Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht. Deel 8
(1905)– [tijdschrift] Bijdragen en mededeelingen. Gelre, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina XXVI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage III.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steen had den vorm eener kruiskerk met een toren in het westen. Loodrecht op het middenschip met zijne aan weerszijden gelegen smallere zijbeuken staat het dwarspand, terwijl het hieropvolgende koor met drie zijden van een achthoek gesloten is. Er zijn onmiskenbare teekenen aanwezig, die er op wijzen, dat alleen de benedenarm van het kruis, dus het driebeukig gedeelte voor de parochianen diende: de rest was afgesloten. Hieruit valt af te leiden, dat deze kerk als een klooster- of als een collegiale kerk gebouwd is. In den hoek, waar toren en zuidelijke kerkmuur samenkomen, is een traptoren aangebouwd, voorzien van een baksteenen wenteltrap, die naar de verschillende verdiepingen van den toren leidt. Een soortgelijke traptoren met wenteltrap bevindt zich aan dezelfde zijde in den hoek, gevormd door den muur van den zijbeuk en den westelijken muur van het dwarspand. Langs deze trap bereikte men de gewelven. Beide traptorens zijn van de kerk uit toegankelijk. Van deze kerk bestaan feitelijk alleen nog in hun geheel de toren met aangebouwden traptoren en het koor, het overige vormt een schilderachtige ruïne. De toren zelf met traptoren zijn zeer bouwvallig. Het koor aan de westzijde, door een hoog opgaanden muur afgesloten, waarin een deur, dient thans alleen als kerk. De oorspronkelijke zeven ramen met hunne lancetvormige koppen zijn in dit gedeelte der kerk dichtgemetseld en behalve in den meest oostelijken wand vervangen door lager geplaatste houten ramen met groote ruiten. In enkele koppen is nog ten deele het oude maaswerk der ramen met biksteenen traceering aanwezig. Vermoedelijk was dit gedeelte der kerk vroeger hooger dan thans en van gewelven voorzien, waarop reeds de aanwezige beeren wijzen. De thans aanwezige gebogen houten zoldering werd er eenige jaren geleden in aangebracht. Tegen den noordelijken muur van het koor stond eertijds een vrij hoog gebouw, waarvan de moet van het schuine dak nog zichtbaar is. Hieronder en zelfs aanmerkelijk lager dan de moet van het dak ziet men nog de sporen van een gewelf en van een dichtgemetselden toegang, die koor en locaal onder het gewelf verbond. Ofschoon dit gedeelte der kerk niet getuigt van eerbiedige behandeling bij aangebrachte herstellingen, zoo kan men toch uit de overblijfselen besluiten, dat bij den bouw van het koor niet die weelde voorop stond, die het overige der ruïne te aanschouwen geeft. Die rijkere bouworde bemerkt men reeds bij de wanden van het dwarspand en bij de muren der zijbeuken met hunne banden van natuursteen en vooral ook bij de beeren, waar beneden ondiepe nissen met natuursteen omzoomd en boven van elkander gescheiden in doorsnede vierkante zuiltjes met banden het geheel leven bijzetten. Sporen van de voormalige toegangen tot de kerk vindt men aan de zuidzijde in den zijbeukmuur dicht bij den traptoren naar de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXVIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewelven, terwijl daartegenover in den noordelijken zijmuur nog de roode zandsteenen bovendorpel van den thans dichtgemetselden ingang en de ijzeren duimen der deur aanwezig zijn. Een derde toegang liep onder het nog aanwezige gewelf in den toren door. Dit gewelf, vormende een koepel, in het midden van een rond gat voorzien, van welks rand straalsgewijze acht ribben naar de zijwanden van den toren loopen, is van muurschilderingen voorzien, o.a. van het wapen der Asperens. In het inwendige der kerk is het metselwerk met bijzondere zorg behandeld en vermoedelijk althans ten deele nooit bepleisterd geweest. Om de zuilen en tegen de wanden is een halve steen aangebracht om glad werk te verkrijgen. Tegen den toren aan ziet men nog twee moeten van spitse daken, die het middenschip in achtereenvolgende tijden overdekten, en eveneens de moet van den boog van het gewelf, dat dit schip overspande. De laagste moet van het dak dagteekent uit den tijd toen het middenschip nog niet die hooge gewelven had, waarvan de moet thans nog aanwezig is. Aan elke zijde staan nog in het middenschip de twee opvolgende westelijkste pijlers. Hun bases vormen in horizontale doorsnede achthoeken van baksteen, gedekt door eenvoudige schuine kanten van tufsteen, daarboven inspringende wederom achthoeken van baksteen, gedekt door schuine kanten van tufsteen, en hierboven ronde baksteenen kolommen, gedekt door eenvoudige kapiteelen in natuursteen. Boven die kapiteelen vindt men nog overblijfselen van zuiltjes afwisselend in bak- en biksteen. Deze pilaren, alsmede de sierlijke overblijfselen van kraagsteenen aan de wanden, dragen de sporen, dat èn middenschip èn zijbeuken van kruisgewelven voorzien waren. De ramen in de kerk zijn blijkbaar niet alle geopend geweest. Bij de geopende vindt men overblijfselen met traceeringen in biksteen, zoo in den zuidelijken wand van het dwarspand, en in bik- en baksteen b.v. in den zuid-oostelijken wand van het dwarspand, waar zelfs nog twee raambruggen aanwezig zijn. Wat afmetingen en bouwtijdperken van deze kerk betreft, valt het volgende op te merken. De lengte van middenschip en koor bedraagt 38 M., die van het dwarspand 28 M., het middenschip alleen is 13 M. lang. De bovenarm of kruis en het onderste gedeelte van den toren vertoonen afwijkende en meer eenvoudige vormen dan het overige en dagteekenen uit het begin der XVde eeuw; het andere gedeelte behoort tot het midden of de tweede helft dierzelfde eeuw. In deze kerk vindt men nog eenige grafzerken. Zoo vóór den ingang tot het koor met het opschrift in Gothische letters: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXIX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de kerk zelf is achter de banken tegen den zuidelijken muur ingemetseld een steen, voorzien van een wapen en het opschrift in blokletters, voor zoover leesbaar: ‘Hier licht begraven den Zeer Hooch Edele Welgeboren Heere Mijnheere Johan Ferdinand Baron van Lichtervelde, in den leven vrijheer van Amersoy, Well, Wordragen, Vellenaar (Beaurewart) en Croix, die gestorven is den 22 October 1711 in den ouderdom van 82 jaren, dewelke hij overgebracht heeft in alle soorten van geestelijk en zedelijke deugden, daar God door zijn genade sal hebben geloond’. De klok in den toren heeft in den bovenrand tot opschrift in blokletters: ‘Sanctus Sebastianus wilt uns verwerven en salige vre als we sterven. Engel Tolhuys Fund. 1547’. De klok heeft verder in het lijf twee medaillons. Om het eene met de voorstelling der Madonna leest men: ‘O qui pulchra es et qui decura, Carissima, ut dilectus omnipot. Sup. dilectium’. Het andere medaillon stelt een ontkleed persoon voor een kruis dragende, waarop een doornenkroon rust’Ga naar voetnoot1).
Op grond van dit verslag, waaruit de historische en architectonische waarde der ruïne blijkt, en van het verder onderzoek, waaruit de noodzakelijkheid tot ingrijpen voor het behoud bleek, besloot de Commissie aan de kerkvoogdij der Nederlandsch Hervormde Kerk te Ammerzoden mede te deelen, dat men bereid was f 300. - bij te dragen in de kosten tot behoud en wel f 150. - over 1904 en f 150. - over 1905. De kosten der dringend noodig te nemen maatregelen werden door den architect, den Heer W. te Riele Gz. uit Deventer, in het geheel op f 800. - begroot. Op verzoek van de kerkvoogdij begaf zich de secretaris in den loop van December nogmaals, vergezeld van den architect te Riele, naar Ammerzoden om de noodige aanwijzingen ter plaatse te doen. De toren, toebehoorende aan de burgerlijke gemeente te Ammerzoden, eischt mede dringend herstelling. Te Zutphen vernam de secretaris, dat de eigenaar van het huis Sprongstraat 6 van plan was den gevel, waarvan de eerste en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgende verdiepingen uit 1645 dagteekenen, te vernieuwen. Onderhandelingen leidden er toe, dat hem kosteloos door de Commissie raad verstrekt werd. Toen hij verder op een bijdrage aandrong, werd deze door de Commissie geweigerd op grond, dat het opvolgen van den raad, waarbij de gevel gespaard bleef, goedkooper was dan het oorspronkelijke plan van den eigenaar met het afbreken van den gevel. Te Voorst vond de secretaris, dat door de kerkvoogden der Nederlandsch Hervormde Gemeente aan de kerk minder oordeelkundige herstellingen werden uitgevoerd. Op zijn verzoek werd hiermede opgehouden en verleende hij verder zijne hulp tot het verkrijgen van Rijkssubsidie. Pogingen om een oude doopvont, te Otterloo, als varkenstrog in gebruik, aan te koopen leden schipbreuk. Daar het voorwerp door een belangstellende is aangekocht, hoopt de Commissie, dat deze de doopvont òf aan de Nederlandsch Hervormde kerk te Otterloo ten geschenke zal geven, ter plaatsing in de kerk, òf aan een Geldersch Museum. Op een schrijven van den Heer J.A. Heuff Az. over eene opgraving door den Heer G.J. Brenkman te Lienden van de Hooge Woerd, gelegen aan de Linge, halverwege tusschen de torens van Kesteren en Ochten, besloot de Commissie een bedrag van f 50. - beschikbaar te stellen tot voortzetting van het baars inziens belangrijke werkGa naar voetnoot1). Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken richtte de Commissie een verzoekschrift, om maatregelen te willen nemen tot het behoud van de overblijfselen der Nieuwstadspoort te Zutphen, die dit verdienen uit een historisch, architectonisch en topographisch oogpunt. Ten slotte leggen wij U in de Bijlage onze rekening over 1904 over.
Namens de Provinciale Geldersche Archeologische Commissie:
J.S. VAN VEEN, Voorzitter. F.A. HOEFER, Secretaris. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina XXXI]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rekening en verantwoording der Provinciale Geldersche Archeologische Commissie over 1904.
|
|