Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 16
(1999)– [tijdschrift] Bilderdijk-Museum, Het– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
BoekaankondigingGa naar voetnoot*Joris van Eijnatten, Hogere sferen. De ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831) (Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1998), f 120, -, 768 pp.Met zijn omvangrijke analytische studie over Bilderdijks ideeënwereld, Hogere sferen, totstandgekomen in een postdoctoraalonderzoek aan de Vrije Universiteit, pretendeert de historicus Joris van Eijnatten een nieuw fundament te leggen onder het Bilderdijk-onderzoek. De auteur leverde een opmerkelijke prestatie: hij verwerkte enkele honderdduizenden regels van Bilderdijk en een duizendtal artikelen, tijdschriften, folianten en verzamelde werken over hem en zijn tijd. Duizelingwekkend, zoveel thema's als Bilderdijk de auteur heeft aangereikt. In de literatuurlijst is Voltaire met 66 delen compleet vertegenwoordigd. Dat Kant ontbreekt, moet een vergissing zijn. Van Eijnatten legt zich wel beperkingen op. De literaire zijde van Bilderdijk komt nauwelijks aan bod, de rechtsgeleerdheid, de beeldende kunsten en de historische inhoud van de Geschiedenis des vaderlands in het geheel niet. De belangrijkste bijdrage van Hogere sferen bestaat in de uitputtende aandacht voor Bilderdijks boekenwijsheid en de verwerking daarvan in diens eigen werk. Wie was Bilderdijk volgens de auteur van deze intellectuele biografie? Noch calvinist, noch romanticus. Als denker was hij een christelijke conservatief, moeilijk te vergelijken met Nederlandse tijdgenoten bij gebrek aan soortgelijk integraal onderzoek van hun ideeën. Binnen Bilderdijks denkwereld onderscheidt Van Eijnatten niet één centrale hoofdgedachte - die benadering van Herman Bavinck beschouwt hij als een misvatting - maar drie hoofdlijnen: een augustiniaanse, een theosofische en een Romeins-aristocratische. Deze verschillende gedachten zijn verbonden door Bilderdijks conservatisme: de harde kern van zijn ideeënwereld. Dus toch één centrum, want ‘in Bilderdijks ideeënwereld hangt alles met alles samen’. Zo wil de auteur dat zijn boek, waarin elk hoofdstuk op zichzelf staat, als eenheid wordt opgevat. ‘Als christelijk theosoof verenigde hij bewust verschillende tradities in zich; hij beschouwde ze als manifestaties van de éne, zelfde waarheid.’ De originaliteit van Bilderdijks ideeënwereld blijkt volgens Van Eijnatten uit de samenhangende verwerking van de drie door deze studie geslagen pijlers. Op het gebied van de esoterica, religie en moraal, de wijsbegeerte en de geschiedenis vormen de ideeën van Bilderdijk een eenheid. Semper idem: ook in zijn esthetica weerspiegelt zich zijn reactionaire conservatisme. Welke stroming vertegenwoordigt Bilderdijk? Hij wordt door Van Eijnatten zowel een kind van zijn tijd (19) als ook een moedige bestrijder van de geest des tijds genoemd (710). Door deze dialectische benadering wordt het vellen van een oordeel over Bilderdijks positie niet vergemakkelijkt. Bilderdijks politieke ideeën zijn niet te vergelijken met die van een ‘moderne conservatief’ als Edmund Burke, al deelt hij diens opvatting dat de menselijke aard zondig is. Zijn politieke ideeën zijn eerder mystiek dan theocratisch. Als de elitaire, zij het niet erg grote denker Bilderdijk iets vertegenwoordigt, dan is dat de oecumenische orthodoxie. Bilderdijks geloof in God in Christus als de hoofdzaak en het wezen van de godsdienst noemt Van Eijnatten een theologische reductie, typerend voor zijn weerstand tegen de neologie. Niet gehinderd door bescheidenheid peilt de auteur de stand van zaken in het Bilderdijk-onderzoek, dat pas in het laatste decennium echt begonnen heet te zijn. Het Bilderdijk-onderzoek werd volgens Van Eijnatten vooral in de negentiende eeuw beheerst door eenzijdige en selectieve lezing van Bilderdijks werk. Op de receptie van Bilderdijk in protestantse kring wil de auteur niet ingaan. Zij was in elk geval partijdig en onkritisch, zoals blijkt uit de ‘hagiografie’ van Abraham Kuyper uit 1906. Bavinck komt er veel beter af, maar zijn essayistische beschouwing over de dichter en de denker is te weinig analytisch en veronachtzaamt de cultuur-historische achtergrond. Daardoor brengt hij de theosofische denkwereld van Bilderdijk niet aan het licht. Dat Bavinck daarenboven alle motieven in het werk van Bilderdijk tot één beginsel, de eenheid van God, terugbrengt, vertekent het beeld van de denker Bilderdijk. Ook Ankersmits ‘diepgaande studie’ van Bilderdijks geschiedfilosofie op grond van de monadologie van Leibniz vindt Van Eijnatten eenzijdig, omdat zij de theosofie en de andere criteria van Van Eijnatten verwaarloost. De verwerking van de secundaire literatuur vind ik niet de sterkste kant van Van Eijnattens waardevolle studie. Hij verzet zich tegen het door De Deugd gelegde metafysische grondpatroon van de romantische denker Bilderdijk, hoewel diens studie als katalysator gewerkt heeft. Het onjuiste romantische beeld van Bilderdijk stamt volgens Van Eijnatten uit de negentiende eeuw. Dat geldt echter ook voor het in zijn ogen juiste theosofische beeld. Dat is reeds door Busken Huet ontworpen, die Bilderdijk in zijn Litterarische fantasiën en kritieken immers een neoplatonisch theosoof heeft genoemd. Hogere sferen gaat over de denker, niet over de mens Bilderdijk. Toch neemt Van Eijnatten ook de mens Bilderdijk de maat. Zijn eindoordeel is genadeloos: een onbescheiden en luidruchtige individualist. Daarmee heeft hij zijn protagonist, ‘een enigszins ongeleid projectiel in de Europese cultuurgeschiedenis’, voor het publiek ontmanteld. Voor de vierschaar van Van Eijnatten krijgt Bilderdijk verder te horen, dat hij als christen de mindere was van Van Alphen en Feith. Dat hij ook als dichter hun mindere was, vindt Van Eijnatten oud nieuws. Daarvoor beroept hij zich op ‘een oudere autoriteit (de Tachtiger Willem Kloos), die zich wat gebrek aan bescheidenheid betreft gemakkelijk met onze dichter kon meten’. Zo komt de literaire zijde van Bilderdijk, zoals de auteur in zijn inleiding beloofd had, terloops - zij het negatief - aan bod. Wel neemt hij de tijd om Bilderdijks literaire schatplichtigheid aan Lessing breed uit te meten. Van Eijnatten is vooral geïnteresseerd in Bilderdijk als lezer. Daarvoor heeft hij geput uit de inhoud van Bilderdijks boekenwijsheid. Zijn onderzoek schenkt zeer veel aandacht aan de vele, niet eerder verwerkte aantekeningen die Bilderdijk van zijn lectuur gemaakt heeft. Met dit type analyse, de herbronning van Bilderdijk, wordt zijn gedachtegoed gedetermineerd. Zo wordt de wereld van Bilderdijk herleid tot christelijke en theosofische gedachten van achttiende-eeuwse conservatieven en hun neoplatonische en kabbalistisch georiënteerde voorgangers. Die verbindingen zijn soms heel goed te traceren, maar vaker helemaal niet. Volgens Van Eijnat- | |
[pagina 14]
| |
ten weten wij eigenlijk niet tot welke esoterische bronnen Bilderdijk toegang had. Sommige overeenkomsten worden mijns inziens gemakkelijk ontleningen genoemd. Dat Bilderdijk theosofische gedachten had, lijkt mij niet erg opzienbarend. De auteur schaart zich meestal onder de critici van Bilderdijk en noemt zijn tegenspeler, de kantiaan Kinker, intellectueel zijn meerdere. Hij signaleert wel dat Kinker op het terrein van de godsdienst onmondig was, maar dat telt bij intellectuele vergelijking kennelijk niet mee. Met zijn intellectuele maatstaf legt Van Eijnatten Bilderdijk naar mijn oordeel op een procrustesbed. In de ogen van Bilderdijk was het abstracte intellectuele begrip een reductie van het geestelijke verstaan. Er is niets tegen om iemand die zo denkt een theosoof te noemen, maar dat betekent dan wel dat er tussen Plato en Heidegger heel veel verschillende theosofen geweest zijn. En daarmee verliest dit predikaat zijn pregnante betekenis. Volgens Van Eijnatten had Bilderdijk de ‘interessante gewoonte om alle grote denkers vanuit zijn eigen theosofie te vertolken’. Dat lijkt mij een juiste vaststelling. En daardoor was Bilderdijk, bij wijze van spreken, niet de aangewezen kandidaat om een overzicht van de wijsbegeerte te schrijven. Maar dat deze verwerking op een grote intellectuele beperking zou wijzen (153), vind ik zeer aanvechtbaar. Herder, Goethe en Nietzsche bijvoorbeeld hebben Spinoza zeer verschillend en zelfstandig verwerkt. Dat wijst erop, dat Spinoza een groot denker was, maar niet dat zijn latere geestverwanten intellectueel beperkt waren. Dat gold eerder voor de epigonen van Spinoza. Van de manier waarop Bilderdijk de christelijke traditie heeft verwerkt, heeft Van Eijnatten geen hoge dunk: zijn verzet tegen de geest der eeuw was compromisloos en gemakkelijk, want hij hoefde geen rekenschap af te leggen aan dominee en kerk. Dat Bilderdijk zich na zijn bekering in de eerste plaats tegenover God verantwoordelijk voelde, wat zijn lijden en worsteling met zijn lot bepaald heeft, plaatst Van Eijnatten in intellectueel licht: Bilderdijks bekering is vooral van intellectuele aard. Dat Bilderdijk de christelijke traditie zeer zelfstandig verwerkt heeft, wordt door Van Eijnatten wel erkend en met verschillende, duidelijke voorbeelden aangetoond, maar zijn keuzes worden intellectueel gemakkelijk genoemd. Bilderdijk was wel groot in het leveren van ‘gegronde en gerichte kritiek’ op de intellectuele erfenis van de tweede helft van de achttiende eeuw, maar was niet in staat zijn augustiniaanse boodschap naar de moderne tijd te vertalen. Van Alphen heeft dit volgens de auteur beter gedaan. En Kohlbrugge en Kierkegaard hadden vanuit augustiniaans oogpunt gezien veel meer te vertellen. Hierbij wordt de augustiniaanse gezichtshoek door Van Eijnatten naar believen opgerekt. Ik ben van oordeel dat Van Eijnatten de zelfstandige betekenis van Bilderdijk niet voldoende naar waarde schat. Dit is mede het gevolg van de door hem gebruikte methode. Bilderdijks ideeën zijn niet zo gemakkelijk tot de strekking van of tot citaten uit door hem gelezen boeken te herleiden. Hiermee is niet gezegd, dat Bilderdijk van originele denkers geen gebruikgemaakt zou hebben. In het geval van Leibniz is Van Eijnatten wat dat betreft een enkele keer te voorzichtig: hij kan niet bewijzen dat Bilderdijk de Theodicée heeft gelezen. Vergelijking van Bilderdijks essay ‘Van het kwaad’ uit zijn Verhandelingen, ziel-, zede-, en rechtsleer betreffende met de Theodicée leert, dat hij Leibniz op de voet volgt. Om dat te bewijzen lijken mij geen speciale aantekeningen van Bilderdijk nodig. Hoewel Van Eijnatten het ingewikkelde karakter van de belangrijke relatie tussen Bilderdijk en Leibniz laat blijken, is het theosofische kader ervan voorondersteld. Dat kader vind ik niet goed bruikbaar om Bilderdijks al dan niet zelfstandige verwerking van Leibniz uit te laten komen. Van de uiteenlopende thema's geef ik een paar samenhangende voorbeelden. Het belangrijkste thema in Bilderdijks werk is de drieëenheid. Waarom dit een conservatief mysterie genoemd wordt, ontgaat mij. Uit Bilderdijks benadering blijkt verwantschap met Leibniz. Die geestverwantschap zou ik geen theosofische beperking willen noemen. De overeenkomst geeft slechts aan dat Bilderdijk Leibniz waardeerde. ‘Hij zal zichzelf in de grote wijsgeer herkend hebben’, merkt Van Eijnatten wat de zelfstandigheid aangaat op. In tegenstelling tot Leibniz verbindt Bilderdijk de christelijke drieëenheid echter ook met de joodse traditie en zoekt hij naar de relatie tussen de goddelijke personen en het verloop van de geschiedenis. Volgens Van Eijnatten is het Lessing die Bilderdijk met de triniteitsleer van Leibniz verbindt. Dat Bilderdijk Lessing gevolgd heeft, als de derde persoon van de drieëenheid in diens Erziehung des Menschengeschlechts ontbreekt, zoals Van Eijnatten constateert, is onwaarschijnlijk. De hoeksteen van Lessings betoog is immers direct aan de monadologie van Leibniz ontleend. Bilderdijks opvatting over het avondmaal komt overeen met die van Leibniz, beweert Van Eijnatten. De gelovige ontvangt volgens Leibniz in de zichtbare symbolen ‘d'une manière invisible et surnaturelle’ het lichaam van Christus. Dat is juist, maar Leibniz poneert deze opvatting om te bestrijden, dat de essentie van het lichaam in de uitgebreidheid bestaat. Bilderdijk benadert het probleem van de avondmaalsopvatting echter niet systematisch maar historisch, zodat de vergelijking met Leibniz niet relevant is. In het gedicht ‘Aan Leibniz’ wordt door Bilderdijk niet alleen geraaskald tegen de (revolutionaire) geest der eeuw, de tekst bevat ook een correctie op Leibniz' opvatting over de werking van het kwaad. Lichamelijke ziekte of geestelijk onheil dragen volgens Bilderdijk alleen tevens tot heling bij, als door de onheilen het gif zelf verwoest wordt; anders leiden ze tot de ondergang. De optimistische Leibniz meent, dat het onheil zelf zijn genezing voortbrengt. Hij legt de correctie van het kwaadaardige zeer gemakkelijk in handen van de voorbestemde harmonie of voorzienigheid. Dat gemak vinden we bij de met God en zijn lot worstelende Bilderdijk zeker niet terug. Dat de wijze God van Leibniz dezelfde is als die van Bilderdijk wil ik aannemen, maar niet dat Hij in de ogen van Bilderdijk een berekenende maar strenge wijsgeer is (157). Dat Bilderdijk van oordeel was, dat de door God gedecreteerde lotsbestemming voor altijd vastligt (158), behoeft nuancering. Juist op dit punt had hij kritiek op de islam. Bilderdijk maakte onderscheid tussen de algemene en de bijzondere voorzienigheid. Hij vermeldt in zijn essay daarover, dat dit verschil een strijdpunt was tussen de stadhouder-koning Willem III en de anglicaan Th. Burnet. Hij bestrijdt en passant de tegenstem van de ‘nieuwmodische Theosofisten’. Bilderdijk beschouwde Burnet blijkens de Geschiedenis des vaderlands, die Van Eijnatten van zijn onderzoek heeft uitgesloten, als een weldenkend godgeleerde met Arminiaanse vooroordelen tegen Willem III. Op de ontleningen van Bilderdijk aan Burnet valt overigens wel wat af te dingen. | |
[pagina 15]
| |
De exegese van Petr. 3:20-21 is wel in The Sacred Theory of the Earth terug te vinden, maar sluit wat de relatie tussen zondvloed en doop betreft eenvoudig aan bij de meeste klassieke doopliturgieën. Bovendien heeft Bilderdijk zijn ideeën over de joodse en vroeg-christelijke chronologie waarschijnlijk niet aan Burnet ontleend, wat door Van Eijnatten verondersteld wordt (339). Burnet noemt in Book III, ch. V, alleen algemene opvattingen van joods-christelijke herkomst, die Bilderdijk in zijn opstellen anders uitwerkt. Burnet kan, in tegenstelling tot Bilderdijk, met de wereldrijken uit Daniël niets beginnen (Burnet, a.w., 260). Bilderdijks ‘filosemitisme’ heeft volgens Van Eijnatten in de latere gereformeerde traditie sporen nagelaten. Ik vraag me af welke dat zijn. De dissertatie van Van Klinken betreffende de opvattingen van gereformeerden over het jodendom bewijst het tegendeel. Het is bovendien algemeen bekend, dat Bilderdijks ‘hagiograaf’, de invloedrijke Abraham Kuyper, geen filosemiet was en voor Israël buiten de (gereformeerde) kerk geen toekomst zag, waarvoor hij zich op Augustinus beriep. In tegenstelling tot de relatie met Leibniz komt Bilderdijks verwerking van Augustinus nauwelijks uit de verf. Ieder weet dat Augustinus de christelijke traditie in het westen gestempeld heeft. De vraag is echter hoe Bilderdijk daarmee omging. Zijn echatologische en chiliastische visie op de Europese geschiedenis past niet in de conceptie van Augustinus. Verwarrend is, dat bij de bespreking van de theosofische verwerking van de christelijke traditie door Bilderdijk Justinus Martyr ten tonele gevoerd wordt. Als Bilderdijk diens ideeën zo dicht nadert, wat maar gedeeltelijk wordt aangetoond, is hij een betere pijler dan Augustinus. Het augustinianisme duikt als ‘een rode draad’ op bij Bilderdijks ethische denken, in combinatie met het klassieke Romeinse ‘honor’-begrip. Wat blijft er van een rechtstreeks verband tussen Augustinus en Bilderdijk op deze manier nog over? Misschien zijn ‘lijdelijke leven’? Van Eijnatten vertekent die lijdelijkheid echter tot aangeboren lijdzaamheid, die Bilderdijk zorgvuldig gecultiveerd zou hebben. Bilderdijks geestelijke strijd lijkt misschien wel wat op die van Augustinus, maar heeft geen Confessiones opgeleverd. Bij de behandeling van de zelfkennis wordt een weinig overtuigend citaat uit de Soliloquia van Augustinus genoemd, dat op de aangegeven plaats niet is terug te vinden. Calvijn wordt niet genoemd, terwijl Bilderdijks opvatting, zoals Van Eijnatten die althans vertolkt, met gedachten uit de Institutie overeenkomt. Dat Bilderdijk het Romeinse recht waardeerde, neemt niet weg, dat hij de Romeinse heerschappij, die zich goddelijk gezag aanmatigde, veroordeeld heeft. De auteur geeft hieraan te weinig gewicht. ‘Het natuurlijke patriarchaat vormt een belangrijk aspect van Bilderdijks ideeënwereld.’ Van Eijnatten vindt het terecht interessant, dat Bilderdijk de vaderlijke macht als een uitvloeisel van de gevallen natuur beschouwt. Voor de zondeval was er dus geen mannelijke heerschappij. Bilderdijk is hier natuurlijk inconsequent (527) volgens Van Eijnatten, omdat het levendmakende beginsel van de man afkomstig zal zijn geweest. Hier gaat de auteur voorbij aan het feit, dat de menselijke situatie in het paradijs door Bilderdijk heel anders wordt voorgesteld dan die erna en uitgaat van het lichtlichaam van de mens, waardoor al zijn functies, ook die van de voortplanting, anders waren, wat door de auteur met betrekking tot de kleding wel wordt gesignaleerd (624). Het is Van Eijnatten ontgaan, dat Bilderdijk zijn bronnen beoordeelde naar hun beste mogelijkheid. Wie dat kan, is een verlichte geest met onderscheidingsvermogen en kwaliteitsbesef. Bilderdijk is geen ‘dromerige pantoffelheld’ die heidense (classicistische) en christelijke ontologieën door elkaar haspelt, maar hij verenigt moed en geloof tot geloofsmoed. In het lijden van onze conservatief zit bovendien meer van de navolging van Jezus Christus dan Van Eijnatten vermoedt. Daardoor komt zijn betekenis ver uit boven de laatste drie decennia van de achttiende eeuw. Volgens de historicus Gerretson had Bilderdijk drie vaderlanden: Nederland, het paradijs (Teisterbant) en de hemel. Van Eijnatten zegt geworsteld te hebben met Bilderdijk, de hypochonder. Dat betekent dat hij hem in hogere sferen niet heeft ontmoet. Mijn kritiek laat onverlet, dat ik van oordeel ben dat de auteur met zijn gedegen onderzoek de studie van Bilderdijk met veel waardevol materiaal heeft verrijkt, al vind ik de drie uitgezette hoofdlijnen te weinig specifiek om als nieuw fundament voor het Bilderdijk-onderzoek bruikbaar te zijn. Het is jammer dat de auteur zijn over het algemeen doorwrochte werkwijze in het laatste hoofdstuk heeft opgegeven. Het boek eindigt nu met een relatief groot aantal gratuite beweringen, wat aan de kwaliteit van het geheel afbreuk doet. L. Engelfriet |
|