6]
| |
Samuel kende overigens als geen ander het klappen van de zweep. Niet alleen was hij als notaris bij menige akte van separatie betrokken, zijn moeder had ook al met het bijltje gehakt. De vader van Samuel was een drinkebroer en bracht zijn moeder aan de rand van de armoedegrens. Nadat zij van haar man Christiaan Elter was gescheiden van tafel en bed, en de alimentatie die hij haar volgens de uitspraak moest betalen, niet ontving, verzocht zij schepenen van Amsterdam met succes om haar de rente te gunnen die jaarlijks werd uitgekeerd op de twee obligaties die voor Samuel waren weggezet door eerdere schoonfamilie.Ga naar eind35. Samuels moeder was voor haar huwelijk met Christiaan Elter al twee keer weduwe geworden; de eerste keer van Simon Lamsvelt, die welgesteld was. Hierdoor was het waarschijnlijk mogelijk om Samuel een goede opvoeding en schoolopleiding te geven waardoor hij zelf weer tot de notabelen van de stad ging behoren. Ook Johannes Kinker, Bilderdijks advocaat, is een voorbeeld. Op 4 mei 1802 scheidde hij van tafel en bed van Maria Bain.Ga naar eind36. En Valckenaer, een goede vriend van Bilderdijk, hoewel in politiek opzicht elkaars opponenten, was in 1795 in Frankrijk gescheiden.Ga naar eind37. Ook Valckenaer was een politiek vluchteling, maar dan uit het andere kamp. Zijn vrouw was er via twee afscheidsbrieven achtergekomen dat haar man in Frankrijk een liefdesrelatie had gehad. In 1810 zou ook advocaat Joannes van der Linden, die Catharina zo trouw terzijde had gestaan in de eerste jaren na Bilderdijks ballingschap, zijn tweede huwelijk door een separatie uiteen zien vallen.Ga naar eind38. | |
De tweede scheiding van Catharina RebeccaTot slot nog iets over de tweede scheiding van Catharina Rebecca. Op 1 september 1809 gingen Catharina Rebecca Woesthoven en Johan Liebrecht van Westreenen in ondertrouw.Ga naar eind39. Catharina woonde toen aan de Amstel, en niet meer, zoals wel is verondersteld, aan de Keizersgracht.Ga naar eind40. Een paar dagen later werd er een akte met huwelijkse voorwaarden opgemaakt. Catharina had leergeld betaald met haar eerste huwelijk dat in gemeenschap van goederen was gesloten. Nu zij door de erfenis van haar achterneef Christiaan een behoorlijk kapitaal had, wilde zij daar zelf het beheer over kunnen voeren. Vastgelegd werd dat zij het kapitaal geheel zelf zou mogen beheren, zonder dat zij aan haar echtgenoot ooit verantwoording zou hoeven afleggen. En alsof een mislukking van het huwelijk al werd verwacht, werd bepaald dat de inboedel die Catharina inbracht en waarover Johan het beheer zou voeren, zou worden getaxeerd. Bij een eventuele scheiding zou er dan door hem verantwoording over kunnen worden afgelegd.Ga naar eind41. Het huwelijk was inderdaad geen lang leven beschoren. Op 21 april 1810 zat het echtpaar alweer bij notaris Bondt om een akte van separatie te laten opmaken. Daarin lezen we dat er geschillen waren ontstaan en dat daardoor de samenleving onaangenaam was geworden. Daarmee weten we niet precies wat zich allemaal had afgespeeld en of we één van de partijen als schuldige kunnen aanwijzen. Tenslotte stond er in de dagvaarding bij de eerste scheiding van Catharina ook dat er onaangenaamheden waren voorgevallen, en dat bleken behoorlijke mishandelingen. Bij de tweede scheiding heeft het er alle schijn van dat het echtpaar nog met elkaar kon overleggen. In zo'n geval was het gebruikelijk dat het echtpaar bij de notaris liet vastleggen hoe het de scheidingCatharina Rebecca Woesthoven. Gravure door Hendrik Roosing naar Simon Schaasberg (?), 1795. BM, Geerts nr. 77.
geregeld wilde zien. Bepaald werd dat Johan uit het huis zou vertrekken en dat Catharina er zou blijven wonen. Zij zou de volledige zorg voor haar kind (Elius uit haar eerste huwelijk) op zich nemen en Johan zou elk jaar 2.000 gulden ontvangen uit de revenuen van de effecten die zij staande het huwelijk hadden bijeenvergaard.Ga naar eind42. Deze akte werd vervolgens door de wederzijdse procureurs op de rol van de Vierschaar gezet en de separatie werd in één zitting uitgesproken.Ga naar eind43. | |
Tot slotTerugkomend op mijn vraag of Catharina nu zo'n hellefeeks was waar niet mee te leven viel, of dat zij buitengewoon veel pech heeft gehad met haar beide echtgenoten, kunnen we tot de volgende voorlopige conclusie komen. Voor het mislukken van haar eerste huwelijk moeten we vooral de oorzaak bij Willem Bilderdijk zoeken. De notariële akte waaruit wij zijn buitengewoon driftig karakter en onvoorspelbare reacties leren kennen, is beedigd. Daarmee werd de bewijskracht voor de rechters sterker. Maar voor Catharina is de aard van haar man geen reden geweest om al vóór 1795 een separatie te eisen. Ook het achterblijven met de schulden en alle problemen die werden veroorzaakt door Willems ballingschap deed haar nog niet besluiten naar de rechter te stappen.Ga naar eind44. De relatie van Willem met Katharina Wilhelmina Schweickhardt was misschien de druppel die de emmer deed overlopen, getuige Willems brieven van juli en sep- | |
[pagina 7]
| |
tember 1796. Maar ook toen bleef Catharina nog aarzelen. Was er nog niet voldoende bewijs volgens haar advocaat? Durfde zij zelf de stap nog niet te zetten? Mijn onderzoek naar scheiden heeft aangetoond dat veel vrouwen lang op de terugkomst van hun verdwenen echtgenoot bleven wachten en bleven vinden dat zij hun beloften niet mochten breken. Was het dan de stap van zwager Elter, die in 1800 naar de rechter liep om zijn scheiding aanhangig te maken? Deed voorbeeld hier volgen? Of was het in 1801 uiteindelijk toch de goedkeuring van haar advocaat omdat zij dan lang genoeg was verlaten om, op basis van de gemakkelijk te bewijzen grond verlating, een echtscheiding te verzoeken, waardoor zij uiteindelijk de definitieve stap nam? Van het tweede huwelijk weten we nog weinig. Dat Catharina dan niet meer een dociele vrouw was, en de gang naar de rechter sneller vond, weten we uit andere gebeurtenissen in haar leven. We denken alleen maar aan de affaire Kumpel.Ga naar eind45. In de literatuur daarover komt zij er niet al te best af, maar daarover schort ik voorlopig mijn oordeel op. Over Catharina Rebecca Woesthoven is nog heel wat te onderzoeken. Nu we haar eerste scheiding beter in beeld hebben gebracht, weten we dat een oordeel over haar alleen op grond van die gebeurtenis haar groot onrecht aandoet.
Dini Helmers 4 februari 2005 Dini M. Helmers promoveerde op ‘Gescheurde bedden’. Oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam 1753-1810 (Hilversum 2002). Zij bestudeert gender in juridische teksten en onderlinge relaties van kinderen in het gezin in de tweede helft van de achttiende eeuw. | |
Bijlagen1Verklaring P. van der Lely Amsterdam, 5-6 augustus 1801Ga naar eind46. GAA, inv.nr. NA 5075 (not. A.L. Heystek) nr. 19013, akte 325
Verklaring. Op den vijfden Augustus des jaars 1801 compareerde voor mij, Antonie Lodewijk Heystek, openbaar Notaris te Amsterdam, bij den Hove van Holland geadmitteerd, mejuffrouw Petronella van der Lely, weduwe van Arend Memelingh, wonende in den Haag, thands alhier present. En heeft uit liefde voor de waarheid en ter requisitie van vrouwe Catharina Rebecca Woesthoven huisvrouw van Mr Willem Bilderdijk mitsgaders ten behoeven van die het verder zoude mogen aangaan getuigd en verklaard zo als dezelve vrouwe CRW thands wonende alhier op de Keizersgragt bij de Heerenstraat ten dezen mede compareerende heeft geadfirmeert Dat de getuige nu reeds verscheiden jaaren geleeden bij geleegenheid dat de adfirmante zwanger was en vervolgends van een zoon wierd verlost, dan welke circa drie weken daarna was overleeden ten huize van de adfirmante en haren man toen in den Haag woonachtig als baker hadde gefungeerd en gediend, en dat zo als de adf. zulks alleen adfirmeert was geweest in den maand february des Jaars 1789 eenen geruimen tijd daarna Dat der adf. man gelijk de getuige nu weder mede verklaard, na haar adf. bevalling hadde geordonneert dat de adf. volstrekt niet anders dan zoete melk met beschuit mogt gebruiken gedurende de negen eerste dagen van haar kraam dan dat de adf. op den avond van den derden dag na de bevalling wanneer zij reeds zeer afgemat en krachtloos was, een weinig gerust en geslapen hadde, tot in den aanvang van den nacht wanneer de getuige haar adf. hadde voorgesteld om vermits zij geen lust tot het gebruiken van melk had met haar een weinig coffij te drinken en gezegt had dat zij haar dan een kleine boterhammetje daarbij maken zoude want dat de adf. van het eenvoudig gebruik van melk al te flaauw en zwak zoude worden Dat de getuige daarop, zo zij alleen verklaard werklijk van de kraamkamer die boven in het huis was, naar beneden en in de kelder was gegaan en een zeer dun boterhammetje hadde gereed gemaakt, dat inmiddels der adf. man, uit zijne slaapkamer gekomen was en de getuige, begrijpende dat dezelve wellicht door haare beweeging in de nacht, mogt geconfusioneerd zijn hem hadde toegeroepen, dat zij daar was met oogmerk van een kleine boterhammetje gereed te maken voor de adf., de welke een weinig geslapen en toen wakker geworden was; waarop zij getuige der adf. man met veel drift de trap naar boven had hooren opgaan. Adfirmeerende nu de adf. alleen dat, kort na dat de getuige van haar kamer was afgegaan, haar adf. man op de kamer en bij haar aan het bed gekomen was, en zonder vooraf eenige woordenwisseling met haar adf. te houden, haar onder de hevigste vloek en scheldwoorden niet alleen met de vuist op het hoofd en in het gezicht geslagen, maar haar vervolgens bij de hairen uit het bed, over en uit de kamer en vervolgends door eenen langen bovengang tot aan de trap, langs welk enen naar beneeden ging, gesleept en geschopt had, als wanneer hij in zijne mishandeling die naar allen schijn door het afwerpen van de adf. van de gemelde trap zoude gevolgd zijn, door de getuige was gehinderd of ten minsten gestoord Dat, zo als de getuige nu weder mede verklaard, zij getuige op het geschreeuw en gekreun van de adf. met een bord, waarop het meer gemelde boterhammetje, in de hand, de trap was komen oplopen en de adf. aldaar, zo mishandeld voor de trap, onder de handen van haar genoemden man gevonden had, en dat zij op dat gezigt, onder eenen vervaarlijken gil, der adf. man had aangegreepen, om was het mooglijk de adf. te ontzetten, dat daarop der adf. man, zo de getuige nu alleen verklaard, vermits de adf., zo zij alleen adfirmeert, als toen geheel buiten zich zelve was, haar getuige het bord met de boterham afgenomen, daarmede na de voorkamer (waar van de opgang of de deur en vervolgends, ook een der raamen tegen over de gemelde gang was) gegaan, het gemelde raam opgeschoven en het bord en boterham buiten het zelve op de straat geworpen had, zodanig dat zij getuige het bord op de straat had horen nedervallen wanneer de getuige tegen des adf. man gezegd had, dat zulks eene zeer slegte en verregaande mishandeling was, als wanneer hij, de getuige zo als de adf. die volgends haare adf. toen wederom eenigzints tot zich zelve gekomen was, nu wederom mede adfirmeert, insgelijks op eene vreeslijke wijze gescholden, en onder de zwaarste vervloekingen haar bedreigd hadde, om haar op het ogenblik (zijnde toen in het midden van den nacht) de deur uit te schoppen dan waar tegen de getuige hem alweder hadde onder het oog gebracht, dat zulks geen betaamlijke handeling was, maar dat zij op eene behoorlijke tijd des daags wel zoude vertrekken, waarop der adf. man naar beneden was gegaan, terwijl zij als toen de adf. weder op haar kamer en in het bed geholpen en dezelve een weinig te drinken gegeeven had, en vervolgends aan dezelve gedeclareerd dat zij dien dag vertrekken zoude want dat zodanig behandeling en leevenswijze haar geheel ongewoon was en haar mishaagde Dat daar op des morgens als naar gewoonte de doctor was gekomen, wanneer de adf. noch eene zeer hevige koorts had, die haar na de voormelde mishandeling was aangekomen en dat dezelve dan ook hadde gevraagd wat er gebeurd of wat de adf. over gekomen was, zeggenden dat zij zich in zeer slegte omstandigheeden bevond; waarop de adf. enkel en alleen ter conservatie van haar mans eer geantwoord had, dat zij eenigzints geschrikt was, dat hij doctor wel wist, dat haar man wat driftig was Dat daarna diezelve morgen diverse goede vrienden de adf. waren komen bezoeken, gelijk ook de heer Johannes van der Linden, thands practiceerend advocaat binnen deze stad, met | |
[pagina 8]
| |
haar adf. man was boven gekomen als wanneer der adf. man zich niet ontzien had, om in tegenwoordigheid van genoemde heer van der Linden, bij de adf. aan het bed komende, zonder eenige voorafgaande woordenwisseling de adf. opnieuw op eene verschriklijke wijze met de vuist op het hoofd en in het aangezicht te slaan, onder het uitbraaken van allerlij vloek en scheldwoorden die ook aan de getuige welke tot ontzet of hulp van de adf. ook toen weder tusschen beide gekomen was, rijkelijk werden toegevoegd, over welke onbetaamlijke handelingen gedachte heer van der Linden der adf. man, dan ook daadlijk had gereprocheerd Dat de getuige, zo als dezelve nu alleen verklaard, uit hoofde dat zij de voormelde reproche door den heer van der Linden aan der adf. man gedaan hadde gehoord en wenschende dat gedachte heer door zijne vriendschap en invloed met en bij der adf. man, eene betere behandeling omtrent de adf. mogte te weeg brengen, de geleegenheid hadde, waargenomen om denzelven die inmiddels met der adf. man weder naar beneeden was gegaan, bij zijn vertrek te spreeken als wanneer zij denzelven mede het voorgevallen van dien nacht hadde verhaald en eindelijk ook, dat zij dus noch die dag vertrekken zoude, dan dat zij getuige op de instantie zo van den heer Van der Linden en anderen van der adf. vrienden als wel bijzonder uit consideratie van der rampvolle toestand waarin de adf. zich bevond zich had laten overhalen om bij dezelve te blijven Dat gelijk de getuige nu weder verklaard en de adf. adfirmeert de doctor hadde geordonneerd dat mits de hevigheid der koorts, het kind niet aan de borsten gelegd, maar dat dezelven door eene zuigster moeste uitgezogen worden, dan dat der adf. man zulks volstrekt had verboden, onder bedreiging dat hij de geenen die eene zuigster haalen zoude den hals zou breeken, want dat hij wijzer was als de doctor, waardoor dan ook veroorzaakt was, dat zulk dien dag was nagelaten, dat de getuige des nachts door den noot gedrongen was heen gegaan en eene zuigster hadde gehaald die zij, zo zij alleen verklaard, door het venster raam had ingelaten uit vrees dat der adf. man zulks zoude horen en dat voorts de koorts, welke de adf. uit hoofde der vreeslijke mishandelingen was overgekomen haar adf. gelijk zij zulks nu weder mede adfirmeert circa zes weeken lang was bij gebleeven en van tijd tot tijd zo heevig was geweest, dat der adf. leeven geduurende dien tijd dikwerf in gevaar was geweest. Voorts verklaarde de getuige en adfirmeerde de adf. dat de adf. in haren zwangeren staat tot aan haare bevalling toe, des nachts respectievelijk tot twee, drie, vier of vijf keren door haar man genoodzaakt wierd op te blijven tot hij zelve verkoos naar bed te gaan, en zulks onaangezien zij gezond of ongesteld was, terwijl zo de adf. alleen adfirmeerde indien zij voor een oogenblik door den slaap overvallen wierd, haar man haar met het een of ander naar het hoofd smeet, om haar te doen ontwaken. Adfirmeerende de adf. noch alleen, dat het onder anderen, op zekeren avond ten tijde dat de adf. in den jaaren 1786 van haar tweede kind zwanger ging, was gebeurd dat de adf. terwijl haar man uit was, geheel ongesteld geworden zijnde, na alvorens echter gezorgd te hebben, dat de thee op zijne kamer gereed stond, die hij gewoon was, des nachts als hij te huis kwam te drinken, naar bed was gegaan, het welk zij anderzints zonder vooraf van hem daartoe verlof bekomen te hebben niet vermogt te doen en dat zij adf. buiten staat zijnde, van voor zijn te huiskomst weder op te staan; der adf. man laat in den nacht was tehuis gekomen; wanneer hij waarschijnlijk naar de adf. gevraagd en vernomen hebbende, dat deselve naar bed gegaan was in eene ijselijke woede bij de adf. op de kamer en aan haar bed gekomen was, met eene bloten deegen, dreigende haar adf. daar mede het hart te zullen doorstooten, waar op de adf. verschrikt en ontsteld uit het bed was gevlucht terwijl haar man, haar met den blote deegen hadde vervolgd tot aan de kelderdeur, als wanneer de destijds ten huize van de adf. dienende knecht genaamt Jan Nieuwenhuizen was toegeschoten, zich met den rug tegen de kelder deur gesteld en alzo haar adf. man belet had, de adf. in de kelder te volgen, welke knecht, zo zij naderhand geinformeert was, haar adf. man, toen ook de deegen hadde ontwrongen en hem na eenig tijds verloop naar bed geholpen waarna zij adf. dan ook weder uit de kelder en na een ander bed was gegaan, doch niettemin door den schrik en de koude zodanig was aangedaan geworden, dat zij verscheiden weeken daarna ziek was geweest Dat het onder anderen almede gebeurd was, dat op zekeren nacht waneer haar adf. man op zijne kamer was, en de adf. op haar slaapkamer met een harer kinderen op de schoot zat, der adf. man de mijd (welke op dat tijdstip de eenigste dienstbode was) had geroepen om het vuur dat uitgegaan was, wederom aan te maken waarop deselve mijd met eenige zwavelstokken en vuurkoolen boven gekomen zijnde, om het vuur uit steenkoolen bestaande aan te maken, haar adf. man in eene heevige woede tegen dezelve mijd was uitgevaren om dat hij geene zwavellucht op de kamer wilde hebben, zodanig dat dezelve mijd van de kamer en zelve midden in den nacht ten huize was uitgeraakt, waar na der adf. man die mede naar beneden geweest en waarschijnlijk de deur gesloten had toen de mijd er uit was, weder op zijne kamer gekomen was en de adf. geroepen had, om het vuur aan te maken zoals zij dan ook daadlijk het op haar schoot liggende kind, schoon geweldig schreeuwende, in de wieg had gelegd en vervolgens getracht hadde het vuur weder in den brand te krijgen zo als zulks haar ook gelukte, doch het welk daadlijk weder wierd gebluscht door dien der adf. man te veel in de steenkolen waaronder veel gruijs was, hadde geroerd, dat de adf. daarop enkel en alleen hadde gezegd, dat zij op die wijze het vuur niet in den brand zoude kunnen krijgen, waarop der adf. man daadlijk tegen haar adf. in de hevigste vloek en scheldwoorden uitvarende de beide kaarsen die op de tafel stonden, op het vuur gesmeeten en als toen geheel in het donker de adf. aangegreepen en haar zonder dat zij in de geleegenheid was haar schreeuwend kind mede te neemen van de kamer en vervolgens mede midden in den nacht te huize uitgezet, en de deur gesloten had wanneer zij adf. zich aan het huis van den hier voren genoemde heer Johannes van der Linden toen mede in den Haag woonachtig begeeven had, dewelke na zelve in persoon door een vengster vernomen te hebben, dat het de adf. was die aangescheld had, haar in zijn huis hadde doen komen en haar vervolgens weder naar haar huis hadde willen terug brengen dan dat zij adf. zulks niet hadde verkozen uit vreeze dat, terwijl haar man toen alleen in huis was, zulks noch van erger gevolgen voor haar zoude kunnen zijn, doch dat kort daarop ten huize van den heer van der Linden voormeld, door eene der nachtwachts een briefje van der adf. man aan genoemden heere van der Linden geadresseerd, was gebracht, van welk briefje de heer van der Linden haar adf. lectuure had gegeeven en het welke in substantie naar der adf best onthoud had ingehouden het volgende ‘Vriend lief, mijne vrouw, die ik zo teder lief heb en mijne booije, alles heeft mij, zieke man verlaten, ik bid u kome mij schielijk te hulp’ waarna de adf. dan ook op aandrang van den heere van der Linden en dezelfs huisvrouw geresolveerd was, weder naar huis te gaan, gelijk zij dan ook door den heer van der Linden en desselfs huisvrouw benevens een dienstmijd van dezelver ten haaren huize was teruggebracht, wanneer zij adf. door hare man in schijn met de grootste liefde en toegenegenheid in tegenwoordigheijd van de twee eensgenoemde personen ontfangen en omhelsd was. Wijders adfirmeerde nog de adf. dat zij haar meergenoemde man reeds zedert haare laatste bevalling in den jaare 1793 van het bed gesepareerd waren geweest, hoewel zij noch tot in het voorjaar van den jaare 1795 bij den anderen hadden gewoond, en dat voorts zij adf. na dien tijd, als wanneer haar man het land had verlaten, geduurende aldien tijd dat zij alzo van hem verlaten was geweest, noch voor zich, noch voor het kind, dat zedert dien tijd bij en onder het opzicht van de adf. gebleeven was, van den zelven iets het allerminste tot onderhoud heeft genoten of ontfangen. Eindelijk verklaard noch de getuige dat de adf. geduurende al den tijd, dat zij ten huize van dezelve en haren man was geweest en zulks geduurende circa drie maanden en adfirmeert de adf. dat zij adf. van slegts weinigen tijd na haar huwelijk af, genoegzaam daaglijks door haar adf. man op de verregaande en onmenschelijkste wijze met vloeken, schelden, slaan, schop- | |
[pagina 9]
| |
pen, opsluiten, onthouden van spijzen en diergelijken invoege als vooren was mishandeld geworden terwijl de adf. daar en tegen ten allentijde alle dezelve mishandelingen met gelatenheid onderwerping en eene voorbeeldeloose zachtzinnigheid hadde ondergaan zonder zich immer tegen het een of ander, met woorden, veel minder met daaden te hebben verzet of zelve zich over de verregaande mishandelingen beklaagd te hebben, en voorts dat de adf. noch door gedrag noch door leevenswijze aanleiding tot zodanig mishandelingen hadde gegeeven, maar integendeel altijd als eene braave vrouw en op de welke niemand iets wist te zeggen, zich jegens hare man gedragen en hare huishouding en al wat daartoe betrekking had behoorlijk hadde gedirigeerd en waargenomen. Geevende de getuige en adf. voor reedenen van wetenschap het verklaarde en geadfirmeerde als in den text, respectivelijk gezien, gehoord, bijgewoond en ondervonden te hebben, bereid zijnde, de getuige haar gedeposeerde en de adf. haar geadfirmeerde naer met de solemneele eede te bevestigen. Aldus gepasseerd te Amsterdam voormelde in praesentie van Jan Kerk P.Z. en Johannes Mattheus Brugman als getuigen. Petronella van der Leli Weduwe Barent Memelingh C.R. Bilderdijk geb. Woesthoven Jn Kerk J.M. Brugman A.L. Heystek, Notaris
Volgt het recollement Compareerden voor 't ondergez lid van het committe van justitie te Amsterdam Petronella van der Lely wed Arent Memeling getuige mitsgaders Catharina Rebecca Woesthoven huijsvrouw van Mr Willem Bilderdijk affirmante En hebben bij solemneelen eede verklaard en geaffirmeerd, de vorenstaande verklaring waarheid te zijn en daarbij te persisteeren. Zo waarlijk moest haar deposante en haar affirmante God almachtig helpen. In oirconde deze bezegeld den 6 Augustus 1801, het zevende jaar der Bataafsche vrijheid. /get./ A.H. de Melander In kennisse van mij /get./ Hk Helder, secretaris | |
2Declaratoir A.J. Cuperus & J. Walraven Amsterdam, 23 mei 1801 GAA, inv.nr. NA 5075 (not. E.C. Bondt) nr. 18718, akte 194
Op den 23 May des jaars 1801 hebben de heeren Mr Angelus Jacobus Cuperus Advocaat en Mr. Jacob Walraven Procureur, beiden woonende binnen deeze stad, aan mij Mr Everard Cornelis Bondt, openbaar Notaris te Amsterdam bij den Hove van Holland geadmitteerd ter hand gesteld twee door hun eigenhandig geteekende brieven luidende als volgt te weeten de eene
Weledele Heer! Als practisijns uwe huijsvrouw Catharina Rebecca Woesthoven bedienende, zult gij het ons wel ten goede willen houden, dat wij nog eene laatste poging beproeven, om UwEd tot haar te rugge te brengen, te bewegen om wederom met haar te leeven, in één woord met haar te verzoenen. Indien wij moesten schrijven aan eenen man, die zelve minder de plichten des huwelijks kende, wij zouden er alle die drangredenen bijvoegen, die, mogen wij ons gevoelen rondborstig melden, bij UwEd het overwicht behoorden te hebben, om eens eindelijk deze keuze te doen. Wij vleijen ons, uwe huijsvrouw van hare zijde te zullen kunnen bewegen, om al het gepasseerde ter zijde te stellen, en, schrijvende, om, zo het mooglijk ware, twee Echtgenooten te hereenigen, zullen wij, hoewel de Practisijns uwer huijsvrouw zijnde, ons niet veroorloven, te beslisschen wie van beiden hier het meest zal moeten vergeven. Het zal ons genoeg zijn, te hebben mogen medewerken tot Ulieder hereeniging en ten uitersten aangenaam, van UwEd bericht te mogen erlangen, dat gij zoudt kunnen en willen besluiten, om haar niet verder te verlaten, niet te volharden in haar van U te verwijderen en afgescheiden van haar te leven. Wij nemen de vrijheid deze aan UwEd toe te zenden onder het couvert van den Heer Rodemeijer Notaris te Brunswijck. Wij stelden er prijs op, om zeker te zijn, dat deselve aan UwEd was in handen gekomen: en gij Zult er dus ook niets tegen hebben, om ons door hetzelfde addres en onder hetzelfde couvert UwEd antwoord te doen geworden. Wij hebben inmiddels de eere ons met alle achting te noemen WelEdele Heer! Uwedls dienstwillige dienaren /get./ A.J. Cuperus J. Walraven Amsterdam den 22 maij 1801
geaddresseert als volgt: Monsieur Monsieur W. Bilderdijk, Docteur en droite etc etc à Brunswic
En de andereGa naar eind47.
Monsieur! Nous prenons la liberte de vous addresser l'inclose pour Monsieur Bilderdyk, vous priant de la lui remettre en personne, et de nous informer, s'il veut bien avoir la bonté de vous charger aussi de la remisse de sa reponse pour nous. Dans ce cas ci vous voudrez bien avoir soin de la prendre de ses mains en personne et de l'addresser a nous, la portant vous meme a la poste, et dressant de tout acte en forme que vous nous passerez en meme tems. Nous payerons avec plaisir les fraijs, qui vous reviendront et sommes avec respect Monsieur, Vos humbles serviteurs /get./ A.J. Cuperus J. Walraven Amsterdam ce 22 May 1801
geadresseert als volgt: Monsieur Monsieur Rodemeijer Notaire très renommé in die Stubenstrasse bei der Egidienmarkte à Brunswic
En heb ik Notaris in praesentie van de na te melden getuigen ter requisitie van voornoemd Heeren mr Angelus Jacobus Cuperus en mr. Jacob Walraven de eerstvoormelde brief verzegeld met een afdrukzel van mijn cachet in rood lak, en vervolgens denzelven alzo verzegelden brief geslooten in de tweede en laatstvoormelde brief en dezelve insgelijks verzeegelt met een afdrukzel van mijn cachet in rood lak en daarna ten dage voormeld na de middag omstreeks van half vijfuuren in praesentie als vooren de alzo verzegelde aan den Notaris Rodemeijer te Brunswic geaddresseerde brief bestelt op het generaale postcomptoir alhier ter steede en aldaar overhandigd aan den Commis Boom, dezelve gerecommandeerd en doen registreeren zulks in een boek aldaar met mijn handteekening bevestigd en daarvoor betaald tien stuivers. Aldus gedaan in Amsterdam in praesentie van Jan Marten Koopman en Jan Lugt Jansz als getuigen. J.M. Koopman Jan Lugt Jansz. E.J. Bondt, Nots | |
[pagina 10]
| |
3Verklaring J.F.L. Rodemeijer Brunswijk, 29 mei 1801 Foto BM oud F 13-3, thans in hs. BM A 87
Ingevolge zeeker mandaat vervat in eene missive van de Heeren A.J. Cuperus en J. Walraven, in dato den 22n dezes met de post over Wilshausen uit Amsterdam bekomen, en waarvan copie hiernevens geannexeert is, heb ik ondergeteekende Notaris publicq in deze stad Brunswyk resideerende op den 27 dezer maand May, ter presentie van de na te noemen getuigen my vervoegd aan den persoon van Mr Willem Bilderdyk, voorheen practiseerend Advocaat voor den Hoven van Justitie in Holland, thands zich alhier ter stede onthoudende, en my, Notaris wel bekend, en aan denzelven behandigd en overgegeven eene gesloten en verzegelde missive, my by evengemelde alhier copieelyk geannexeerde missive van voornoemde Heeren Cuperus en Walraven toegezonden, en aan denzelven Mr W. Bilderdyk geadresseert; en heb ik denzelven verzocht, zyn schriftlyk andwoord op denzelven hem behandigden brief aan my, Notaris, te willen te hand stellen, ten einde hetzelve aan meergemelde heeren in Amsterdam te verzenden, waarop dezelve Mr W. Bilderdyk my andwoordde: ik zal aan dit verzoek voldoen. En hebbe ik Notaris, dienvolgende op den 29n daaraanvolgende ter presentie van dezelfde getuigen my wederom vervoegd aan de persoon van voornoemden Mr W. Bilderdyk, die my behandigde eene geslote missive in rooden lak verzegeld met zyn gewoon cachet, en met zyne kennelyke hand geaddresseert, als volgt: Messieurs, Messieurs J.A. Cuperus et J. Walraven, Avocat & Procureur très renommés a Amsterdam: welke missive hy Mr W. Bilderdyk verklaarde te zijn zijn schriftlyk andwoord op de missive, door my op den 27n bevoorens van wegens meergemelde heeren aan hem overgegeven. En hebbe ik dienvolgende deze missive overgenomen, en op de plique daarvan nevens het zegel geteekend met de woorden: reçu des propres mains de Mr W. Bilderdyk, en presence de Jean Bernarde Konig, et George Charles Langebartels, comme témoins, ce 29 may 1801. ten einde dezelve met mijn bygevoegd relaas, met de eerste postgelegenheid onder myn couvert te verzenden. 't welk ik Notaris relateere te zyn myn wedervaren. Aldus gedaan binnen Brunswyk ten dage respectivelyk als boven, in presentie van Johann Bernard Konig, en George Carel Langebartels, als getuigen, en daarvan gemaakt dit relaas op heden, den negen en twintigsden May, een duizend acht honderd en een, 't welk door my en de voornoemde getuigen geteekend wordt. Quod attestor Julius Friderick Ludewig Rodemeyer, Notar. publ. Johann Bernard Konig, als getuijge George Carel Langebartels, als getuijge v.s.p.Ga naar eind48. | |
4Dagvaarding Amsterdam, 16 juni 1801 GAA, inv.nr RA 5061, nr 1542
Procureur Walraven 00 VBSGa naar eind49. met een 2e weet ter OR
Catharina Rebecca Woesthoven huijsvrouw van en in gemeenschap van goederen getrouwt met Mr. Willem Bilderdijk, woonende binnen deese stad, heeft ter Vierschaar gedaan dagvaarden denzelven Mr. Willem Bilderdijk En deede zeggen dat de eijschsse na geduurende eenige jaaren een zeer ongenoeglijke echtverbintenis met de gede gesleten en veele en verregaande onaangenaamheden van denzelven te hebben moeten verduuren, eindelijk in, en zedert den jaare 1795 wanneer de gede dit land heeft verlaten, met medeneming van een der twee kinderen welke hij aan haar in huwelijk had verwekt heeft moeten ondervinden, dat hij zich harer en het eene kind, het welke hij aan haar hadt agtergelaten, geheel en al heeft onttrokken, niet in het minste voor het onderhoud van haar en het zelve kind heeft gezorgd en zo wel haar, als dit kind geheel en al aan hun eigen noodlot heeft overgelaten. Dat wel zedert dien tijd te meermale men nu nog laatstelijk voor eenige weeken, de dringenste pogingen zijn gedaan, om den gede van deze zijne handelwijze en geheel miskenning des huwelijks plichten te rugge te brengen, dan dat dezelve pogingen nu reeds gedurenden meer dan ses jaaren altoos vruchteloos zijn geweest, en de gede op laatst aan hem gedane instantien zelfs zoverre is gekomen, om rond uit te verklaren, dat hij niet gezind was, zich weder met de eijschsse te vereenigen, of met haar te leeven dat hij haar aan haar zelve overlied, - dat dit zijne welbedachte sentimenten waren, en dat hij daarvan niet af ging, alles dierhalven ten dien gevallen dat niet alleen het tijdsverloop zelve van nu reeds meer dan zes jaaren maar ook in het bijzonder deze zeer duijdelijke en ondubbelzinnige verklaring geene de minsten twijffel meer overig laten omtrend het opzet van den gede om de eijschsse voor altoos malitieuselijk te verlaten. Mits welke en andere reedenen, is 't nood, nader te allegueeren, de eijsssse Eisch doende concludeerd, dat hij gede zal worden verklaard, de eijschsse malitieuselijk te hebben verlaten, en dat ter dezer zake de band des huwelijks tusschen de eijschsse en de gede hebbende gesubsisteerd, zal worden verklaard te zijn gedissolveerd mitsgaders den gede vervallen en verstoken te zijn van alle baten en voordeelen des huwelijks, met admissie van de eijschsse om, des begerende, wederom met eenen anderen te mogen trouwen, en authorisatie op eene der Secretarissen van dit Committé, omme van deze dissolutie des huwelijks de gewone publicatie te doen: Makende mede in cas van contradictie wel expresselijk eisch van kosten, ofte tot anderenGa naar eind50. etc. | |
5Uitspraak op de Ordinaris Rol Amsterdam, 10 juni 1801 GAA, inv.nr RA 5061, nr 1920Ga naar eind51., f. 82v.
Catharina Rebecca Woesthoven huijsvrouw van en in gemeenschap van goederen getrouwd met Mr. W. Bilderdijk woonende binnen deeze stadGa naar eind52. contra Walraven procur. denzelve Mr. Willem Bilderdijk Omme velleklagt ter laaster Vierschaar gedecerneert te purgeeren en als nog te antwoorden op den eijsch en conclusie die aldaar zal worden gedaan en genomen voorts de zaak te voldingen en af te plijten op pene als volgens de ordonnantie.
Uytgeroepen niemand gecompareerd en in statu om by intendit te worden gejustificeerd.
actum 23 juny 1801 pres de Leden de Melander, Brender a Brandis, van der Marck, Glimmer en van Houten.
Het Comitte van Justitie regt doende bij intendit, verklaart den band des huwelijks tusschen de eisse en den gede hebbende gesubsisteert te zijn gedissolveerd over en ter zake van des gede malitieuse desertie en den gede Vervallen en verstooken van alle baten & voordeelen des huwelijks, admitteerd de eisse omme des begeerende wederom een ander wettig huwelijk te mogen aangaan; en authoriseerd Secretarissen van dit Committe omme daar van de gewoone publicatie in forma te doen. Condemneerd laastelijk den gede in de kosten van den processe, mitsgs in den kosten van de zegels ter summa van f 36,12. het zegel tot het vonnis is daar onder begreepen.
Aldus Gearrt 25 febr 1802 bij de leden Van der Marck, Van Bommel, Van Ommeren, Van Persijn en Van Houten: en gepront 26 febr 1802 pres. A. Musquettier Maire deezer stad en de leden Van der Marck, Gales, Brender a Brandis, De Melander en Van Houten.Ga naar eind53. | |
[pagina 11]
| |
Org vonnis gesch op 't zegel f 16 uitgeg. aan Walraven 14 april 1802. | |
6Het z.g. ‘Extract Ordinaris Rol, Amsterdam, 10 juni 1796’ Hs. BM A 87-2Ga naar eind54.
Extract uit de Ordinaris Rol der Stad Amsterdam in dato 10 Juny 1796.
Catharina Rebecca Woesthoven, huisvrouw van en in gemeenschap van goederen getrouwd met Mr. Willem Bilderdijk, woonende binnen deze Stad Contra Denzelven Mr Willem Bilderdyk. Het Committé van Justitie, rechtdoende by intendith, verklaart den band des huwelyks tusschen de eischeresse en den gedaagden hebbende gesubsisteerd, te zyn gedissolveerd: en den gedaagden vervallen en verstoken van alle baaten en voordeelen des huwelyks, admitteert de eischeresse omme des begeerende wederom een ander wettig huwelyk te mogen aangaan en authoriseert Secretarissen van dit Committé omme daar van de gewoone publicatie in forme te doen: condemneert laatstelyk Uitspraak op de Ordinaris Rol, 10 juni 1801. Gemeentearchief Amsterdam, inv.nr. RA 5061, nr. 1920, f. 82v.
den gedaagden in de kosten van den processe, mitsgaders in de kosten van de zegels ter somme van f 36:12 't zegel tot het vonnis daar onder begreepen.
Leges f 1:16: - Solvit. | |
7Kopie van het z.g. ‘Extract Ordinaris Rol, Amsterdam, 10 juni 1796’ Brunswijk, 29 september 1803 Hs. BM A 87-5
Copia vidimata d'un extrait de la rôle ordinaire de la ville d'Amsterdam en date du 10e Juin 1796.
Catharine Rebecque Woesthoven, epouse de, et mariée en communauté des biens aver Mr Guillaume Bilderdyk, demeurante en cette ville contre Ledit Mr Guillaume Bilderdyk
Le Commité de Justice, faisant droit sur l'intendit, déclare, que le lien du mariage, qui a subsisté entre la demanderesse et le defendeur, est dissous, et le defendeur échu et forclus de tous | |
[pagina 12]
| |
les profits et avantages du mariage: il est permis à la demanderesse de pouvoir contracter, (en cas qu'elle le veuille) un autre mariage légitime, et les Sécretaires de ce Comité sont authorisés à en faire la publication ordinaire in forma: condamné enfin le Defendeur aux depens du procès, et aux frais du papier timbré, qui sont taxés à la somme de fl. 36,,12, le timbre de la sentence y compris. /Signé/ Hk Helder /à coté étoit mis/ Leges fl. 1.16. - Solvit
Cette copie traduite est tout à fait conforme à l'original Hollandois, écrit sur un papier timbré d'Hollande de 6. sous. Quod attestor Julius Frederick Ludewig Rodemeyer Notar. publ. Brunsvigae, die 29. Septembr. 1803. |
|