Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 119
(2004)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
De dominante staat. De Gentse opstand (1449-1453) in de negentiende- en twintigste-eeuwse historiografieGa naar voetnoot1
| |
[pagina 40]
| |
1449-1453, een jaar later gevolgd door een lijvige notitie over de revolte, gebaseerd op bovenstaand manuscript van de Kronyk van Vlaenderen dat hij in deze periode uitgaf.Ga naar voetnoot5 Op 23 juli 2003 was het precies 550 jaar geleden dat de Gentse opstand op het slagveld van Gavere (een twintigtal kilometer ten zuiden van Gent) sneuvelde. Hoog tijd voor een zoektocht naar de wortels van de geschiedschrijving over deze slag in het bijzonder en de Gentse opstand in het algemeen. De huidige visie op de Gentse opstand, een botsing tussen de kracht van collectieve acties van de Gentse ambachten en de macht van het toenemende staatsgeweld van de Bourgondische hertogen, die geen definitieve ‘objectieve’ waarheid pretendeert te geven, is de resultante van twee eeuwen historiografie over deze opstand. Hoe historici dit staatsgeweld en deze collectieve actie in de negentiende en twintigste eeuw beschreven hebben en waarom zij dit hebben gedaan is het onderwerp van dit artikel. Op dit moment wordt de Gentse opstand getypeerd als een typisch laatmiddeleeuwse revolte waarin stedelijke netwerken, bestaande uit leden van de ambachtelijke gegoede middenklasse en bevriende elitaire kringen, het opnemen tegen de Gentse socio-politieke top. Gerugsteund door de lagere klassen van de stad probeerden de opstandigen het economische, politieke en financiële surplus van de stad uit handen te halen van de toplaag, die toenadering gezocht had tot de hogere overheidsmacht, de bestuurskliek rond de Bourgondische hertog Filips de Goede. Deze stond aan het hoofd van een groeiend staatsapparaat dat door een toenemende informele inmenging in de stedelijke politiek het Gentse kapitaal naar de hertogelijke schatkist trachtte te doen vloeien. Daarbij verrijkte ze de Gentse politieke elite, waardoor een reactie van de niet door de hertog begunstigde netwerken moeilijk kon uitblijven.Ga naar voetnoot6 | |
De romantiek: ‘overmacht verplettert heldenmoed’In zijn artikel ‘Causes de la guerre de la ville de Gand,’ het eerste historische werk over de Gentse opstand, beschimpte Blommaert het Bourgondische - Franstalige - regime, als een regime van willekeur dat brutaal het ‘Nederduits’ had onderdrukt. De ziedende edelman ging zelfs een stap verder en trok deze lijn door naar het bewind van alle Bourgondische hertogen. In zijn eindoordeel schilderde hij de Bourgondische dynastie af als een huis van tirannen dat - vreemd aan de zeden van het Vlaamse volk, haar zin voor onafhankelijkheid en aan alles wat haar dierbaar is - de Vlamingen inspireerde tot een diepgaande en rechtvaardige afschuw van de Bourgondische dominantie. De hertogen vernietigden hun vrijheden, rechten en bovenal hun taal. Ze verloochenden ‘ons’ nationaal karakter ‘et nous rendit bâtards au milieu d'un pays où les populations avaient toujours conservé leur cachet d' originalité.’Ga naar voetnoot7 Door | |
[pagina 41]
| |
deze onderdrukking was niet alleen het Middelnederlands, maar eveneens de Vlaamse volksgeest verloren gegaan en verzet hiertegen was dan ook rechtmatig. Deze visie op het Bourgondische staatsgeweld en de logisch daaruit voortvloeiende Vlaamse collectieve acties was niet nieuw. Blommaerts betoog sloot naadloos aan bij het discours dat de historiografie van het jonge België overheerste. Zijn publicatie verbond de twee wegen die de Belgische historiografie van meet af aan insloeg. Het artikel ademde enerzijds een romantisch-retorische sfeer uit, en werd anderzijds gepubliceerd in de Messager des sciences historiques, een forum voor hoofdzakelijk Gentse oudheidkundigen.Ga naar voetnoot8 Dit tijdschrift wakkerde het Belgische patriottisme in alle vurigheid aan, maar focuste toch voornamelijk op de geschiedenis van het Vlaamse graafschap, in het bijzonder van zijn grootste stad, Gent. In een tijd waarin verheerlijking van het Vlaamse verleden gelijk stond aan een ootmoedige daad van Belgische vaderlandsliefde, ontsnapte ook de revolte van het opstandige bolwerk bij uitstek niet aan het waakzame oog van de Gentse erudieten.
Geschiedschrijving is een machtig instrument en leent zich uitstekend om bestaande situaties te rechtvaardigen.Ga naar voetnoot9 Het Belgische koninkrijk was nog jong en de Franse overheersing lag vers in het geheugen, terwijl de latente zuidelijke annexatiedrang in het midden van de negentiende eeuw nog steeds niet tot het verleden behoorde. Een dreiging die zich gevoed wist door de kort tevoren vorm gekregen mythe van de zogenaamde vreemde overheersingen van België.Ga naar voetnoot10 De jonge staat wilde, in tegenstelling tot het verleden, een onafhankelijke plaats op de wereldkaart innemen. Reden genoeg om de voorbije Vlaamse vrijheidsstrijd van rechtvaardige Vlamingen/Belgen tegen boosaardige Fransen extra in de verf te zetten.Ga naar voetnoot11 Historiografische mythes vervulden een beslissende rol in het kader van de versterking van de nationale identiteit die zich sinds 1780 in de Oostenrijkse Nederlanden had ontwikkeld.Ga naar voetnoot12 In een tijd dat de Belgische onafhankelijkheid nog maar net een vaststaand feit was, knoopte Blommaert met zijn overzicht van de Gentse opstand rechtstreeks bij deze traditie aan. De nieuwe natie zocht haar legitimatie. In die zin lag het fenomeen ‘staatsvorming’ niet alleen aan de basis van de vijftiende-eeuwse opstand zelf, maar vervulde het ook een motorfunctie in zijn prille geschiedschrijving. | |
[pagina 42]
| |
De Belgische overheid zag de voordelen van een historische legitimatie snel in en stuurde via politieke weg sterk aan op een stevig onderbouwde nationale historiografie. Één van de daartoe genomen beslissingen hield een wederzijdse ruil van middeleeuwse archiefstukken met Frankrijk in. In 1837 ontving Belgisch rijksarchivaris Gachard uit de ‘Archives Départementales du Nord’ te Rijsel een omvangrijk aantal archiefbescheiden dat in het Algemeen Rijksarchief te Brussel werd geklasseerd. In deze collectie bevond zich een handschrift dat sinds de confiscaties van de Gentse archieven door keizer Karel V, ten gevolge van de repressiepolitiek na de Gentse opstand van 1540, deel had uitgemaakt van een reeks Nederlandstalige, en daardoor te Rijsel verwaarloosde, manuscripten. De eerste beambte van het rijksarchief A. Schayes gaf het in 1842 te Gent uit onder de (achteraf foutief bevonden) titel Dagboek der Gentsche Collatie, bevattende een nauwkeurig verhael van de gebeurtenissen te Gent en elders in Vlaenderen, voorgevallen van de jaren 1446 tot 1515, naast de Kronyk van Vlaenderen dé belangrijkste bron voor de geschiedenis van de Gentse opstand.Ga naar voetnoot13 Nogmaals werd de geschiedschrijving van ons onderzoeksobject ingrijpend beïnvloed door de groeischeuten van een jonge staat in wording. Door de schat aan informatie die het Dagboek der Gentsche Collatie bood, liet een volgende geschiedenis van de Gentse opstand niet lang op zich wachten. Amper enkele jaren na Blommaert gebruikte baron Joseph Kervyn de Lettenhove (1817-1891) de nieuwe bron voor de beschrijving van het Gentse drama in zijn zesdelige Histoire de Flandre (1847-1850). Deze voorname romanticus, wel eens als de Belgische Michelet omschreven,Ga naar voetnoot14 volgde grotendeels de ingeslagen weg van zijn voorganger. De Vlaamse volkskracht werd alweer uitgespeeld tegen een repressief staatsapparaat. Uiteindelijk diende ‘la gloire de la Flandre’ het af te leggen tegen de meedogenloze Bourgondisch-Franse onderdrukker die zonder scrupules de ‘libertés nationales’ had vermorzeld. Net als bij Blommaert kleurde ook Kervyn de Lettenhoves achtergrond het relaas. De auteur was een notoir katholiek politicus en werd zelfs minister van binnenlandse zaken in 1870. Aangezien hij bovendien de Vlaamse ‘zaak’ erg genegen was, droeg hij met zijn Histoire de Flandre sterk bij tot de vorming van de Vlaamse identiteit.Ga naar voetnoot15 De Gentse opstand werd bijgevolg in een christelijk kleedje gestoken en kreeg eveneens een Vlaams tintje. Ter illustratie volgt hier de conclusie van zijn overzicht: ‘l'année 1453 fut la plus triste du quinzième siècle; elle vit aux deux extrémités de l'Europe le triomphe de la force sur les lumières et la civilisation,’ waarop hij kort de val van Constantinopel belichtte.Ga naar voetnoot16 Ondanks hun verschillende achtergrond bewandelden zowel Blommaert als Kervyn de Lettenhove hetzelfde pad. In hun zwart/wit-visie op de Gentse opstand kenden ze weinig genade voor het Bourgondische staatsapparaat waarvan de lezer, conform de historiografische tradities in de Romantiek, enkel het gewelddadige facet te verwer- | |
[pagina 43]
| |
ken kreeg.Ga naar voetnoot17 Blommaert bekritiseerde gaandeweg niet enkel de verdrukking van het ‘Nederduits’ door de Bourgondische hertogen, maar spuwde naderhand het hele regime uit. In de achttiende eeuw, toen in de Zuidelijke Nederlanden de Habsburgse, aan de Bourgondische hertogen verwante vorsten aan de macht waren, was Filips de Goede nog ‘un des plus heureux & des plus puissans princes de l'Europe.’Ga naar voetnoot18 In de negentiende eeuw hing Blommaert een ander beeld op over Filips de Goede. ‘Nous sommes tentés de croire que le surnom de Bon a été donné par ironie à ce Philippe de Bourgogne, dont le règne est inscrit en lettres de sang dans l'histoire de Liège et dans celle de Flandre.’Ga naar voetnoot19 Macht ontwikkelde zich in Franse handen tot een instrument van willekeur dat automatisch opstandige reacties uitlokte, zeker in het vrijgevochten Vlaanderen. De collectieve acties van de opstandige Gentenaars werden in de ogen van beide romantici een uiting van de aanbeden ‘Volksgeist’, de historische ziel van de Vlamingen, die vorm kreeg in de rituele ‘wapeninghen’ van de Gentse ambachten.Ga naar voetnoot20 Het eindproduct van hun relaas werd telkens een heldenverhaal over de rechtvaardige vrijheidsstrijd van een zelfbewust volk dat revolteerde tegen de nietsontziende Bourgondische agressie, in dit geval verpersoonlijkt door de duivelse Filips de Goede. Kortom, in de literatuur van beide auteurs won de kracht van de ‘Volksgeist’ het van de brute staatsmacht - een ‘paradigma’ dat met regelmaat opdook in het oeuvre van negentiende-eeuwse (Belgische) romantici. Ten gevolge van hun minachting van de Bourgondische top en de romantische voorliefde voor de ‘Volksgeist’ belandden Blommaert en Kervyn de Lettenhove automatisch in het andere kamp. In Over de ambachtsgilden of neringen te Gent (Gent, 1840) uitte Blommaert expliciet zijn voorliefde voor de Gentse ambachten. Of we hierin een waardering voor het Gentse katoenoproer van 1839 kunnen lezen is moeilijk uit de lectuur van het werk af te leiden. Het valt in ieder geval op dat Blommaert de neringen uit de textielsector uitvoerig belichtte en bovendien hun middeleeuwse combativiteit uitermate prees. De sympathie van Kervyn de Lettenhove voor de gewone neringdoener kan tevens een gevolg zijn van diens nauwe banden met Jules Michelet, die de Franse ambachten de hemel in schreef.Ga naar voetnoot21 In deze context moeten we ook het volgende fragment uit het gedicht ‘Sneyssens’ van Albrecht Rodenbach uit 1878 over de Gentse volksheld Cornelis Seyssoone plaatsen, die in de slag om Oudenaarde in april 1452 met het stadsvaandel in de hand eervol sneuvelde: | |
[pagina 44]
| |
Door 't blixemen van zijn gonsend zweerd omgeven,
almachtig staaft de vaanderik van Gent den wederstand,
en kerft en kerft, en peerd en peerdegast
stort neêr. De lijken stapelen in het rond hoop over hoop.
Maar overmacht verplettert heldenmoed.
Net als bij Blommaert diende het voorbeeld van de Gentse opstand de Vlamingen aan te zetten tot heroïsche daden tegen een Franstalige onderdrukker. De achtergrond van de Roeselaarse dichter (1856-1880) ligt dan ook helemaal in de lijn van die van Blommaert en Kervyn de Lettenhove. Rodenbach was, als leider van de katholieke Vlaamse studentenbeweging, voor zijn leeftijdsgenoten de heraut van de Vlaamse nationaliteit die hij weerspiegeld vond in het door Kervyn de Lettenhove geïdealiseerde ‘Kerelsvolk’. Een volk dat hij bewonderde omwille van zijn vrijheidszin, zijn ontembare fierheid, zijn heldenmoed, zijn trouw aan de ruwe noordse aard en gebruiken.Ga naar voetnoot22 Rodenbach gaf aan de Vlaamse authenticiteit een heroïsch karakter dat bijvoorbeeld ook in de gedichten van streekgenoot Guido Gezelle te herkennen viel. En net als zijn voorgangers gebruikte Rodenbach een heldhaftig verhaal uit de Gentse opstand in de romantisch-nationale beweging van zijn tijd. Het laatste vers van bovenstaand fragment vat dan ook kemachtig de visie van de romantici op de Gentse opstand samen. Rodenbachs gedicht, Blommaerts artikel en Kervyn de Lettenhoves geschiedenis van Vlaanderen leunden qua stijl en thematiek dicht aan bij Hendrik Consciences Leeuw van Vlaanderen (1838). Alleen leende het onderwerp van deze laatste zich beter voor het nobele doel.Ga naar voetnoot23 De geschiedschrijving van de Gentse opstand - en van de Bourgondische periode in het algemeen - moest immers met een jeukend dilemma afrekenen. Enerzijds scheerde het Bourgondische tijdvak op artistiek en economisch vlak hoge toppen, anderzijds onderdrukte de Franstalige Bourgondische macht de vrijheidsgevoelige Vlamingen. De voorliefde voor de Guldensporenslag werd dus onrechtstreeks aangewakkerd door een netelige ambivalentie in het historiografische kamp. De slag van 1302 groeide in de loop der jaren uit tot het ankerpunt in de Belgische geschiedschrijving en werd later het hoopgevende lichtbaken in de Vlaamse identiteit.Ga naar voetnoot24 Ook de verblindende glans van ‘de eeuw der Arteveldes,’ die het juk van de hogere overheidsmacht gewelddadig hadden afgeworpen, trok historici als een zwerm muggen naar zich toe.Ga naar voetnoot25 Bovendien wierp de overwin- | |
[pagina 45]
| |
ning van de veertiende-eeuwse Vlaamse ambachtslegers een verduisterend silhouet over de vijftiende-eeuwse opstanden, die steevast op Vlaamse nederlagen uitliepen. Het succesrijke Artevelde-geslacht en de glorieuze overwinnaars van 1302 eisten bijgevolg alle aandacht voor zich op en vertrappelden andere middeleeuwse opstanden. De pijnlijke ondergang van het vijftiende-eeuwse Gent raakte al dan niet bewust in de vergetelheid, waardoor het aantal studies over dit onderwerp in de tweede helft van de negentiende eeuw beperkt bleef. | |
Het positivisme: ‘den aanstaanden triomf van het centraliseerend stelsel’We maken dus noodgedwongen een sprong in de tijd, naar het prille begin van de twintigste eeuw. De romantische ‘Sehnsucht’ had plaats gemaakt voor een rationelere benadering van de werkelijkheid, van de wetenschap en van de geschiedschrijving in het bijzonder. Geschiedenis was omgebouwd van een amateuristische en weemoedige ontdekkingsreis tot een professioneel en weloverwogen onderzoek. Geschiedenis werd nu in universiteiten geschreven door beroepshistorici die een kennis- en interpretatiemonopolie ten aanzien van het verleden claimden.Ga naar voetnoot26 Kortom, geschiedenis werd een academische wetenschap, het positivisme was geboren. ‘Dit positivisme huldigt het geloof dat, op basis van empirisch in de teksten vastgestelde feiten, over het verleden zekere kennis kan worden verworven en dat dankzij de kritisch-filologische methode een hoge objectiviteitsgraad kan bereikt worden,’ leert ons de definitie van Reginald de Schryver.Ga naar voetnoot27 Eén van de namen die steevast met deze nieuwe methode vereenzelvigd wordt, is die van Leopold von Ranke (1795-1886). Deze Duitse leermeester zond zijn zonen uit over West-Europa en ook België werd snel gekoloniseerd. Rankes leerling Ernst Curtius onderwees Godefroid Kurth, die op zijn beurt Paul Fredericq en Henri Pirenne onder zijn leerlingen telde. In het bijzonder Pirenne stortte zich, in zijn zoektocht naar ‘wie es eigentlich gewesen’ was, op de middeleeuwse geschiedenis van zijn geliefde België.Ga naar voetnoot28 Daar Henri Pirenne (1862-1935) tot de eerste generatie in België opgeleide historici behoorde, werd zijn invloed zeer groot. ‘Insister davantage sur la formation de ce qu'on pourrait appeler la civilisation de la Belgique,’ werd het hoofddoel van zijn levenswerk Histoire de Belgique (1894-1932).Ga naar voetnoot29 De kern van deze beschaving ontdekte hij in de ‘pax Belgica’, dit is het eeuwig vredevol samenleven van verschillende etnische - in casu Germaanse en Romaanse - groe- | |
[pagina 46]
| |
pen. Deze ‘vrede’ maakte een wezenlijk onderdeel uit van de Belgische beschaving en wortelde in de uitzonderlijke ligging van het land en in een volk dat sinds de Middeleeuwen qua identiteit één was maar staatkundig nog niet.Ga naar voetnoot30 Over de Bourgondische periode heeft hij zelf verrassend weinig onderzoek verricht, een leemte die door zijn leerling Victor Fris werd ingevuld.Ga naar voetnoot31 De Histoire de Belgique werd een onvervalste ‘winner's history’ en is volledig geschreven vanuit het oogpunt van de triomferende nationale staat. Pirenne kende bijgevolg weinig genade voor de talrijke oppositiebewegingen die kenmerkend waren voor de geschiedenis van het vijftiende-eeuwse Vlaanderen. Hij zette zich dan ook resoluut af tegen zijn voorgangers toen hij over de Bourgondische staatsvorming het volgende schreef: ‘Elle n'est due ni au hasard ni à l'arbitraire, et ce serait n'y rien comprendre que de la considérer comme le triomphe brutal de la force sur le droit.’Ga naar voetnoot32 Dat de oorlogsdreiging in het begin van de twintigste eeuw, in tegenstelling tot de decennia waarin Blommaert en Kervyn de Lettenhove hun relaas neerpenden, niet meer van Franse kant kwam, droeg ongetwijfeld bij tot de visie dat de Bourgondische staat een beslissende stap betekende in de richting van het Belgische ‘droit commun’.Ga naar voetnoot33 De macht van het staatsbestel, dat volgens Pirenne, in tegenstelling tot de romantici, meer inhield dan een militaire zegetocht van een rusteloos hertog, zegevierde. Net als in de achttiende eeuw werd de ‘Conditor Belgii’ Filips de Goede bezongen als ‘une des figures les plus sympathiques de ce XVe siècle.’Ga naar voetnoot34 Het contrast met de romantici is frappant. Tegenstand tegen het staatsbestel was overbodig, nutteloos en zelfs gevaarlijk. Ook de Gentse opstand van 1449-1453 deelde in de klappen. In het summiere overzicht wees hij onophoudelijk met een beschuldigende vinger naar het stedelijke particularisme. Reeds van bij de aanvang lezen we over de Gentse opstand: Il n'est pas difficile pourtant de reconnaître qu'elle aussi ne constitue qu'une crise de conflit engagé entre le passé et l'avenir, et que si l'héroïsme des Gantois commande le respect, la cause pour laquelle ils combattirent ne peut se justifier si l'on envisage sans parti pris [sic!] les conditions au prix desquelles devait s'accomplir le progrès politique au XVe siècle.Ga naar voetnoot35 | |
[pagina 47]
| |
De heroïsche vrijheidsstrijd van de oprechte Gentenaars tegen het ‘régime du bon plaisir des dues de Bourgogne’Ga naar voetnoot36 van Blommaert werd complexloos ingeruild voor de zinloze ‘vredebreuk’Ga naar voetnoot37 van conservatieve Gentenaars. Deze heethoofden beledigden zonder scrupules de geschiedenis en gingen daardoor logischerwijs - maar niet roemloos, het blijven tenslotte Belgen - ten onder. Kortom, positivisme als antithese van de romantiek. Dit staatsdeterminisme, dat Pirennes tijdgenoten tot nationalistische waanzin zou drijven, kwam de geschiedenis van het middeleeuwse gildenwezen evenmin ten goede. De politieke invloed van de veertiende-eeuwse ambachten schatte Pirenne nog positief in. De opstanden van 1302, waarop hij steevast het etiket ‘revolutie’ kleefde, werden begroet als de aanvang van het tijdperk van de democratie in de Nederlanden,Ga naar voetnoot38 een visie die nog het krachtigst de twintigste-eeuwse historiografie overleefde. Ook Pirennes pessimistische theorie over de economische verstarring van de vijftiende-eeuwse ambachten werd pas recentelijk onderuit gehaald. Pirenne was afkomstig uit een rijk en liberaal gezin met een industriële achtergrond en groeide op in een bloeiperiode van de Belgische economie.Ga naar voetnoot39 Dat hij het economische verval van de laatmiddeleeuwse steden verklaarde door het ‘déclin et archaïsme’ dat eigen was aan corporatistische organisaties wordt vanuit die achtergrond begrijpelijk. Deze economische stagnatie ging daarenboven onafscheidelijk gepaard met politieke decadentie, aldus Pirennes zwart/wit-visie. ‘Sclérose, combats d'arrière-garde, népotisme et hérédité néfaste des métiers, bref: un particularisme étouffant semblait être devenu la règle.’Ga naar voetnoot40 Net als in de negentiende eeuw betekende de voorliefde voor de ene partij een minachting van de andere. Terug naar de Gentse opstand, die door Pirenne grotendeels onaangeroerd bleef. Victor Fris (1877-1925) dook graag deze opengelaten ruimte in. Dat het positivisme in zijn verheerlijking van de krijgsgeschiedenis deze opstand, die eindigde in een roemrijke veldslag, nog niet beschreven had, was op zich al verwonderlijk. Fris verhielp deze anomalie en merkte op zijn ‘bronnenstrooptocht’ al vroeg op dat hij amper tevreden kon zijn met de gebrekkige uitgave waaruit hij zijn gegevens moest putten. In een erg kritisch artikel sabelde hij Schayes' editie van het Dagboek der Gentsche Collatie genadeloos neer.Ga naar voetnoot41 Fris was een gediplomeerd archivist-paleograaf en benadrukte doorheen zijn verdere carrière telkens weer dat de hulpwetenschappen van het | |
[pagina 48]
| |
historisch onderzoek een onontbeerlijke basis waren voor een correcte geschiedschrijving. Hij duldde dus geen onbekwaamheid op dit vlak. In het kader van zijn doctoraatsonderzoek dat in 1899 onder supervisie van Pirenne afgerond werd, viel hij steeds terug op het origineel van het Dagboek dat hij tenslotte zelf voor een tweede maal uitgaf. Ook eerder uitgegeven oorkonden werden gewogen en te licht bevonden. De rest van zijn (te) korte leven zou Fris, die op latere leeftijd de functie van stadsarchivaris bekleedde, zich specialiseren in kritische uitgaven van voornamelijk oorkonden. ‘Was nicht in den Akten, hat nicht gelebt,’ luidde Rankes strijdkreet.Ga naar voetnoot42 Omdat Fris' doctoraatsverhandeling, ‘De opstand van Gent tegen Philips de Goede (1450-1453)’ zoek is, achterhalen we zijn visie op de opstand uit publicaties die eruit voortvloeiden. Daarin bekende Fris onomwonden dat hij zijn karretje spande aan het fatalistische discours van Henri Pirenne. Over de strijd tussen stad en staat schreef hij: ‘elle est d'ailleurs inégale, et on prévoit bien que les villes, dont chacune se confine dans son égoïsme et ne songe qu'à ses propres intérêts, doivent fatalement succomber.’Ga naar voetnoot43 Fris kende bijgevolg weinig genade voor de vele knevelarijen van de Gentse magistraat in de aanloop van de opstand en schoof de schuld van hun onvermijdelijke ondergang grotendeels in Gentse schoenen.Ga naar voetnoot44 Ik houd het echter voor een onbetwistbaar bewijs van het onweerstaanbaar naken der moderne staatsinrichting en van den aanstaanden triomf van het centraliseerend stelsel, dat op het oogenblik dat hare stedelijke zelfregering zoo zeer bedreigd was, de stad Gent lieden aan haar hoofd had, die, in plaats van door een wijs beleid aan hertog Philips de gelegenheid en de mogelijkheid te ontnemen van haar eenen beslissenden slag toe te brengen, zich slechts om eigen voordeel bekommerden, en ja als handlangers hem in de kaart speelden.Ga naar voetnoot45 Opvallend in de zoektocht naar de oorzaken van de Gentse opstand - en in zijn historische visie ‘tout court’ - is dat Fris al te slaafs volgde wat de bronnen hem voorzegden. De teneur van bovenstaand citaat vinden we immers nagenoeg letterlijk terug in een processtuk dat in de zomer van 1452 te Lille het leven zag (en waar de Gentenaars veroordeeld werden).Ga naar voetnoot46 Maar ook de ‘hertogelijke trawanten’, die met ‘hunne kuiperijen’ de Gentenaars de duivel aandeden, werden in Fris' verklaring niet gespaard.Ga naar voetnoot47 De hertog zelf bleef echter volledig buiten schot. Ook hier volgde Fris | |
[pagina 49]
| |
slaafs zijn bronnen. Middeleeuwers achtten hun vorst immers nooit verantwoordelijk voor de nefaste gevolgen van diens politiek, maar schoten steeds op de pianist. Als het op de correctheid van de uitgave aankomt, is Fris niet te verslaan, maar historische kritiek op de inhoud van de bronnen was hem onbekend. We kunnen Victor Fris dan ook als een aanhanger van het ‘naïef realisme’ typeren. Hij haalde de historische feiten rechtstreeks uit de bronnen en ordende hen chronologisch. Het relaas werd, omdat het zich tot de feiten beperkte, gezien als een min of meer zuivere kopie van de werkelijkheid (een ‘spiegel historiael’).Ga naar voetnoot48 Fris wilde als oprecht historicus - en beginselvast positivist - vanuit zijn academische ivoren toren objectief en neutraal tegenover het gebeuren aankijken. Fris kon zijn ‘objectiviteit’ echter niet volhouden, en liet indirect, alleen al door de misprijzende beschrijving van het corrupte bewind van de Bourgondische en de Gentse gezagsdragers, blijken dat de opstand van de modale Vlaamse ambachtsman tegen de overheersing van vreemde en/of onbetrouwbare ambtenaren gerechtvaardigd was. Dat de Vlaamse neringdoener Fris' sympathie wegdroeg, is deels door diens achtergrond te verklaren. Net als Blommaert, Kervyn de Lettenhove en Rodenbach was ook Fris de Vlaamse zaak niet ongenegen. Zijn rol in de Vlaamse beweging bleef echter beperkt tot publicaties in Vlaamsgezinde tijdschriften en historiografische bijdragen over de Vlaamse geschiedenis.Ga naar voetnoot49 Fris wist in deze publicaties zijn voorliefde voor de Vlamingen doorgaans goed te verbergen, maar zijn Vlaamsgevoeligheid kwam bijvoorbeeld duidelijk boven drijven in de beschrijving van de heldhaftige daden van Cornelis Seyssoone. Bij de beschrijving van diens heldendaden liet hij zich zelfs rechtstreeks leiden door het gedicht van Rodenbach.Ga naar voetnoot50
Fris keek dus, net als zijn leermeester Pirenne, maar met iets meer medelijden, neer op de Gentse ambachten die moedig de staatsmacht dwarsboomden maar onvermijdelijk het loodje dienden te leggen tegen de Hegeliaans geïnspireerde ‘politieke vooruitgang.’ Welke bewonderenswaardige krachten de Gentse collectieve acties ook losweekten, de hertogelijke overheersing was onaantastbaar. Het standpunt van de positivisten druiste regelrecht in tegen de romantische visie die verzet tegen de overheidsmacht als legitiem beschouwde indien de heerser geen rekening hield met de eigenheid van zijn onderdanen. Opstanden waren daarentegen in de ogen van de nationalistische positivisten een spijtig, maar logisch gevolg van de algemene politieke transformatie in de vijftiende eeuw. Daarmee doelden ze op de omvorming van | |
[pagina 50]
| |
de oude feodale maatschappij, gefundeerd op ‘onrechtvaardige’ privileges, naar een moderne staat, hun eigen staat. Elke politieke verandering veroorzaakt verzet dat, nadat een meer geschikte staatsvorm ingeburgerd is, na verloop van tijd zou uitdoven. Opstanden waren nutteloos. Het eigen staatsbestel werd bijgevolg goedgekeurd en door middel van een favoristische geschiedschrijving gelegitimeerd. Ondanks hun geloof in objectieve geschiedschrijving werden de positivisten zelf een ‘slaaf van het politieke bestel.’Ga naar voetnoot51 Voor Pirenne, Fris en andere epigonen was de meest geschikte staatsvorm één die rekening hield met de ‘bien public’ en niet enkel met de belangen van de toplaag van de samenleving.Ga naar voetnoot52 Fris minachtte corrupte bewindvoerders en bewonderde hen die er tegen revolteerden. Deze meer democratische richting van de geschiedschrijving vindt haar wortels in de negentiende-eeuwse voorliefde voor de gewone ambachtsman. Fris ging nog een stap verder en ontwaarde in de Gentse opstand een democratie, die hij niet ongenegen was.Ga naar voetnoot53 Dat de toenemende aandacht van historici voor democratische bestuursvormen in de periode tussen grofweg 1870-1920 gevoed werd door een veranderende maatschappij, hoeft hier geen betoog. Historici verschoven hun vizier van de top naar de basis van de maatschappij, een tendens die de romantische en positivistische historiografie zou overleven. | |
Recente geschiedschrijving: ‘ontsporingen van overleg’Uit bovenstaande beschrijving van de vroege historiografie over de Gentse opstand blijkt duidelijk dat contemporaine staatsvorming de geschiedschrijving over laatmiddeleeuwse opstanden sterk beïnvloed heeft. In de tweede helft van de twintigste eeuw, toen de macht van de staat zowel onderaan als bovenaan aangevreten werd, was dit niet anders. Enerzijds verdampten nationale grenzen in een Europees en zelfs breder economisch geheel. Diametraal daartegenover kleedden federalistische strekkingen de traditionele staat steeds verder uit en staken kortzichtige xenofobe en engnationalistische tendensen duidelijk de kop op.Ga naar voetnoot54 De prangende tegenstelling tussen deze tegenstrijdige politieke bewegingen beheerste na de Tweede Wereldoorlog in toenemende mate de Belgische politiek. Ze liet dan ook de historiografie niet onberoerd. | |
[pagina 51]
| |
Concreet uitten deze politieke breuklijnen zich in een hernieuwde aandacht voor de vorming van de ‘moderne staat’. Pirennes positivistische erfenis werd bestoven door opvattingen en methoden uit de Franse Annales-school, maar toch verliet de Belgische historiografie niet het typische empirisme dat haar eigen was.Ga naar voetnoot55 Wat de Bourgondische periode betreft, werd de geschiedenis van de ‘moderne staat’ nieuw leven ingeblazen door studies van Walter Prevenier en Wim Blockmans. De veelzijdige historicus Prevenier gaf voornamelijk nieuwe impulsen aan de sociale (stads)geschiedenis.Ga naar voetnoot56 Zijn leerling Blockmans zette de toon voor de hedendaagse historiografie over de middeleeuwse staat en haar oppositiebewegingen, de Gentse opstand incluis.
Blockmans startte zijn onderzoek in een tijd waarin de traditionele staat hevig doorelkaar geschud werd. De staat van Pirenne en Fris werd niet meer als een evidentie beschouwd. Het politieke establishment kwam oog in oog te staan met een militante jonge generatie die de grondvesten van het politieke bestel openlijk in vraag stelde. Staatsgeweld bleek in de jaren zestig en zeventig dikwijls de enige remedie tegen straatgeweld. Bovendien groeide bij de jongeren de frustratie over de in België heersende politieke cultuur, die meer weg had van patriarchale vriendjespolitiek en persoonlijke belangenbehartiging dan van een democratie. ‘Political life in Belgium seems so absurd as to be almost a hallucination,’ aldus Blockmans.Ga naar voetnoot57 Zijn gramschap tegen de Belgische compromispolitiek en haar corrupte vertegenwoordigers liet duidelijk zijn sporen na in zijn visie op de Gentse opstand. Blockmans zocht de oorzaak van het conflict in de centraliserende hertog die de democratische inspraak van de onderdanen had genegeerd. Filips de Goede wilde, tegen de wil van zijn onderdanen in, een onafhankelijke fiscale politiek opbouwen. ‘Vanzelfsprekend rees hier tegen verzet.’Ga naar voetnoot58 Het verzet kon uiteindelijk enkel via militair machtsvertoon onderdrukt worden. Een eindoverwinning die de hertog moeilijk ‘op een meer nefaste wijze [had] kunnen bereiken.’Ga naar voetnoot59 Hij had immers de weg van het overleg veronachtzaamd, wat de Bourgondische dynastie in latere tijden zuur zou opbreken.Ga naar voetnoot60 Wie de | |
[pagina 52]
| |
basisregels van de democratie niet volgt, creëert onrecht, aldus Blockmans' logica. Een democratie die onderzoek verdiende. Blockmans ging dan ook de invloed van de volksvertegenwoordiging na in een conflict dat de vorst had uitgelokt door een doelbewuste aanfluiting van de privileges, ‘hoewel de zaak van de onderdanen rechtmatig was.’Ga naar voetnoot61 Door de onderdrukking van de opstanden brak de hertog de hegemonie van de Vlaamse steden, waarop de moderne, ‘absolute’ regeringsvorm gegrondvest werd. Kortom, de Gentse collectieve acties vergrootten, uitgelokt via provocerend staatsgeweld, de macht van de Bourgondische hertog. Niet enkel de hertogelijke intimidatiepolitiek vormde de oorzaak van het conflict, ook de Gentenaars kregen er van langs. Door de verkiezing van een radicaal bestuur in 1451 hadden de opstandelingen alle bruggen opgeblazen tussen de hertog en de stad. In tegenstelling tot zijn romantische en positivistische voorgangers bejubelde Blockmans het staatsbestel noch de opstandelingen. ‘Het komt ons voor dat vroegere historici nog teveel hebben geschreven vanuit de optiek van de regeringsbelangen,’ vertrouwt hij ons toe.Ga naar voetnoot62 Blockmans verketterde iedere vorm van partijdigheid. Als ‘neutraal’ onderzoeker zocht hij enkel naar het ontstaan van democratische ‘waarden’ in het verleden, naar ‘de mate van betrokkenheid der onderdanen bij het politieke beleid.’Ga naar voetnoot63 En aangezien het postmodernisme de historici ten volle heeft doen beseffen dat de positivistische notie van objectiviteit voorgoed dood en begraven is, maken ze daarenboven in hun verklaring van de historische werkelijkheid ‘een expliciete keuze ... voor het (universalistische) perspectief van de democratie en de daarmee verbonden waarden op basis van de overweging dat hier - gegeven de noodzaak van een [normatieve] keuze - de beste argumenten voor te geven zijn,’ aldus Chris Lorenz.Ga naar voetnoot64 Bovendien vond er een methodologische verschuiving plaats. Strikt historische verklaringen voor voorbije gebeurtenissen werden in het wetenschappelijke discours niet meer aanvaard. De negentiende-eeuwse grote verhalen die een vooruitgangsgeloof predikten, vonden geen lezers meer. Geschiedenis evolueerde naar een ‘histoire totale’.Ga naar voetnoot65 Ook Blockmans verliet de ‘cyclopische visie’ op de geschiedenis en opperde dat geen enkel sociaal fenomeen geïsoleerd behandeld kon worden.Ga naar voetnoot66 Deze visie plaatste mensen op de voorgrond en vereiste bijgevolg een andere onderzoeksmethode. Ook daarin nam Blockmans het voortouw. De prosopografie deed zijn intrede in de Belgische mediëvistiek en werd boven het beschrijvende stadium uitgetild tot een | |
[pagina 53]
| |
meer sociaal-wetenschappelijk gerichte vraagstelling.Ga naar voetnoot67 Vroegere vorsers focusten volgens hem teveel op ‘hoogtepunten’ in de socio-politieke geschiedenis (in casu de laatmiddeleeuwse opstanden), een methode die ‘twee flagrante fouten vertoont.’ Dergelijke benaderingen onderwaarderen het normale en ‘men beschikt over geen enkele waarborg dat de keuze van de “hoogtepunten” relevant is.’Ga naar voetnoot68 De conclusies die hij hieruit trok, hebben de benadering van laatmiddeleeuwse opstanden definitief veranderd. Crisissen verloren hun waarde niet voor het onderzoek maar hun opname in het discours kon slechts gerechtvaardigd worden ‘omdat zij ontladingen zijn van de voordien latente spanningen.’Ga naar voetnoot69 Blockmans beschouwde laatmiddeleeuwse opstanden niet als een autonoom maar als ‘een komplementair fenomeen’ bij de studie naar de representatieve instellingen en beschreef hen dan ook vanuit eenzijdig ‘representatief’ oogpunt. Opstanden werden door Blockmans’ bril ‘ontsporingen van overleg.’Ga naar voetnoot70 Blockmans had de smaak van staatsvorming te pakken gekregen. Samen met Jean-Philippe Genet en anderen startte hij in 1984 te Parijs een internationaal onderzoeks-project over de genese van de moderne staat (‘Genèse de l'état moderne - The making of the modern state’). Wegens geldgebrek werd het later gekoppeld aan de European Science Foundation.Ga naar voetnoot71 De staat en de toenmalige EEG droegen dus rechtstreeks bij aan onderzoek naar de eigen fundamenten. Onderzoek naar de staat ging daarbij steeds gepaard met het gebruik van de prosopografie, wat het staatsvormingsproces vermenselijkte.Ga naar voetnoot72 Prosopografisch staatsonderzoek leidde volgens Blockmans zelfs tot het ontstaan van een nieuw staatsparadigma.Ga naar voetnoot73 Historici en sociologen ontdekten in het staatsvormingsproces een accumulatief mechanisme dat, tegen de belangen van een groot deel van de onderdanen in, op geld en macht joeg. Samen met Michael Mann bekleedde de Amerikaanse historicus en socioloog Charles Tilly bij de uitbouw van dit nieuwe staatsparadigma een voortrekkersrol.Ga naar voetnoot74 Diens analyse hield | |
[pagina 54]
| |
in dat belastingen en overheidsgeweld - ‘kapitaal’ en ‘dwang’ - als twee doorslaggevende factoren, beter nog: als één samenhangende factor in het staatsvormingsproces mogen worden beschouwd. Historici wezen in dit verband op de ‘circulaire causaliteit’ die ontstond in een centraliserend staatsbestel tussen oorlogsuitgaven en staatsfiscaliteit. ‘Voor de concentratie van het legitieme geweld - het ‘machtskapitaal’ - was een efficiënte fiscaliteit onontbeerlijk’Ga naar voetnoot75 ‘Thus the concentration of coercion depended in part on the concentration of capital,’ vulde één van de grondleggers van dit paradigma aan.Ga naar voetnoot76 De top van elke centraliserende staat concentreerde de surplusextractie en bouwde door middel van een bureaucratisch staatsapparaat, oorlogsoverwinningen en inherent daaraan verwante financiële afromingsstrategieën zijn plaats op het politieke veld uit. Deze ontwikkeling verliep niet in alle landstreken gelijk. Een ‘natiestaat’ kon via uiteenlopende trajecten vorm krijgen. Volgens Tilly lag de klemtoon bij de staatsvorming in de Nederlanden op de ‘concentratie van kapitaal’, waarbij hij zich voornamelijk op onderzoeksbevindingen van Blockmans baseerde.Ga naar voetnoot77 Deze zocht immers in toenemende mate zijn toevlucht tot een financiële verklaring bij de interpretatie van het Bourgondische staatsvormingsproces. Dit kwam bijvoorbeeld al duidelijk tot uiting in diens visie op de aanvang van de Gentse opstand. Blockmans liet de opstand in januari 1447 een aanvang nemen omdat de Gentse Collatie (het leidinggevende bestuursorgaan van de stad) in die maand het voorstel van de hertog om een permanente zoutbelasting in het Vlaamse graafschap te heffen zonder genade gekelderd had.Ga naar voetnoot78 Door de invoering van een permanente belasting op het levensnoodzakelijke zout (de zogenaamde gabelle) hoopte Filips de Goede een onafhankelijk belastingsysteem uit te bouwen, en zo een beslissende stap richting ‘moderne staat’ te zetten. Het Vlaamse graafschap was echter een ‘bedensysteem’ gewoon, waarbij de steden op de Staten-Generaal een vaste hand hadden in de toekenning van de hertogelijke gelden. Dat Filips de Goede dit forum van overleg trachtte te omzeilen, was het startsein voor de Gentenaars om te revolteren.
Ook Marc Boone, een jongere leerling van Walter Prevenier, startte zijn overzicht van de Gentse opstand in januari 1447. Hij kaderde zijn studie over het laatmiddeleeuwse Gent en haar opstanden dus evenzeer in het debat over de genese van de moderne staat. Dat hij kapitaal en dwang als de twee voornaamste factoren van staatsvorming beschouwde, komt bijvoorbeeld tot uiting in de opbouw van zijn | |
[pagina 55]
| |
doctoraatsverhandeling in een financieel en een politiek luik.Ga naar voetnoot79 Boone zag de revolte van 1447-1453 als een ‘eindpunt in die fase in het Bourgondische staatsvormingsproces’ waarin de centrale staat met het ambachtsregime van de stad afrekende.Ga naar voetnoot80 Door het intensieve gebruik van de prosopografie vermenselijkte Boone de opstand die niet meer als een strijd tussen stad en staat, maar als een gevecht tussen vorstelijke vertegenwoordigers en de stedelijke elite werd afgeschilderd. Zowel stedelijke als vorstelijke instellingen ‘worden namelijk bevolkt en gedragen door concrete individuen die via een geheel van soms erg informele netwerken geselecteerd werden, op hun beurt veruiterlijkingen van belangen en opvattingen, hetgeen een voornamelijk sociale analyse van de betrokkenen impliceert.’Ga naar voetnoot81 Boone sloot hiermee probleemloos aan bij de ‘geïntegreerde sociale geschiedenis’ van Blockmans en Prevenier.Ga naar voetnoot82 De Gentse opstand werd, net als bij de romantici, weer een opstand tussen mensen wier motivaties, intenties en acties een ingrijpende invloed kunnen hebben op het verloop van de gebeurtenissen. Boone integreerde daarbij voor het eerst de notie ‘sociale netwerken’ in de geschiedenis van de Gentse opstand, een onderzoekstrend die we kunnen kaderen in de zogenaamde ‘newer social history’. Deze beklemtoonde voornamelijk de rol van de vrouw in de geschiedenis, de functie van cultuur in het dagelijkse leven, de nieuwe relatie met het verleden door een veranderende lectuur van de bronnen, enzovoort.Ga naar voetnoot83 Daartoe kunnen we ook de sociale netwerkgeschiedenis rekenen die door - niet toevallig - Wim Blockmans in de Belgische mediëvistiek werd geïntroduceerd.Ga naar voetnoot84 Dat de Belgische staat in de jaren 1980 nog steeds teerde op netwerkbanden en informele beïnvloeding, bewees deze auteur in een artikel dat rond dezelfde tijd het levenslicht zag.Ga naar voetnoot85 Sindsdien ontwaarden Belgische mediëvisten (Blockmans, Boone en later ook Jan Dumolyn) netwerken in het Bourgondische staatsvormingsproces. De strijd tussen stad en staat vernauwde tot een ‘netwerkengevecht’ om het stedelijke kapitaal. Boone ploos bijgevolg relaties tussen de verschillende individuen en groepen in de Gentse elite uit en verbond ze aan hun operationaliteit tijdens de Gentse | |
[pagina 56]
| |
opstand. Daarbij concludeerde hij dat Filips de Goede het stedelijke zelfbestuur niet enkel via de inrichting van centrale instellingen ondermijnde, maar dat de hertog tevens zijn toevlucht nam tot informele overredingstechnieken. Hij loodste bijvoorbeeld in de jaren 1440 vertrouwelingen in het Gentse stadsbestuur die als een sluipend gif het particularisme aantastten. Het stemgedrag van de Gentse Collatie werd in 1447 tevergeefs met informele overredingsmiddelen beïnvloed. Hertogelijke vertegenwoordigers vervalsten de schepenverkiezingen van 1449, enzovoort.Ga naar voetnoot86 Kortom, Boone ontmaskerde corruptie, patronage en makelaardij als beproefde symptomen van ontluikende staatsvorming. Als eindbalans zocht hij de ‘schuldigen’ van het conflict (net als Victor Fris) voornamelijk in het legertje raadgevers, ambtenaren en juristen in het milieu van de hertog die weinig inzaten met de ‘bien public’ van de onderdanen.Ga naar voetnoot87 Waarmee hij de notie ‘statemaking as organized crime’ van Charles Tilly dicht benaderde.Ga naar voetnoot88 Een meer toegedekte manier om als staatsapparaat de onderdanen voor zich te winnen is de propaganda. Boone schonk ruim aandacht aan het propagandaoffensief van de Bourgondische hertog tijdens de jaren 1449-1453, maar de historica die deze politieke strategieën uitvoerig blootlegde heet Michelle Populer.Ga naar voetnoot89 Ze verplaatste in dat kader het beginpunt van de opstand naar augustus 1447. Populer verklaarde, in tegenstelling tot Blockmans en Boone, de opstand niet aan de hand van de financiële honger van het groeiende staatsapparaat, maar stelde dat de toenemende stedelijke frustratie tegen de informele inmenging van de hertog in de stedelijke politiek aan de basis lag van het conflict.Ga naar voetnoot90 Pas achteraf schakelden zowel het overheidsapparaat als de revolterende stedelingen de afwijzing van de zoutbelasting in hun propaganda in. Door zich te focussen op de informele beïnvloedingstechnieken en de politieke strategieën van de hertog, trad ze echter niet buiten het ‘staatsparadigma’ van Blockmans, Tilly en de anderen. Ze verschoof enkel het zwaartepunt in de verklaring van de opstand van het gevecht om het stedelijke kapitaal naar de controle over het geweldsmonopolie, de dwang. Dit nieuwe staatsparadigma had historici niet enkel propaganda, netwerken en informele beïnvloeding doen ontdekken, het liet bovendien meer ruimte voor onderzoek naar tegenbewegingen van de ‘moderne staat’. Eenmaal het onderzoek naar staatsvorming haar legitimerend aureool had afgeworpen, intrigeerden de ondergang van natiestaten en alternatieven ervoor des te meer. In de rumoerige jaren zestig en zeventig, waarin de traditionele staat niet meer het hoofd kon bieden aan tal van maatschappelijke problemen, vond het sociologisch onderzoek naar straatgeweld en | |
[pagina 57]
| |
alle vormen van collectieve actie bovendien een tweede adem. Dat één van de grondleggers van het staatsdebat, Charles Tilly, in navolging van de ‘History from below’- school, de geschiedenis van de staat opnieuw van onderuit bekeek, hoeft daarom weinig verwondering te wekken. Bijgevolg introduceerde hij het begrip ‘collectieve actie’ in het historisch (staats)onderzoek. Dit is een heel rekbaar begrip en daarom niet precies te definiëren. Gita Deneckere vertaalde Tilly's pragmatische omschrijving van ‘collectieve actie’ als volgt: de openlijke manifestatie van gemeenschappelijke eisen of klachten, namens een betrekkelijk machteloze groep mensen.Ga naar voetnoot91 Geweld werd in Tilly's structuralistisch ‘resource-mobilization’-model eerder een medium waarlangs actoren hun opinie aan de overheid duidelijk maakten. De overheid kon repressief reageren of een overlegronde starten, waardoor ze de bal terugkaatste in het kamp van de oproerlingen, enzovoort. Deze werkbare hypothese liet het onderzoek naar de Gentse opstand in de twintigste eeuw echter ongemoeid, maar toch liet het duidelijk sporen na in de laatste studie van de opstand in die eeuw. | |
De benadering van Arnade: ‘realms of ritual’In 1996 publiceerde de Amerikaanse historicus Peter Arnade de monografie Realms of ritual. Burgundian ceremony and civic life in late medieval Ghent. Ga naar voetnoot92 Net als het netwerkonderzoek van Boone kunnen we deze studie catalogeren onder de noemer ‘newer social history’. Arnade bouwde voort op een recente trend in de historiografie, met name de culturalisering van de politieke geschiedenis, een traditie waarin we ook het propagandaonderzoek van Populer kunnen plaatsen. Als buitenlands historicus gold voor Arnade het voordeel van de distantie, waardoor hij, deels in vergelijking met observaties elders, kenmerken kon ontwaren die een inheemse historicus (‘in casu’ Huizinga) niet waren opgevallen.Ga naar voetnoot93 Arnade, die zichzelf in de ‘heuristische traditie’ van Huizinga plaatste, verweet zijn vroege voorganger dat hij de Bourgondische staat te veel als een ‘herfsttij’ beschouwde, waarin de oorspronkelijke betekenis van symbolen en rituelen vervangen was door pompeuze decadentie en holle symboliek. In navolging van Clifford Geertz en Richard Trexler ging Arnade het rituele aspect van de Gentse laatmiddeleeuwse sociabiliteiten daarom te lijf met de leuze ‘ritual is a kind of social action.’Ga naar voetnoot94 Geertz definieerde in de jaren zeventig opnieuw de relatie tussen symbolen en macht, waardoor de grenzen tussen het ‘reële’ en het ‘sym- | |
[pagina 58]
| |
bolische’ in de politieke geschiedenis gedeeltelijk waren opgelost.Ga naar voetnoot95 Arnade kon hierdoor probleemloos opperen dat rituelen de kern uitmaakten van de Bourgondische staat. Meer nog, Geertz' theaterstaat-model vormde ook in de Nederlanden een politiek fundament voor de Bourgondische dynastie, ‘because it makes dramaturgy an essential category of political analysis.’Ga naar voetnoot96 Maar Arnade bewandelde geen onbetreden pad. In de Franse en Amerikaanse literatuur was bijvoorbeeld een groeiende aandacht ontstaan voor de hedendaagse spektakelstaat.Ga naar voetnoot97 Verkiezingen werden steeds meer uitgevochten via de media, die politiek tot spektakel omtoverden. Blockmans en Prevenier lieten zich inspireren door Franse en Amerikaanse historici die antropologische syntheses over macht, cultuur, symboliek en spektakel aan het debat over de genese van de Franse staat koppelden. Het Bourgondische theaterstaat-model was geboren. Na de aandacht voor politieke tactieken in de jaren zeventig en de nadruk op de informele methodes in de jaren tachtig ontdekten Blockmans en Prevenier begin jaren negentig dat de Bourgondische staat ook via rituele strategieën haar machtsgreep op de onderdanen vergrootte.Ga naar voetnoot98 Arnade sloot zich hier bij aan door te stellen dat ook de stad zich van ceremonieel geweld bediende om haar macht op het politieke veld uit te bouwen. Middeleeuwse symboliek en culturele manifestaties werden in zijn ogen zelfs een essentieel communicatiemiddel tussen de verschillende politieke actoren in de Nederlanden. Een visie die grotendeels kan verklaard worden door politieke transformaties op het eind van de twintigste eeuw, meer bepaald door het fenomeen van de ‘verkokering.’Ga naar voetnoot99 Een politieke koker is de zogenaamde ‘overlegmarkt’ tussen een staatsbestel en haar onderdanen, een politiek forum waar beleidsmaker en pressiegroep elkaar kunnen ontmoeten voor onderhandelingen over de bijsturing van het beleid. Door aan deze koker deel te nemen levert de onderdaan enerzijds politieke steun aan de vertegenwoordiger van de regering, maar anderzijds dient de onderdaan zich te schikken naar het compromis dat uit de bus komt. Via onderhandelingen worden op deze wijze ‘vraag’ en ‘aanbod’ van beide partijen op elkaar afgestemd. Garanties voor een optimale uitkomst van het overleg zijn er echter niet. Dit ideaaltypische model is uiteraard niet zonder meer op elke politieke situatie toepasbaar, maar Blockmans en Prevenier - en Arnade volgde hen daarin - zagen in de laatmiddeleeuwse ceremonie een gelijkaardige koker aan het werk (het begrip zelf hanteren ze niet). | |
[pagina 59]
| |
Een voorbeeld. Arnade startte zijn verhaal over de Gentse opstand met de ceremonie waarin de Bourgondische hertog de gabelle (de permanente zoutbelasting) probeerde door te drukken in de Gentse Collatie.Ga naar voetnoot100 Volgens Arnade bood Filips de Goede de Gentenaars via deze ceremonie een koker tot overleg aan.Ga naar voetnoot101 Met de expliciete keuze voor januari 1447 als startdatum van de opstand had Arnade niet zozeer de bedoeling om in navolging van Blockmans en Boone, en tegen de visie van Populer in, de mislukking van de financiële honger van de hertog als oorzaak voor de opstand naar voor te schuiven. Arnade wilde aantonen dat door de faliekante afloop van de rituele ceremonie (lees: sociale actie) de Gentenaars de overlegkoker meteen opbliezen. Een harde aanpak van de hertog en een houding vol onbegrip van de Gentenaars waren het bittere gevolg. Het Bourgondische staatsgeweld en de Gentse collectieve acties die erop volgden evolueerden in Arnade's ogen naar een gevecht tussen ceremonies waarbij zowel de hertog als het Gentse stadsbestuur de stedelijke ruimte voor zich probeerde op te eisen. Toch lieten beide partijen door het gebruik van ‘verkokerde’ rituelen de weg naar overleg steeds open, zoals bijvoorbeeld bij de knieval van de voornaamste Gentse opstandeling in 1451 te Dendermonde.Ga naar voetnoot102 De rituele dwang waarmee de hertog de opstandeling klein wou krijgen, interpreteerde Arnade als een politieke daad die steeds een communicatieve functie behield. Charles Tilly is niet veraf. Arnade ging niet zo ver als Geertz zelf, die opperde dat rituelen in een theaterstaat een eigen leven leiden en een doel op zichzelf vormen. ‘Power served pomp, not pomp power,’ aldus de antropoloog.Ga naar voetnoot103 Toch flirtte Arnade met deze idee waardoor politieke realiteiten onderbelicht bleven of zelfs verwaarloosd werden. Arnade gaf dan ook ruiterlijk toe dat de hertog de slaagkansen van de openingsceremonie in januari 1447 zelf ondermijnd had door de mislukte omkoping van een deel van de Gentse Collatie, waardoor hij zich aansloot bij Boones netwerkonderzoek.Ga naar voetnoot104 Tot slot wees hij er echter op dat de hertog met de grote symbolische geladenheid van de afsluitende ceremonie van de opstand (de ‘amende honorable’ te Ledeberg op 30 juli 1453) de machtsverhoudingen in het Vlaamse graafschap herstelde en dat - op langere termijn - het stedelijk ceremoniële repertorium niet op kon tegen de rituele overmacht van de Bourgondische spektakelstaat. Maar nogmaals voegde hij er aan toe dat de politieke en financiële gevolgen van de hertogelijke overwinning vanuit het oogpunt van het staatsvormingsproces de belangrijkste waren. Hij sloot daardoor alweer bij de visie van Blockmans en Boone aan. ‘The Ghent war opened and closed | |
[pagina 60]
| |
with ceremonies that complemented one another and that demonstrate the central role public ritual assumed in the conflict,’ besloot Arnade desalniettemin zijn visie op de Gentse opstand.Ga naar voetnoot105 Tenslotte merken we nog op dat zowel Arnade als andere laattwintigste-eeuwse vorsers de negatieve connotatie van opstandelijk geweld achterwege laten. De negentiende-eeuwse romantici benadrukten de agressiviteit van de repressieve staat. De positivisten beschouwden de collectieve acties van de Gentenaars als onverantwoord, nutteloos en zelfs gevaarlijk. Peter Arnade en de tandem Blockmans-Boone daarentegen zien in het symbolische geweld van de laatmiddeleeuwse ambachten een koker van geritualiseerd overleg met de hogere overheidsmacht.Ga naar voetnoot106 Het ‘répertoire’ van de collectieve actie van de Gentse opstandelingen, om een begrip van Charles Tilly te hanteren, herbergde een ‘hidden transcript’ waarmee de opstandelingen hun onvrede uitten aan de Bourgondische hertog. De onvrede kon ontsporen, maar steeds hielden de opstandelingen de poort naar overleg open. Het al dan niet repressieve antwoord van de overheid op deze opborrelende onvrede - meestal in de vorm van een ritueel - toonde de onderdanen waar de staat heen wilde. Kortom, de integratie van sociologische, antropologische en cultuurhistorische standpunten in de historiografie over laatmiddeleeuwse revoltes tegen de gunstige achtergrond van de twintigste-eeuwse politieke evolutie die meer ruimte liet voor (de appreciatie van) politieke tegenbewegingen, zorgde voor een opwaardering van het opstandige geweld. Een opmerkelijke lijn die navolging vond in het begin van de eenentwintigste eeuw.Ga naar voetnoot107 | |
Conclusie: de rol van staatsvorming op de historiografieDe rode draad doorheen dit overzicht van de historiografie over de Gentse opstand was de beslissende rol van contemporaine staatsvorming op de visie van negentiendeen twintigste-eeuwse historici. De opvatting van de geschiedschrijver over middeleeuws overheidsgeweld en stedelijke collectieve actie werd gedomineerd door diens kijk op het staatsbestel waaronder hij ressorteerde. In de periode vóór de Tweede Wereldoorlog correspondeerde een positief oordeel van het toenmalige staatsbestel met een opvallende waardering van de middeleeuwse staatsmacht, en vice versa. De romantische pioniers die de Gentse opstand van onder het stof haalden, ontdekten in het relaas van de opstand een heroïsche vrijheidsstrijd van zelfbewuste Vlaamse ambachten versus een ruige annexerende Franse hertog wiens macht het gehaald had van de volkse kracht - tot grote spijt van de vorsers. | |
[pagina 61]
| |
Wegens het vanuit romantisch oogpunt ambigue karakter van de Bourgondische periode vervaagde de aandacht van latere ‘historici’ voor de Gentse opstand. Althans tot aan het begin van de twintigste eeuw. De op de positivistische leest geschoeide verwetenschappelijking van het historische métier, de opkomst van sterke staten en daaraan verwante nationalistische tendensen zorgden voor een opwaardering van centralistische bestuursmodellen. De vanzelfsprekendheid van de ‘moderne staat’ werd doorgetrokken naar de Middeleeuwen waardoor vanuit de niets ontziende motoriek van de ‘politieke vooruitgang’ collectieve acties van opstandige Gentenaars simpelweg tot historische bezienswaardigheden verschraalden. Na de excessen van de Tweede Wereldoorlog bekeken historici de staat veel kritischer. In hun door de actualiteit aangewakkerde zoektocht naar ‘democratische waarden’ ontwaarden ze in de nationale politiek lucratieve machtsspelletjes, informele belangenbehartiging en al dan niet bonafide netwerken. Door middel van een ambitieus onderzoeksproject stelden ze de ‘moderne staat’ zelfs openlijk in vraag, met een nieuwe visie op staatsvorming als resultaat. Belgische historici verlieten als gevolg het legitimerende discours bij de beschrijving van de staat en haar tegenbewegingen. Toch bleef de staat dominant in het historisch onderzoek. De vorsers kaderden de strijd tussen stad en overheid immers in het nieuwe staatsparadigma. Opstanden werden een gevecht om kapitaal en geweldmonopolies. Propaganda, netwerken en informele beïnvloeding waren de wapens bij uitstek in deze strijd. De groeiende politieke overlegcultuur enerzijds en de tendens naar politiek spektakel anderzijds hadden in de laatste decennia van de twintigste eeuw een opwaardering van laatmiddeleeuws straatgeweld tot gevolg. Historici kozen voor een dynamische benadering waarin ze staatsgeweld en collectieve actie als complementaire en dialectische fenomenen behandelden. Laatmiddeleeuwse opstanden versmolten tot krachtige signalen aan de hogere overheid, die haar macht aanwendde om op rituele wijze haar stelling kenbaar te maken. Hun beider geweld behield steeds een communicatieve functie en liet de weg naar een compromis open. Historici uit het derde millennium appreciëren deze opvatting, die wellicht aangewakkerd wordt door de belangeloze kijk op vormen van geweld waar de eenentwintigste eeuw gewend aan lijkt te raken, in het bijzonder de terreur. Jacob Kats en zijn humane toespraak voor meer sociale rechtvaardigheid uit 1839 hebben plaats moeten ruimen voor onzichtbare actiegroepen en duistere netwerken die met het angstaanjagende wapen van uitzinnig blind geweld om aandacht schreeuwen, zonder er een koker van overleg aan vast te knopen. Overheden weten niet hoe te reageren, en sturen op hun beurt compromisloze signalen uit. De visie op vroeger geweld wordt er - onomkeerbaar? - door beïnvloed en evolueert, net als het geweld zelf, naar een onbekende geschiedenis. Voer voor toekomstige historici. |
|