naar de geschiedenis van de Vereeniging of naar die van boekhandel en uitgeverij in het algemeen, kan niet om deze collectie heen.
Onder de correspondenten der uitgevers G.T.N. Suringar (1804-1884) en zoon Hugo (1834-1911) vindt men de namen van Bilderdijk, Bosscha, Ten Brink, Busken Huet, Domela Nieuwenhuis, Gewin, Van der Goes, Goeverneur, Ten Kate, Van Lennep en (een hoogtepunt) Tollens, naast wederom die van Bosboom-Toussaint, Da Costa, Tydeman e.a. Aan de hand van brieven en van de kopieboeken is menigmaal (soms in alle fasen) de totstandkoming van een werk te volgen. Zo leest men over het ontstaan van de gedenkzuil voor Feith in de briefwisseling Nierstrasz. Er is ook briefverkeer met betrekking tot illustratieve aspecten, bijvoorbeeld met Bing, Eerelman of Veelwaard.
Voor ons ligt nu het subliem uitgegeven eerste deel: de binnengekomen brieven. Een met veel sympathie geschreven en aardig geïllustreerd ten geleide schetst hoe G.T.N. (wiens sterfjaar nergens is vermeld) in 1822 zich vol enthousiasme op boekhandel en drukkerij stortte, hoe hij tewerkging als zakenman en als mens, menigmaal geestelijk gesteund door zijn broer Willem Hendrik (1790-1872), de bekende Amsterdamse filantroop en verfhandelaar, hoe de zaak in de jaren '60 door Hugo werd overgenomen en werd verder geleid.
Dan volgt in 6933 nummers de minutieuze beschrijving van brieven, losse kopieën van brieven en van briefomslagen. Ontbrekende plaatsen en data van afzending werden soms uit de inhoud gedestilleerd. Drie opmerkingen bij de geringe rubriek ‘N.N.’: nr 4383 is niet verzonden ‘Van Huis’, maar ‘Buma Huis’, en wel door J.A.H. Humalda; nr 4387 is van 1859 i.p.v. 1839; is nr 4388 wel een brief? eerder een aantal notities, lijkt me.
Het belang van deze collectie voor de Bilderdijkstudie is gelegen in de uitgaven van de Woordvorsching, de tweede druk van de Ondergang der Eerste Wareld, Vrouwe Bilderdijk's Nagelaten gedichten en Da Costa's editie van de Ondergang (voor een algemeen overzicht verwijs ik naar mijn Voortgang-artikel uit 1985). Met name de lijdensweg die moest worden bewandeld alvorens het Epos, zoals De Ondergang heette, in 1847 compleet was, laat zich met het Suringar-materiaal prachtig beschrijven. Een eerste aanzet vinden we reeds in 1837 in een bericht door H.W. Tydeman aan Suringar over Da Costa's ‘geniale’ greep naar Bilderdijks plan van het geheel (het dichtwerk is onvoltooid). De bij dit nr 6356 gevoegde uitgeknipte brieffragmenten door De Clercq en Koenen aan Tydeman dienden Suringar te overreden Da Costa's lezingen uit te geven. Interessant is het materiaal m.b.t. een plan door Kemink voor B.'s verzameld dichtwerk (1847); dit zou nog eens in kaart gebracht moeten worden. Voorts bevat de collectie diverse losse brieven van minder belang: nr 2723: de Hersteld Evang. Luth. Gemeente wil in een nieuwe gezangbundel enige strofen van Bilderdijks Stabat Mater-vertaling opnemen (1855); nr 985: de erven Bohn geven aan Kruseman permissie mevr. Bilderdijks kindergedichtjes in de verzameld-werkuitgave op te nemen (1857).
Met betrekking tot de brieven van Lodewijk Willem Bilderdijk en Da Costa kan ik enige retouches in de beschrijvingen aanbrengen. Onder beider naam zijn naast gewone brieven ook geadresseerde briefomslagen beschreven. Er zijn zeker groter problemen in de wereld op te lossen dan de vraag: bij welke brieven horen die omslagen? Niettemin: nr 813 is te combineren met nr 818, nr 1685 met 1684 (het verschil van twee dagen tussen de datum in de brief en die op het couvert is verklaarbaar: De Clercq - weten we uit een andere bron - kreeg die brief eerst van Da Costa ter lezing en deed hem pas daarna op de post), nr 1687 hoort stellig bij nr 1686 wegens idem. Blijven over de couverts nrs 1713, 1728 en 1729, de beide eerste van gering formaat, het derde nr groter. Alledrie zijn ze verstuurd per gelegenheid van Suringars Amsterdamse relatie Van Heteren, op welke verzendmogelijkheid Da Costa op 7 maart 1843 wordt geattendeerd. Nr 1729 is in de inventaris als brief beschreven, niet als couvert. Het is een twijfelgeval. Aan de binnenzijde staat slechts de mededeling dat met de binnenkort te versturen volgende kopij de gehele derde aflevering van het Epos compleet zal zijn. Deze tekst is te plaatsen tussen 8 en 20 oktober 1846. Nr 1713 verbind ik met nr 1734: hetzelfde papier en het ouweltje heeft op een overeenkomstige plaats in de brief voor een lichte vlek gezorgd. Nr 1728 kan behoren bij de nrs 1705, 1712 of 1715: hetzelfde papier in hetzelfde formaat en, uiteraard een eerste vereiste, de brieven passen opgevouwen in het couvert.
Nog enkele correcties op details die de bewerker niet kon weten: nr 814 is van 1831; nr 1702 van 21-11-1844 (gezien de inhoud van nr 1706, waar het vraagteken kan worden geschrapt); nr 1714 is geschreven tussen 6 en 14 augustus 1845; nr 1717 dateert van 1847; bij nr 1720 kan het vraagteken weg; onder brief nr 1727 lees ik ‘maandag’: ik wijzig dan, mede op grond van andere brieven, 10 november 1845 in 16 november 1846; op het couvert bij nr 1730 staat een stempel van 24-1, een dag ná dagtekening van de brief, die blijkens de inhoud eerst na posttijd gereed kwam; het jaartal van nr 1748 is 1846: de potloodaantekenaar moet zich vergist hebben; nr 3390 is niet van augustus maar van december: een antwoord op een brief van de derde december; de twee eerste brieven van W. Messchert aan G.T.N. (nrs 4140 en 4141) stel ik resp. op 1837 (verwijzing naar de auctie-Holtrop van 1836) en op 1839 (Suringar spreekt met Da Costa in Amsterdam, zoals deze op 19 augustus van dat jaar aan De Clercq meedeelt).
Op de eigenlijke inventaris volgen nog registers op geadresseerden, op personen die anders niet alfabetisch te vinden waren en op plaatsen van afzending. Hoe voortreffelijk dit alles ook is, ik had er nog bij gewenst een registertje van in de beschrijving genoemde onderwerpen: idioticon Frisicum (zie Hettema), fabels voor kinderen (zie De Graaf), gymnastiekonderwijs (zie Cappelle) enzovoorts. Het ontbreken van zo'n lijstje stimuleert uiteraard wel de cursorische lectuur van het werk. Ten zeerste betreur ik het gemis van een concordans op BSu-nummers. Hopelijk volgt een en ander als afsluiting van de gehele reeks. Immers, de kopieboeken van uitgaande post, de grote voorraad manuscripten van door Suringar uitgegeven werken, proeven van illustraties en stukken met betrekking tot het bedrijf wachten op ontsluiting in vervolgdelen. Mogen deze zo spoedig mogelijk worden gerealiseerd!
M. van Hattum