Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 118
(2003)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |
[Nummer 4]Legerorganisatie en oorlogvoering in de Lage Landen tijdens de zestiende en zeventiende eeuwDe Lage Landen waren tijdens de vroegmoderne periode, dat mag wel algemeen bekend verondersteld worden, een van de laboratoria van Europa. Eerst in Vlaanderen en Brabant, vervolgens in Holland en de aanpalende gewesten, werden nieuwe methoden en technieken ontwikkeld op het gebied van scheepsbouw, overheidsfinanciering, schilderkunst en nog veel meer. Ook op militair gebied behoorden de Lage Landen tot de voorlopers. Alhoewel dat feit als zodanig bij velen wel bekend is, lijkt het vaak eerder op de achter- dan op de voorgrond van het historisch bewustzijn te figureren. Weinigen beseffen dat de Verenigde Oostindische Compagnie, die steeds wordt voorgesteld als de grootste werkgever in de Republiek, met zijn 12.000 Europese werknemers in 1687 in het niet viel bij het Staatse leger, dat bij tijden meer dan 100.000 man onder de wapenen had. Die wetenschap spoort natuurlijk ook slecht met het zelfbeeld van de Lage Landen als een eerder burgerlijke en vredelievende samenleving; een samenleving ook met een gebrek aan militaire traditie, op zichzelf bijna onvermijdelijk voor twee middelgrote Europese staten die in de conflicten van de grootmachten bij voorbaat tot een figurantenrol veroordeeld zijn. Het is allicht geen toeval dat in beide landen de militaire geschiedenis geen sterk ontwikkelde branche van het historisch bedrijf is. Of dat het de Brit Geoffrey Parker moest zijn, die de afgelopen dertig jaar steeds weer gehamerd heeft op het belang van de bijdrage van de Nederlandse gewesten aan de ‘militaire revolutie’ van de zestiende en zeventiende eeuw.
In die situatie begint de laatste twintig jaar echter verandering te komen. Naast een aantal proefschriften en artikelenbundels verscheen zeer onlangs een door J.R. Bruijn en C.B. Wels geredigeerd overzichtswerk over de Nederlandse militaire geschiedenis en aan de Universiteit van Amsterdam loopt een door NWO gefinancierd onderzoeksproject naar het Staatse leger in de ‘Gouden Eeuw’. Deze belangstelling voor de militaire geschiedenis is allicht mede te verklaren uit het feit dat zich op dat gebied zelf de laatste decennia belangrijke veranderingen hebben voltrokken. In plaats van de traditionele ‘histoire bataille’ is een nieuwe militaire geschiedenis ontstaan, die zich toelegt op de sociale, economische en financiële aspecten van het krijgsbedrijf. Daarmee kan die nieuwe militaire geschiedenis veel beter aanknopen bij elders lopende debatten, over zaken als staatsvorming, of de ontwikkeling van de arbeidsmarkt bij voorbeeld.
In dit themanummer zal de lezer daarom nauwelijks kruitdampen kunnen opsnuiven. De bijdragen handelen daarentegen over de organisatie en vooral ook het improvisatievermogen die nodig waren om die reusachtige aantallen mensen te rekruteren, te bewapenen, voeden en betalen. Of over de bouwactiviteiten die gepleegd moesten worden om ze hun taken naar behoren te kunnen laten vervullen.Ga naar voetnoot1 Uit de bijdragen | |
[pagina 454]
| |
komt steeds opnieuw naar voren hoe belangrijk het krijgsbedrijf was voor de overheden die daaraan het overgrote deel van hun geld besteedden, maar ook voor de samenleving die onvermijdelijk en veelvuldig met al die militairen te maken kreeg. Tijdens de zestiende en zeventiende eeuw waren de Lage Landen veelvuldig in oorlog. De sporen daarvan treft de lezer in de volgende bladzijden aan.
Namens de redactie, Petra Groen Maarten Prak |
|