Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht. Deel 8
(1905)– [tijdschrift] Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 449]
| |
Een godsgericht te Wageningen in 1595.
| |
[pagina 450]
| |
ziende dat Jan Derrickss. een mes in de hand had, had zij hem met een vlegel op de borst gestooten, zeggende: ‘altijt maeckt ghij hier moyten int huys’, waarop Cornelis Troist geantwoord had: ‘hij hefft geen schult, hij hefft hiermede niet te doen’Ga naar voetnoot1). Den volgenden dag had de richter van Wageningen met schepenen het lijk van den verslagene geschouwd ten huize van diens vader, en alleen een steekwond gevonden beneden den navel, een weinig ter rechter zijde. Daar liet hij ook brengen den op vermoeden geapprehendeerden Johan Derrickss. en degenen, die mede in het gelag gezeten hadden. Nadat uit de ondervraging niet bleek wie de daad gepleegd had, liet hij allen, den een na den ander, de hand op de wond van het doode lichaam leggen, om te beproeven of zoo de bedrijver ook ontdekt mocht worden. En toen ook dat niets gaf werd door den ‘gesworen’ der stad een ‘bloydich schijn van des doden hemde’ genomen. Aan Hessel van der Lauwyck werd een ordel gevraagd ‘off dvors. Harman ahn die wonde gestorven weer; wairop welgemelte Lauwyck, mit gevolgh der schepen, verclaerde jaa - angesihen dvurs. Harman (volgents dourghaende betugunge) wael te pass ende gesont gewest was’. In een request door den gevangene aan het Hof gezonden om den magistraat te bevelen hem tegen borgtocht te ontslaan, verklaart hij, dat hij zijn broodmes trok omdat zijn schipper en meester Cornelis Troest twist kreeg, en dat hem het mes terstond ontnomen werd. Nog een merkwaardige, doch eveneens vergeefsche, poging werd door den magistraat aangewend om den dader te ontdekken, waarvan hier de acte in zijn geheel volgt.
Wij Burgermeisteren, Schepenen ende Raith der stadt Wageninghen doen kundt, avermits dese vuer die gerechte waerheit certificerende, alzoe opten tweeden Novembris, des avonts, then huyse van Wolter Antoniss., weerdt in die Swaen, in een gelach tuschen Wolter Janss. ende Cornelis Troist, burgeren alhier, twistwoirden verresen, ende avermitz dselve twist die gelachsluden in ohnrust zijn gestelt gewest ende op die been gekhommen, alwair in dselve ohneenicheit eener genampt Harman Wilhelmss. Foriers beneden in sijn buyck dootlick verwont | |
[pagina 451]
| |
ende omt leven gecommen is, edoch alsnoch ohnseecker ende ohnbewost wye dat van sulcke hinderlistichlicke, moordadige feit die handadiger zij; soe ist, dat wij uut lyeffte tot die justicie, soe veell onss ennichsins doentlick is geweest, onss opt vurs. feith hebben informeert, und naedat wij uut geene kunden offt kundtschappen hebben moegen ervharen wye des dades plichtich zij, dat wij dairomme opten sesthen des vurs. maents Novembris idt doode licham des nedergeslagene vurs., gelijck het voorts totter begraffnis soude gedragen warden, vooreerst in den raithhuyse vuer onss hebben doen brengen, die kiste dairinne het nedergeleit was apenen, ende die wonde in den doden licham ohndecken ende bloten lathen, ende volgents geboden Cornelis Derrickss., Wolter Janss., Cornelis Troist, Johan van Renes ende Antonis Peterss. (die wy vuer ons hadden doen khommen ende mit den vors. nedergeslagene in dselffde camer neffens meer anderen, onder desen gerichte niet geseten, waren gewest, als die van tleven ter doot gekhommen was) elck huer handt op die wonde van den dooden licham, die ene na den anderen, te leggen. Idtwelcke dan die vors. personen een maill ende andertmael gedaen, apentlick, mit ahnroepinge des godtliche nhaems, betughende, dat zij des nederslachs ohnschuldich waren, dairtho noch raidt noch daith gedaen hadden, ende dat die handtdadiger huer ohnbewost was, hebben oick then derden ende letsten maill elcx insunder bij solennele ede sulcx mit opgerecten vingeren ahn Godt ende den helligen Evangelio geswaren, die godtlicke majesteit ahnropende, soe ymantz van hunlieden des nederslachs schuldich offt wye die handtdadiger dairvan zij bewost weer, dat die Almachtige Godt sulcx bij schijnbair teickenen wilde bewijsen, then eynde dat die dader gebuerlicke gestraff und die ohnschuldigen van alle ahnticht gevrijt ende huers onschults mochten hebben te genieten. Und want dan tgene vurs. alsoe geschiet ende tot sulcken eynde beproufft is gewest, offt wij des dadigers dairdurch hadden moegen kundich warden, und soe ons dan bij sulcke prouve van den handtdadiger niet en is gebleken, und gemelte Johan Derrickss. und derselver bewandtschap omme dairvan gerichtelicke certificatatie te hebben ons deden versoucken, soe hebben wij hunlieden op derselver versouck desen geern geaccordeert. Und in waren oirkundt desen stadt secretsignet hier onder upt spatie doen drucken. Geschiedt den 3den Decembris 1595. | |
[pagina 452]
| |
Het dossier, onder de crimineele processtukken van het Hof te vinden, eindigt met een brief van den richter van Wageningen aan het Hof van 12 December, dat Johan Derrickss. uit den raadhuiskelder, waarin hij gevangen gezet was wegens de mindere betrouwbaarheid van den gevangenistoren, ontsnapt was. |
|