In memoriam Leen Strengholt
Het was voor zijn zeer vele vrienden en bekenden een grote schok te vernemen dat op 26 november 1989 plotseling is overleden prof. dr. L. Strengholt. Hij werd 58 jaar.
Leen Strengholt was voorzitter van de vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’ sinds 1976, toen hij deze functie overnam van F. Veenstra. Hij heeft zijn taak, die strikt genomen buiten het terrein van zijn leeropdracht lag, steeds zeer consciëntieus vervuld. Een breed uitmeten van zijn verdiensten zou in tegenspraak zijn met zijn eigen natuurlijke bescheidenheid maar enkele momenten uit zijn bestuursperiode wil ik toch graag in herinnering roepen. Tot de hoogtepunten ervan behoorde zeker de viering van het tachtigjarig bestaan van de vereniging in 1988 met het tweedaags symposium over de veilingcatalogi van Bilderdijks boekenbezit. Bij deze gelegenheid mocht hij bovendien het eerste exemplaar van de door J. Bosch, H.W. Groenevelt en M. van Hattum bezorgde uitgave van Bilderdijks Briefwisseling 1795-1797 in ontvangst nemen. Een belangrijk initiatief dat onder Strengholts leiding werd gerealiseerd is ook de oprichting geweest in 1984 van het jaarlijks verschijnende verenigingsblad Het Bilderdijk-Museum. Zelf heeft hij op de jaarvergadering van 1981 een voordracht gehouden waarin hij de patroon van onze vereniging en zijn eigen grote literaire liefde bijeen bracht: ‘Bilderdijk over Huygens’. Deze is gepubliceerd in De nieuwe taalgids (1983, pp. 51-59).
Allen die Leen Strengholt als voorzitter van onze vereniging hebben meegemaakt zullen zich hem herin-
neren als iemand die bescheiden, tactvol en met relativerende humor de vergaderingen leidde. Het is mede aan zijn openstaan voor de denkbeelden van anderen te danken dat er in de Vereniging een genuanceerder visie op Bilderdijk als kunstenaar en als mens kon ontstaan, wat de belangstelling voor de dichter en zijn oeuvre slechts ten goede kon komen.
Geldingsdrang was Strengholt geheel vreemd. Steeds was hij er juist alert op dat ieder de kans kreeg zijn opvattingen naar voren te brengen en wanneer hij het er niet of niet geheel mee eens was werd de opponent altijd volstrekt in zijn waarde gelaten. Karakteristiek waren zijn bescheidenheidsformuleringen als: ‘Je houdt het me wel ten goede...’ en ‘... als ik het zo zeggen mag’.
Hij was een buitengewoon humaan mens en voor ons, bestuursleden naast hem gedurende de afgelopen jaren, is het een voorrecht geweest met hem te hebben samengewerkt.
J.J. Kloek