Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 17
(2000)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
StudiesPh.H. Breuker, ‘Konst voedt 's menschen geluk’. It Makkumer dichtgenoatskip (1773-1777) (Fryske Akademy, Ljouwert/Leeuwarden, 2000; FA-nr. 872 (Statum-rige 3), prijs: f 25, -, te verkrijgen bij de Stichting Ald Makkum, Voorstraat 19, 8754 EV Makkum (tel. 0515-232551). Fraai geïllustreerde in het Fries gestelde monografie die de aan- en afloop van het genootschap behandelt, laat zien hoe 't er toe ging met de slechts tien leden, welke hun achtergronden waren, hoe de aard van hun in het Nederlands gestelde poëzie was, voorts over de overlevering en verantwoording van keuze, commentaar, editiewijze en volgorde der opgenomen teksten. Voor de B.-studie zijn vooral de pp. 29-36 van belang, over het enige vrouwelijke lid, Kinke Lenige (1755-1780), die zich na 1776 Cynthia Lenige noemde. Haar Mengeldichten verschenen postuum in 1782 bij W. Holtrop te Amsterdam. In het recente overzicht van Nederlandse dichteressen Met en zonder lauwerkrans heet Lenige een gevangene van Makkum, omdat ze zich zelf zo had genoemd. Breuker noemt haar echter eerder bevrijd door Makkum, omdat daar de omstandigheden er naar waren, dat een jonge vrouw zich door de kunst kon ontwikkelen. Maar doordat haar poëticale opvattingen anders waren, ontgroeide zij Konst. Het verhaal dat B. op haar verliefd zou zijn geweest, is het gevolg van het doorelkaar halen van twee Cynthia's: op de ene (Michilda Maria Pelgrom de Bie) schreef B. een liefdesgedicht, de andere noemde hij zijn vriendin. B. moet haar, via Jan Jordens, hebben ontmoet toen ze in juli 1778 een Amsterdams genootschap bezocht. Na Leniges dood maakte B. op haar twee gedichten, in beide gevallen om het gedicht dat Jan Aukes Backer op haar had vervaardigd, belachelijk te maken. Daartoe veranderde hij versregels en maakte er ook bij. B.'s eigen exemplaar van de Mengeldichten, waarin deze veranderingen in handschrift staan (zie afb. op p. 35), bevindt zich thans in een Antwerpse privé-collectie. Joris van Eijnatten, ‘Opklaring, opwekking en behoud. Religieus conservatisme in Nederland, 1780-1840’, in: Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland. Documentatieblad van de Werkgroep-‘Sassen’ 10-1 (1999), 9-24. P. 18 over B.'s verknochtheid aan de ‘Voetiaanse stellingen’, waarschijnlijk een eufemisme voor zijn steun, niet alleen aan Oranje, maar ook aan de kerk als gevestigde kerk. Ook over B.'s jeugdvriend J.W. Bussingh. Piet Gerbrandy, Boeken die ertoe doen. Over klassieke literatuur (Amsterdam, Meulenhoff, 2000; ISBN 90-290-6613-X), prijs: f 34,90. Passim in diverse losse notities over B., b.v. over zijn vertalingen van Kallimachus (‘nog steeds goed leesbaar’: p. 17) en Ovidius (pp. 71-72), over een mooie maar te vrije vertaling van een heldinnenbrief (p. 228). Kenmerkend voor Aischylos' stijl noemt Gerbrandy diens massieve, Bilderdijkiaans aandoende samenstellingen (p. 87). Anna de Haas, De wetten van het treurspel. Over ernstig toneel in Nederland 1700-1772 (Hilversum, Verloren, 1998; ISBN 90-6550-604-7), prijs: f 69, -. De studie is ingedeeld in 24 hoofdstukjes, over tijden en zeden, stof, waarschijnlijkheid, episodes, eenheden, bedrijven en tonelen, alleenspraken en terzijdes, gevoeglijkheid etc. In verband met B. zijn van enig belang de paragrafen ‘Het onderwijs in de toneeldichtkunst’ (B. wenste in 1779 een volledige handleiding: p. 53), ‘De vertrouwde’ (B. noemde de vertrouwden die de Fransen in plaats van de rei invoerden, merendeels nutteloze wezens: p. 148) en ‘“Duitssen trant” en “Fransche manier”’ (de nieuwe ‘zedelijke’ spelen getuigden volgens B. van het verval van de Franse smaak en geest; een vernieuwing van het treurspel zag B. vooral in de terugkeer naar de bron: de Griekse tragedie: pp. 262-263). De toneelteksten die in deze studie aan de orde komen, stammen, zoals de jaartallen in de titel ook tonen, merendeels uit B.'s eerste toneelperiode. Het zijn Edipus, koning van Thebe (1779, van belang wegens de breedvoerige vertaling en de persoonlijke voorafspraak), de Brief van den navolger van Sofokles Edipus (1780) en De dood van Edipus (1789). Toch is er ook aandacht voor een tekst uit B.'s tweede toneelperiode (de enige periode waarin B. aan één stuk door bezig was met toneel(schrijfkunst): Het treurspel. Verhandeling (1808). Aangezien die tweede periode niet tot De Haas' onderwerp behoort, ontbreekt in de literatuurlijst dus ook de studie van H.H.J. de Leeuwe, Bilderdijk, het drama en het toneel. Ook de vele artikelen door Martien J.G. de Jong over B.'s minder bekende toneelstukken, zijn niet genoemd. Gert-Jan Johannes, ‘Willem Bilderdijks verzet tegen “klassieke” en “romantische” esthetica. De knoflookgeur van het Duitse denken’, in: Geschiedenis van de wijsbegeerte in Nederland. Documentatieblad van de Werkgroep- ‘Sassen’ 3 (1992), 107-119.
J.C. Karels, ‘Jagen op de schim van Bilderdijk’, in: Reformatorisch Dagblad 8.11.1999. Over het VCH-lustrumcongres, gewijd aan de receptie van B. J. Noordegraaf, ‘Willem Bilderdijk (1756-1831) and the science of language. A Dutch linguist between two worlds’, in: David Cram, Andrew Linn and Elke Nowak (eds), History of Linguistics 1996. Vol. 2: From Classical to Contemporary Linguistics (Studies in the History of the Language Sciences Vol. 95) (Amsterdam/Philadelphia 1999 [= 2000]), 193-203.
J.Th.W. Oosterholt, De ware dichter. De vaderlandse poëticale discussie in de periode 1775-1825 (Assen, Van Gorcum, 1998). In de zes hoofdstukken van deze studie (‘De authenticiteit van de ware dichter’, ‘De teergevoelige dichter: een empiristische poëtica’, ‘Het verzet tegen metafy- | |
[pagina 16]
| |
sische haarkloverij: een common sense-poëtica’, ‘Het gevoel als bron: een idealistische poëtica’, ‘Over ware en valse wijsbegeerte: de kennis van de ware dichter’ en ‘Over de studie der Ouden: de ware dichter en de klassieken’) wordt uiteraard ook B.'s naam passim genoemd. Gedeelten meer speciaal over hem zijn de pp. 96-101, 116-118 en 130-133. Oosterholts tweede stelling bij deze diss. luidt: ‘De “idealistische” poëtica van auteurs als Willem Bilderdijk en Johannes Kinker kan als “romantisch” betiteld worden. Hun literatuuropvattingen zijn verwant aan die van de Duitse “Frühromantiker” en Engelse dichters als Wordsworth en Coleridge.’ W.R.D. van Oostrum, Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1782), ambitieus, vrijmoedig en gevat (Hilversum, Verloren, 1999; ISBN 90-6550-057-X), prijs: f 41, -. Rijk geïllustreerde studie in drie delen: ‘Literaire conventie als wapen in de seksestrijd’ (De Lannoy presenteert zich steeds als vrouw en betrekt steeds haar sekse bij iedere stap die zij als ‘voorwaarts’ ervaart. B. beschouwt haar in 1777 als modeldichteres: p. 66), ‘Recht op weerwoord: tragedie in spiegelschrift’ en ‘Biografie in wording’. Over B. in dit derde deel: zijn brieven over de hem toegestuurde Franse poëzie (p. 182), zijn weigering een tekening van Pegaasje te maken, en zijn verklaring dat er geen poezenhiernamaals bestaat (p. 191; zie ook BM 1996), een geheel aan hem gewijde paragraaf (pp. 196-198) en de paragraaf ‘Eerbetoon en postume publicaties’ (pp. 210-215). Ed Schilders, stukje in: de Volkskrant 3.9.1999. Over de aankoop van een ex. Ziekte der Geleerden (1853) uit de bibliotheek van de Kapucijnen te Tilburg. Een angstvallige pater had een vijftal stukjes, waarin o.m. het woord ‘teeldrift’, afgeplakt met strookjes papier. Sonja van Stek, ‘God of geologie? Over wetenschappelijke waarheid en dichterlijke vrijheid bij Willem Bilderdijk’, in: Vooys. Tijdschrift voor letteren 16-4 (november 1998), 28-37. B. gaf op verschillende wijzen uiting aan zijn ideeën omtrent het ontstaan der aarde en omtrent andere geologische kwesties. De botsing tussen zijn theologische opvattingen en de wetenschappelijke ontdekkingen van zijn tijd zijn terug te vinden in zijn verhandeling over de geologie, in het verhaal van een aanmerkelijke luchtreis en in het eposfragment De Ondergang der Eerste Wareld. Ze zijn echter wel dienstbaar gemaakt aan de lezers en aan de eisen van de respectieve genres. Jeroen van Zanten, ‘“Spreken met één stem.” Kritiek en sociabiliteit in de redactie van de Nederlandsche Stemmen over Godsdienst, Staat- Geschied- en Letterkunde (1834-1838)’, in: De Negentiende Eeuw 23-3 (1999), 143-160. Pp. 144-147 over B.'s postume stempel op dit Réveiltijdschrift, dat wel is getypeerd als ‘in streng Bilderdijkschen toon gesteld’. Vooral door Da Costa lijkt het te zijn aangegrepen om B. te verheerlijken. | |
Nagekomen recensiesJoris van Eijnatten, Hogere sferen: door M.A. van den Berg, in: De waarheidsvriend 25.11.1999, 760; P.B.M. Blaas, in: Bijdragen en Mededelingen tot de Geschiedenis van Nederland 114-4 (1999), 613-615; GL, in: De stem van het boek 11-2 (2000), 30; A. Hanou, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 23-1 (2000), 61; Gert-Jan Johannes, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 116-1 (2000), 83-84; Margaretha H. Schenkeveld, in: Nederlandse letterkunde 4-3 (1999), 280-282. |
|