Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 21
(2004)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Bilderdijk en VlaanderenGa naar voetnoot*‘Om de Mengeling te helpen versieren’ De publicatiegeschiedenis van Willem Bilderdijk in de Zuidelijke Nederlanden, 1820-1890InleidingDe bundel uitgegeven in 1956 naar aanleiding van de herdenking van Bilderdijks tweehonderdste geboortedag, bevat een informatief opstel van de Gentse hoogleraar Frank Baur over ‘Bilderdijk en Vlaanderen’.Ga naar eind1. Ondubbelzinnig blijkt daaruit dat Bilderdijk gedurende de hele negentiende eeuw in het zuiden van het Nederlandse taalgebied gold als het ultieme ‘dichtgezag’, de ‘reus' van de letteren’, de ‘eerste ster aan de dichterlijke hemel’. Baur staafde zijn betoog met een aantal sprekende citaten uit de briefwisseling van Vlaamse schrijvers, met markante opinies uit beschouwend proza en zelfs met poëticale gedichten waarin Bilderdijk expliciet als voorbeeld fungeerde. Hedendaagse onderzoekers zouden daar nog een veelzeggende bron aan toevoegen: catalogi van privé-bibliotheken van vooraanstaande schrijvers. In de bibliotheek van Philippe Blommaert (1808-1871) was hij met elf titels bijvoorbeeld de best vertegenwoordigde eigentijdse auteur, evenals in de bibliotheken van Prudens van Duyse (1804-1859) met vijfentwintig titels en van Jan Frans Willems (1793-1846) met maar liefst achtentachtig titels.Ga naar eind2. Dat het werk van Bilderdijk in het toenmalige Zuid-Nederlandse literaire bedrijf goed bekend was en zelfs werd vereerd, hoeft dus verder geen betoog. Maar daarbij rijst wel meteen een cruciale vraag: kreeg die bewondering ook een concrete neerslag in de vorm van publicaties? Verschenen er in de Zuidelijke Nederlanden boeken van en over Bilderdijk, of bijdragen in de zo talrijke tijdschriften van de negentiende eeuw? Met andere woorden: was hij een zorgvuldig gekoesterde grootheid in een beperkte kring van literatoren die hun boeken rechtstreeks in Nederland bestelden, of was zijn werk ook in Vlaanderen beschikbaar voor een ruimer lezerspubliek? Dergelijke vragen kan men beantwoorden door onderzoek van de publicatiegeschiedenis van het werk van een auteur. In deze bijdrage tracht ik een overzicht te geven van de verschillende publicaties van Bilderdijks werk in boeken en tijdschriften uit de Zuidelijke Nederlanden, zowel tijdens als na het leven van de dichter.Ga naar eind3. Door de overlijdensdatum van Bilderdijk vallen deze twee periodes overigens samen met een ingrijpende omslag in de staatkundige positie van ons taalgebied: vóór Bilderdijks dood in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, na Bilderdijks dood in het onafhankelijke koninkrijk België. | |
[pagina 2]
| |
Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, 1815-1830Baur stelt dat ‘Bilderdijk's roem als dichter in onze gewesten een vrucht [is] geweest van de jaren na Waterloo: de jaren der eenheid van het Koninkrijk der Nederlanden’.Ga naar eind4. Op grond van het corpus publicaties blijkt die vaststelling vatbaar voor enige nuance: na Waterloo duurde het nog meer dan tien jaar alvorens Bilderdijks roem was gevestigd, en die roem werd bovendien bewerkstelligd door een gering aantal personen. Tot 1820 verscheen er in de sowieso schaarse literaire of culturele tijdschriften bijvoorbeeld niet veel meer dan enkele advertenties voor werk van Bilderdijk.Ga naar eind5. Pas in 1821 kwam het tot een eerste echte publicatie, in de Antwerpschen Almanach van Nut en Vermaek, het orgaan van het ‘Antwerpsch Tael- en Dicht-kundig Genootschap’ onder de eenmansredactie van Willems. Nadat Bilderdijk een uitnodiging voor een bezoek aan Antwerpen had afgewezen omwille van de ‘naderende sloping van mijn afgemat en verzwakt lichaam’, bleek hij wel bereid tot inzending van enkele gedichten met het oog op publicatie door het Genootschap.Ga naar eind6. Die vereniging was gegroeid uit kringen van Antwerpse onderwijzers en telde een vijftigtal actieve leden die zich toelegden op de beoefening van taalen letterkunde en toneel in de volkstaal. Het stond sedert 1820 onder de hoge bescherming van koning Willem I en werd gaandeweg door Willems op Hollandse leest geschoeid. Hij was erin geslaagd om een aantal bekende schrijvers van de oudere generatie - S.I. Wiselius (1769-1845), D.J. van Lennep (1774-1853), M.C. van Hall (1768-1858) en J. de Vries (1777-1842) - tot een ‘buitenlidmaatschap’ te verleiden. Bovendien wist hij enkele van die nieuwe leden, maar ook zijn eigen relaties als boekhandelaar W. Messchert (1790-1844) en uitgever J. Immerzeel jr. (1776-1841), of de jongere coryfeeën L.G. Visscher (1797-1859) en J.L. Nierstrasz (1796-1828), te bewegen tot publicatie in de Almanach, zodat ‘het nieuwe bundeltje de vorige oneyndig verre zal overtreffen’.Ga naar eind7. Tot grote tevredenheid van Willems plaatste Bilderdijk meteen drie gedichten: ‘Herodes’, ‘Klaagzang’ en ‘Progne en Filomele’.Ga naar eind8. Beleefdheidshalve werden die door de dichter zelf als ‘kleinigheden’ bestempeld, waarover hij zich - wellicht meer uit vormelijke dan oprechte bescheidenheid - in zijn briefwisseling onzeker toonde: ‘een enkel klein stukjen kan ons niet vertoonen gelijk wy zouden wenschen, nevens en in gezelschap van roemrijke tijdgenooten op te treden, om (ware het mogelijk) de Mengeling te helpen versieren’.Ga naar eind9. Het jaar nadien hield de Almanach op te bestaan, om pas in 1825 te herrijzen in de vorm van de slechts één keer verschenen bundel Gedichten en verhandelingen van het Koninglijk Genootschap van Tael- en Dichtkunde te Antwerpen. Daarin werd een keur van eerder verschenen stukken opnieuw gedrukt, waaronder de drie gedichten van Bilderdijk.Ga naar eind10. In de nochtans uitvoerige correspondentie van de dichter met Willems uit datzelfde jaar komt deze herdruk nergens ter sprake, zodat de mate van auteursbetrokkenheid moeilijk is in te schatten. Korte tijd later hield het Antwerpse genootschap op te bestaan, zodat een verdere samenwerking met Bilderdijk uiteraard ook was uitgesloten. Toch zou hij nog een rol spelen in het Zuid-Nederlandse genootschapsleven. Omstreeks 1825 stuurde hij bijvoorbeeld een brief en een gedicht naar de ‘Koninklijke Maatschappij van Vaderlandsche Taal- en Letterkunde’te Brugge. Die vereniging telde een honderdtal leden, was opgericht bij koninklijk besluit, was gehuisvest in de lokalen van de rechtbank en werd gepatroneerd door de Koning en van overheidswege gesubsidieerd. Het wekt dan ook weinig verwondering dat precies de voorzitter van de rechtbank, Pieter Alexander Sandelin (1777-1857), optrad als commissaris van de vereniging. In zijn jaarverslagen kwamen de mededelingen van Bilderdijk, erelid van de Maatschappij, terecht.Ga naar eind11. De vereniging schreef ook geregeld prijsvragen uit, zoals ‘Een kort overzigt der Verhandelingen over de Nederduitsche Spel- en Spraakkunst van de Heeren Siegenbeek en Weiland, vergeleken met de Nederlandsche Spraakleer en verdere Taalkundige Schriften van den geleerden Heer Mr. W. Bilderdijk’, waarvoor in 1827 twee inzenders werden bekroond.Ga naar eind12. In Brugge was tegelijk nog een tweede letterkundige vereniging actief, namelijk de ‘Maatschappij van Uitgalming’ onder de kenspreuk ‘Yver en Broedermin’. Zij publiceerde tussen 1828 en 1830 drie delen van een Verzameling van [...] tooneel- letterdicht- zede- redekundige Voortbrengselen. In augustus 1830, slechts luttele weken voor de revolutie, publiceerde Bilderdijk daarin het gedicht ‘Tyrteus aan de Spartanen’. Het stuk kwam terecht in het laatste katern van de Verzameling, waarvan de activiteit prompt drie jaar werd stilgelegd.Ga naar eind13. Op hetzelfde moment werden ook de initiatiefnemers van de ‘Koninklijke Maatschappij’, in de eerste plaats commissaris Sandelin, op gewelddadige wijze verjaagd uit de stad.Ga naar eind14. In Brussel was intussen een nieuw recensietijdschrift opgericht, De Argus. Het bestond slechts een goed jaar, van september 1825 tot december 1826, en stond onder redactie van Lodewijk Gerard Visscher (1797-1859), toen nog ambtenaar te Brussel maar een jaar later hoog- | |
[pagina 3]
| |
leraar Nederlands te Leuven. Hij werd in zijn redactionele opdrachten bijgestaan door de jonge student Jan Wap (1806-1880). De strenge en scherpe toon van het regeringsgetrouwe tijdschrift - waarvan Wap enkele jaren later een Hollandse versie zou lanceren - gold in die tijd als bijzonder vernieuwend. Naast enkele losse mededelingen over Bilderdijk, was er in De Argus aandacht voor de Heldinnenbrieven van Pieter van Schelle, dat jaar door Bilderdijk uitgegeven, en voor het vierde en laatste deel van Nieuwe taal- en dichtkundige verscheidenheden.Ga naar eind15. Beide recensies werden gepubliceerd onder de initialen ‘R.’ en ‘R.P.’, die wellicht staan voor P. Reland een bekend pseudoniem van Wap.Ga naar eind16. Diezelfde Wap, officieel student aan de Gentse universiteit maar eerder een regeringsgetrouw intrigant en cultuurpoliticus,Ga naar eind17. ontplooide daar een nog merkwaardiger initiatief, de Belgische Muzen-Almanak. Dat was dan wel de Zuidelijke tegenhanger van de bekende Muzen-Almanak van dichter-uitgever Johannes Immerzeel, maar richtte zich uitsluitend tot een Hollands of pro-Hollands publiek. Wap is erin geslaagd om Bilderdijk tot medewerking te bewegen, al was dat vooral te danken aan de tussenkomst van Jacob Kesteloot (1778-1852), hoogleraar medicijnen aan de universiteit van Gent, maar voordien lijfarts van koning Lodewijk Napoleon. Op die manier was hij met Bilderdijk in vriendschappelijk contact getreden.Ga naar eind18. In vier van de vijf jaargangen van de Belgische Muzen-Almanak verschenen in totaal zes gedichten: ‘Aan den Hoogleeraar Kesteloot, Na de lezing der Lofrede op den grooten Boerhaave’, ‘Mikon. Veldklacht’, ‘Maerlant’, ‘Afscheid’, ‘Mijn Leven’ en ‘In het Album van den Wel Edel Geboren, Mr. J.H. Hoeufft’.Ga naar eind19. De goede verstandhouding tussen Bilderdijk en Wap - inmiddels leraar aan de militaire academie van Breda - evolueerde gaandeweg tot een persoonlijke vriendschap, zoals onder andere in een intensieve correspondentie tot uiting kwam. Bilderdijk, die in het Noorden nauwelijks nog vrienden had, verleende Wap toestemming tot de uitgave van een nieuwe bundel in het Zuiden. In ruil voor vijftig van de tweehonderd gulden honorarium verzorgde hij de samenstelling en de redactie van Avondschemering, dat in 1828 bij de Brusselse uitgever Jozef Sacr, verscheen.Ga naar eind20. De bundel bevatte uitsluitend verspreide verzen, werd fraai vormgegeven - Bilderdijk noemde het ‘een typographische pronkproef’ - en opende met een bevlogen Groot-Nederlands voorwoord van de auteur: ‘De hereeniging der sints meer dan twee eeuwen van elkander gescheiden Nederlanden onder den meestgewenschten Koningsscepter, heeft bij ieder weldenkende [...] ook de zucht en belangstelling onzer harten uitgebreid; en geen Brussel of Gent is ons Hollanderen tegenwoordig meer vreemd dan of Leyden, of Utrecht, of Groningen: ook mag men 't plicht rekenen, het onze aan eene steeds engere verbroedering toe te brengen.’ Het jaar daarop volgde opnieuw door toedoen van Wap de bundel Schemerschijn bij de Gentse uitgever A.B. Steven. De bundel bestond uit twee delen - ‘Psalmzangen’ en ‘Mengelpoëzy’ - en werd voorafgegaan door een nog veel merkwaardiger voorrede van de auteur, waarin de ‘bezwijkende Grijzaart’ met een dramatisch ‘Vaerwel’ definitief afscheid nam van zijn lezers. Vreemd genoeg verscheen te Brussel bij Brest van Kempen in 1830 toch nog een bundel, Nasprokkeling, waarvoor Wap half juli zelf het voorwoord schreef. De dichter rouwde namelijk nog om het overlijden van zijn echtgenote. Als tussentijdse conclusie kan gelden dat Bilderdijks glorie tijdens de Hollandse tijd werd hoog gehouden door drie personen: Willems, een befaamd orangist met | |
[pagina 4]
| |
een belangrijke functie in overheidsdienst, professor Kesteloot, door huwelijk en beroepsleven half Hollander en half Vlaming, en Wap. De verspreiding van Bilderdijks werk was dus tijdens het Verenigd Koninkrijk in handen van regeringsgetrouwen, zoals overigens de volledige Zuid-Nederlandse literatuur uit die tijd. Die conclusie komt nog duidelijker uit de verf, wanneer men er ook de drie voornaamste uitgevers van Bilderdijk op betrekt. Jozef Sacr, uit Brussel was een bekende orangist, die vaak in overheidsopdracht werkte en in 1831 zelfs in de gevangenis belandde na de aanplakking van een anti-Belgisch pamflet.Ga naar eind21. Steven vluchtte bij de revolutie uit Gent naar het Noorden en werd daar uitgever van het Journal de la Haye, vanaf 1830 spreekbuis van de orangisten en door de regering financieel sterk ondersteund. Van de Brusselse uitgever Brest van Kempen is ten slotte bekend dat hij door de minister van Justitie en koning Willem financieel boven water werd gehouden, toen hij in 1829 dreigde failliet te gaan. Zij achtten het om staatkundige redenen belangrijk dat er in Brussel ten minste één Nederlandstalige boekhandelaar en uitgever actief bleef.Ga naar eind22. | |
Na de revolutie: boeken in BelgiëNa de Belgische omwenteling, in augustus en september 1830, viel de Nederlandse literatuur in het Zuiden compleet stil. Het zou bijna tien jaar duren vooraleer er opnieuw een - bescheiden - literaire activiteit in het Nederlands ontstond. Gelet op het recente verleden was men in het algemeen niet geneigd om meteen Noord-Nederlandse voorbeelden aan te halen.Ga naar eind23. In een van de pionierstijdschriften, het filologisch georiënteerde Belgisch Museum van Willems, publiceerde Jan Baptist David (1801-1866) toch een lang artikel ‘Over de Bilderdijksche afwijkingen van het gewoon schrijfgebruyk in Holland’.Ga naar eind24. David - een katholiek priester die hoogleraar Nederlands was aan de heropgerichte universiteit vanLeuven - bracht enkele jaren in zijn eigen tijdschrift De Middelaer een geannoteerde en becommentarieerde editie van ‘De Geestenwareld’.Ga naar eind25. De editie verscheen in 1842 opnieuw als zelfstandige publicatie bij de Leuvense uitgever Vanlinthout en Vandenzande, ‘drukkers der hoogeschool’. Het jaar nadien verscheen er al een uitgebreide herdruk, onder de titel De Geestenwareld en het Waerachtig Goed. Bij dezelfde uitgevers waagde David, wellicht de deskundigste filoloog van zijn generatie, zich in 1848 aan een nog veel uitdagender editie van Bilderdijks werk. De drieduizend alexandrijnen van De Ziekte der Geleerden, in zes zangen. Uitgegeven met inleiding en aenteekeningen door J. David beliepen meer dan zeshonderd bladzijden. Ook deze teksteditie werd herdrukt, zeven jaar later, en omvatte toen bijna zevenhonderd bladzijden. Alles wijst er dus op dat de edities van Bilderdijk aan de universiteit van Leuven een reële impact hebben gehad, indien ze al niet als handboek werden gebruikt. Van David is bekend dat hij in zijn colleges haast uitsluitend taal- en stijlkundige verklaring van Noord-Nederlandse auteurs doceerde, met als doel de schrijfvaardigheid van de studenten te verbeteren.Ga naar eind26. Men kan dus veilig aannemen dat Bilderdijk in de jaren veertig en vijftig van de negentiende eeuw verschillende generaties studenten van de Leuvense universiteit tot voorbeeld heeft gestrekt. Buiten de academische kring bleef de productie van Bilderdijks werk in boekvorm eerder beperkt. Er verschenen een paar weinig opgemerkte bundels of bloemlezingen in Brugge, Sint-Truiden, Roeselare en Ninove, maar tot een echt belangrijke editie door een vooraanstaand filoloog is het nooit meer gekomen.Ga naar eind27. Bijna was dat toch gebeurd, want Ferdinand Augustijn Snellaert (1806-1872), medestander en opvolger van Willems aan het hoofd van de Vlaamse Beweging, heeft in 1847 pogingen ondernomen om een Vlaamse roofdruk op de markt te brengen. De oud-officier in het Nederlandse leger zou dat niet doen om op andermans kap grof geld te verdienen, maar uitsluitend ter verspreiding van de Nederlandse taal en cultuur. Dat blijkt ook uit een brief aan J.A. Alberdingk Thijm, waarin de schuld voor het | |
[pagina 5]
| |
fenomeen ‘roofdrukken in Vlaanderen’ bij de Nederlandse uitgevers wordt gelegd: ‘Maer regt uit gesproken zyn de hollandsche werken niet alle mael te duer dan dat wy hopen zouden op een tamelyk lezend publiek. Wie geeft hier twaalf gulden voor drie deelen van Bilderdyk? Misschien drie ryke liefhebbers; maer de burger jongen die zich op de tael wil toeleggen blyft van alle boeken verstoken, en zoo valt hy, by gebrek aan nederlandsche werken, van zelf in de fransche literatuer.’ Het boek werd in de pers aangekondigd,Ga naar eind28. de ‘Vereniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels’ maakte bezwaar tegen het voornemen, Snellaert en zijn uitgever werden voor ‘kapers’ en ‘smokkelaers’ uitgescholden en het initiatief stierf een stille dood.Ga naar eind29. | |
Na de revolutie: publicaties in tijdschriftenTussen 1840 en 1890 was Bilderdijk wel geregeld aanwezig in verschillende Vlaamse culturele en literaire tijdschriften, die zich eerst bescheiden maar gaandeweg met meer nadruk manifesteerden. Op een halve eeuw tijd verschenen minstens 95 publicaties van en over Bilderdijk. Dat betekent zeker niet dat er elk jaar twee artikelen werden gepubliceerd: de meeste jaren verscheen er gewoon niets. Het algemeen totaal is hoofdzakelijk het gevolg van vier duidelijke pieken in de populariteit, korte periodes van intense belangstelling tijdens de eerste helft van de jaren veertig (24 publicaties), halfweg de jaren vijftig (25), de late jaren zestig (11) en de vroege jaren tachtig (12). Niet toevallig is die populariteit telkens toe te schrijven aan de belangstellingssfeer van de redactieleden van één tijdschrift. Hieronder volgt een bespreking van het profiel van die tijdschriften, de samenstelling van de redactie en de aard van de publicaties met betrekking tot Bilderdijk. Tijdens de eerste helft van de jaren veertig heeft vooral het Gentse Kunst- en Letterblad bijgedragen tot Bilderdijks faam in het Zuiden. Het blad verscheen tussen 1840 en 1845 tweemaal per maand en richtte zich tot een breed burgerlijk publiek dat zich niet zozeer interesseerde voor geschiedenis of filologie, maar eerder voor de literaire en culturele actualiteit. Hoofdredacteur was Snellaert, de man achter het mislukte plan om Bilderdijk na te drukken. Hij introduceerde er een nieuw soort literaire kritiek, die ernstig en objectiverend was - geheel in strijd met de wederzijdse bewieroking die toen onder Vlaamse auteurs gangbaar was. Snellaert plaatste boven elke aflevering ook een citaat als motto: van de 106 nummers van het Kunst- en Letterblad hebben er 26 een citaat uit Bilderdijk meegekregen.Ga naar eind30. Dat aantal is op zich | |
[pagina 6]
| |
al veelzeggend voor de hoge achting van de hoofdredacteur voor de dichter, maar ook op inhoudelijk vlak bestond er veel aandacht voor hem. Zo waren er artikelen over de invloed van Bilderdijk op Isaac da Costa (1798-1860) of een recensie van diens editie van de onvoltooid gebleven ‘Ondergang der eerste wareld’.Ga naar eind31. Maar het opvallendst was de publicatie van een zestiendelige reeks onder de titel ‘Briefwisseling van Bilderdijk’. De reeks ging van start in 1840, toen twee vooraanstaande intellectuelen onuitgegeven brieven publiceerden die Bilderdijk hen had geschreven. Het ging om de reeds genoemde Kesteloot en om Constant Philippe Serrure (1805-1872), de bekende bibliofiel en hoogleraar Nederlandse geschiedenis en letterkunde in Gent. Vervolgens werd er, waarschijnlijk op verzoek van hoofdredacteur Snellaert, maar liefst veertien keer een brief van Bilderdijk aan Wap afgedrukt.Ga naar eind32. Wap had die brieven nog niet eerder in het licht gegeven: ‘De intimiteit eener Vriendencorrespondentie deed mij, ten minste tijdelijk, terugdeinzen voor de plaatsing in de door Messchert bewerkstelligde uitgave van vijf deelen Brieven van Bilderdijk, zóó kort na 's dichters dood.’Ga naar eind33. Op instigatie van dezelfde Wap werd parallel een reeks van vijf artikelen geplaatst met de editie van ‘Onuitgegeven poëzie van Bilderdijk’.Ga naar eind34. Het betrof ‘Op twee eenogige kinderen’, ‘Saffo, naer het oud Fransch der beroemde Clotilde’, ‘Op een jacobaas-kannetjen’, ‘Vorst- en volksregeering’ en natuurlijk ook ‘Dankzegging aen mijnen hartelijken vriend J.J.F. Wap’, het bekende gedicht uit september 1829 waarmee Wap ook zijn eigen boek over Bilderdijk besloot.Ga naar eind35. Nadat het Kunst- en Letterblad in 1845 ter ziele was gegaan, werd het al in 1846 opgevolgd door De Eendragt. Opnieuw ging het om een algemeen-cultureel tijdschrift uit Gent, dat tweemaal per maand verscheen en grosso modo dezelfde groep vaste medewerkers had - naast Snellaert vormden onder anderen hoogleraar Jacob Heremans en de reeds genoemde schrijvers Blommaert en Van Duyse de redactie. De eenentwintig jaargangen bevatten een massa korte artikelen, verslagen van activiteiten, boekbesprekingen en heel veel mengelwerk. Zo verschenen in de eerste jaargangen een recensie van het editiewerk van David, een beschouwend stuk over de postuum gebundelde collegedictaten van de Geschiedenis des vaderlands en de publicatie van enkele onuitgegeven brieven aan Willems.Ga naar eind36. De piek halfweg de jaren vijftig hing echter vooral samen met de publicatie van de vijftiendelige Dichtwerken bij de Haarlemse uitgever Kruseman. De uitgever zelf kreeg in De Eendragt uitgebreid de kans om zijn werk te promoten en plaatste er een aankondiging onder de titel ‘Kompleete uitgave van Bilderdijks Dichtwerken onder toezigt van Mr. Is. da Costa’.Ga naar eind37. Tot vijfmaal toe wijdde Van Duyse - de man die in 1830 naar Nederland was gevlucht en daar Bilderdijk nog had ontmoet -Ga naar eind38. in hetzelfde blad een bespreking aan deze editie, waarvan het belang op die manier sterk in de verf werd gezet.Ga naar eind39. Bovendien plaatste hij een algemener beschouwend stuk, een lofdicht op de Leuvense editie van David en een open brief aan Jan Pan over de bronnen van Bilderdijk.Ga naar eind40. Tussendoor schreven nog enkele andere auteurs over Bilderdijk: Da Costa publiceerde bijvoorbeeld zelf nog een artikel, en er werden nogal wat stukken overgenomen uit Nederlandse bladen.Ga naar eind41. De pieken in late jaren zestig en de vroege jaren tachtig waren minder eenduidig toe te schrijven aan één tijdschrift; voor Bilderdijk was er aandacht in literair enideologisch zeer diverse tijdschriften als Noord en Zuid, De Vlaamsche Wacht, Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, De Vlaamsche Vlagge of De Vlaamsche School. Van structurele belangstelling was vooral sprake bij het Gentse onderwijstijdschrift De Toekomst. Dat bijzonder langlopende blad - van 1857 tot 1898 - richtte zich tot een liberaal publiek van onderwijzers en pedagogen en heeft zich bijzonder ingezet voor de vernederlandsing van het onderwijs in Vlaanderen.Ga naar eind42. De belangrijkste Nederlandse publicaties van en over Bilderdijk werden er systematisch gerecenseerd. De ambitieuze hoofdredacteur en enige bestuurder van het tijdschrift, Frans de Cort (1834-1878), besprak aan het einde van de jaren zestig bijvoorbeeld de bloemlezing door Arie de Jager, tweemaal de bloemlezing door Van Vloten, en het werk van Andriesse over Bilderdijks eerste huwelijk.Ga naar eind43. Ook een artikel van De Jager zelf over de spellingskwestie ‘Bilderdijk of Siegenbeek’ heeft hij opgenomen.Ga naar eind44. Na het terugtreden van De Cort verscheen er meer dan tien jaar niets over Bilderdijk, tot het tijdschrift begin jaren tachtig opnieuw veel aandacht schonk aan de dichter. Kort na 1880 werden bijvoorbeeld zes oorspronkelijke stukjes geplaatst.Ga naar eind45. Maar het opvallendst was de publicatie in drie delen van ‘Bilderdijk. Voordracht aan de leerlingen der staatsnormaalschool van Lier, op zondag, 3 februari, 1889’ door Gustaaf Segers (1848-1930), de bekende schrijver van verhalen en novellen en leraar aan de lerarenopleiding in Lier.Ga naar eind46. Nog hetzelfde jaar voegde hij daar zelfs een tweedelige publicatie over ‘Vondel en Bilderdijk’, aan toe.Ga naar eind47. In verband met De Toekomst moet ook nog worden opgemerkt dat het tijdschrift te Gent werd uitgegeven door de firma Hoste, die omstreeks dezelfde tijd enkele edities van de toneelstukken Floris de Vijfde en Willem van Holland op de markt heeft gebracht.Ga naar eind48. | |
[pagina 7]
| |
BesluitBilderdijk is in de Zuid-Nederlandse tijdschriften geïntroduceerd tijdens de laatste vijf jaar van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Dat gebeurde door een kring van schrijvers, die koning en regering zeer genegen waren én erdoor (financieel) werden ondersteund. Tot de revolutie hebben hun inspanningen ongeveer dertig publicaties van en over Bilderdijk opgeleverd - gelet op de bescheiden literaire infrastructuur in het Zuiden geen slecht resultaat. Vervolgens hield de Vlaamse literatuur gedurende ongeveer tien jaar op te bestaan. Toen rond 1840 opnieuw enkele tijdschriften werden opgericht, gebeurde dat grotendeels door de erfgenamen van schrijvers uit de tijd van het Verenigd Koninkrijk. Snellaert (gewezen officier in het Hollands leger), Van Duyse (in 1830-1831 balling in het Noorden) en Serrure (gewezen secretaris van Willems) hebben - geholpen door persoonlijke vrienden van Bilderdijk, zoals de inmiddels bejaarde Kesteloot en de onvermijdelijke Wap - tijdens de opstartfase van het Vlaamse tijdschriftwezen intensief teruggegrepen naar hun grote voorbeeld Bilderdijk. Staatkundig waren zij inmiddels min of meer verzoend met het nieuwe koninkrijk België, maar cultureel en literair bleven zij Groot-Nederlanders. Parallel aan deze ontwikkelingen was er in het onderwijs bijzondere aandacht voor Bilderdijk. Op universitair niveau heeft vooral de Leuvense hoogleraar David zich onderscheiden met een aantal groots opgezette tekstedities, die hij in zijn colleges wellicht intensief heeft gebruikt. In het middelbaar onderwijs en de lerarenopleiding heeft vooral het tijdschrift De Toekomst de hand gehad in Bilderdijks faam. De aandacht in het onderwijs onderscheidt zich wel duidelijk van de aandacht bij de vorige groepen: de appreciatie voor Bilderdijk gold uitsluitend de stilistische en taalkundige facetten van zijn werk - van staatkundige overwegingen of persoonlijke dweperij is er geen spoor! In de aanhef tot zijn lezing over Bilderdijk schreef Gustaaf Segers bijvoorbeeld: ‘Als kunstenaar staat hij onbereikbaar hoog, als mensch werd zijn karakter door hoedanigheden ontsierd, die hem stellig doen verachten [...] Ik voeg erbij, dat dit afstootend, hatelijk karakter grootelijks de oorzaak is, dat men Bilderdijk, zelfs in zijn vaderland, de hulde weigert, waarop hij, als dichter, recht heeft.’ Maar over de inhoudelijke achtergronden en oorzaken van dergelijke uitlatingen verneemt u meer in de volgende bijdragen. Deze bijdrage strekte tot overzicht van de externe publicatiegeschiedenis van Bilderdijks werk in het Zuiden van het Nederlandse taalgebied. Bilderdijk functioneerde daar niet uitsluitend als de icoon van een klein groepje orangisten, maar genoot bij een veel ruimer publiek bekendheid. Opeenvolgende generaties schrijvers, leraars, studenten én gewone lezers maakten er kennis met zijn werk, vanuit diverse achtergronden en met verschillende doelstellingen. Elke lezer van de jonge Vlaamse literatuur werd namelijk bij voortdurende herhaling op het bestaan van het Nederlandse ‘dichtgezag’ gewezen.
Jan Pauwels
Jan Pauwels promoveerde in 2003 aan de Universiteit Antwerpen op ‘Méér dan een mode-koorts’: Guido Gezelle en zijn postume uitgever Lambertus Jacobus Veen, 1901-1919 (handelsed. Leuven, Peeters, 2004). Momenteel is hij assistent aan de Koninklijke Bibliotheek van België en postdoctoraal navorser aan de Universiteit Antwerpen. |
|