Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 117
(2002)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 530]
| |
Antwoord
| |
WerkafsprakenDe redacteuren van de gehele serie zijn na ampele discussie in de aanvang van het programma overeengekomen dat zij over het gemeenschappelijke begrip cultuur slechts werkafspraken zouden maken. Zij legden zich vast op een aantal thema's die de hoofdstukken van de synthese zouden bepalen: bij voorbeeld de constructie van de nationale identiteit of de beeldvorming; stedelijke planning; onderwijs op alle niveaus; literatuur, beeldende kunst en muziek; alsmede godsdienst. Politiek en economie zijn in deze afspraken dus niet de hoofdonderwerpen geworden; preciezer gezegd, ze zouden in de eerste plaats aan bod komen in hun verhouding tot de cultuurhistorische hoofdthema's. De werkafspraken zijn in ieder deel van de synthese op een eigen wijze gerealiseerd. De onderzoekers van het ijkpunt 1900 hebben er met het oog op hun periode twee thema's aan toegevoegd. Het was onontkoombaar om de culturele dimensie van het Nederlandse kolonialisme te behandelen. Martin Bossenbroek schreef min of meer voor ons zijn studie over Holland op z'n breedst.Ga naar voetnoot1 Bovendien werd het evident, dat in deze periode het feminisme op een bijzondere aandacht moest kunnen rekenen. De auteurs van 1900: Hoogtij van burgerlijke cultuur hebben ervoor gekozen het thema in alle hoofdstukken te laten meespelen en er voorts een speciale plaats voor in te ruimen in een hoofdstuk, geschreven door Marianne Braun, waarin de culturele dimensie zichtbaar wordt: de feministische tendensroman als genre en als strijdbaar medium. Een nieuw voorbeeld van de verbinding tussen cultuur en politiek verscheen tijdens het onderzoek in de geschiedschrijving van de politieke stijl in het parlement en in het leiderschap in Nederland. Het werd en wordt geëxploreerd door Henk te Velde in zijn onlangs verschenen boek Stijlen van leiderschap.Ga naar voetnoot2 De aanzet ervan in de | |
[pagina 531]
| |
opvallende bijdrage van hem en Ido de Haan in de BMGN kon door ons voor sluitingstijd worden meegenomen.Ga naar voetnoot3 | |
Culturele bloeiDe eerste vraag die ons, auteurs van het ijkpunt 1900, in de aanvang van ons onderzoek bezig hield was het zoeken naar een verklaring voor de culturele bloei in Nederland rondom 1900. Zij komt ons bij voorbeeld tegemoet in de aanwezigheid van uitzonderlijke talenten als Van Gogh en Mondriaan, in een creatieve periode in de Nederlandse literatuur sinds het optreden van de Tachtigers en in succesvolle initiatieven in de podiumkunsten, in het bijzonder de muziek en het muziektheater. Deze opsomming is niet uitputtend. Zij is ook niet een waarneming achteraf. Onder tijdgenoten leefde het besef dat Nederland in een nieuwe bloeitijd was aangekomen en - in de woorden van Albert Verwey - ‘krachtiger’ was gaan deelnemen aan het Europese leven. Het fin-de-siècle in een Nederlandse variant is op het eerste gezicht het tegendeel van decadentie. Dat was in ieder geval in het besef van de tijdgenoten levend. Dat bracht ons ertoe te onderzoeken welke maatschappelijke en culturele voorwaarden deze bloei hebben kunnen veroorzaken. De nadruk lag op de successen met als bijzondere, in 1992 ook kennelijk actuele vraag waarom Nederlandse onderzoekers toen in een betrekkelijk groot aantal Nobelprijzen konden winnen. Is er iets te zeggen over het waarheidsgehalte van dat feit en vervolgens over de maatschappelijke voorwaarden van de bloei van de natuurwetenschappen in Nederland rondom 1900? Dat bracht een bijzondere belangstelling met zich mee voor de vernieuwing van het middelbaar en hoger onderwijs en voor de omvang en intensiteit van het burgerlijk mecenaat. De voorstelling als zou deze periode een reeks van kunstzinnige hoogtepunten laten zien leidde ook tot een studie van concrete ontwikkelingen in het weidse begrip van de ‘gemeenschapskunst’. Deze mondde uit in de stelling, dat er een continuïteit te zien is met het ontstaan van abstracte beeldende kunst. Later in het NWO-onderzoek, dat in 1992 werd aangevangen en begin 2000 werd afgesloten, lieten de auteurs zich inspireren door het debat over immigratie en de wenselijkheid van een multiculturele samenleving. De auteurs hebben deze eigentijdse notie trachten terug te projecteren in een nieuwe probleemstelling: Hoe kan in een tijdvak, dat de aanscherping van de natiestaat laat zien zoals de doelbewuste unificatie van de taal in het onderwijs of de juridisering van begrippen als nationaliteit en vreemdeling, de immigratie worden gezien? Was er sprake van immigratie? Gold dat toen ook al voor de koloniën? Welke specifieke bijdragen van immigranten aan de Nederlandse samenleving en cultuur zijn in deze periode gerealiseerd of te traceren? De eerste antwoorden op deze vragen werden verzameld in een hoofdstuk dat aansluit op de verhandeling over de culturele dimensie van het Nederlandse imperialisme rondom 1900. | |
[pagina 532]
| |
De derde bron van nieuwe interesse was de paradox in de Nederlandse - en West-Europese - godsdienstgeschiedenis; een paradox die voortkomt uit een interpretatie waarin secularisatie niet als een doorlopend proces wordt gezien maar als een schoksgewijze ontwikkeling die mogelijk zelfs in een tegendeel kon omslaan. Want de periode rondom 1900 is aan de ene kant gekenmerkt door een concrete secularisatie waarvan de oorsprong is toe te schrijven aan de ontwikkeling van nieuwe ideeën uit de Verlichting. Deze heeft in de negentiende eeuw de theologische faculteiten beroerd en via de aldaar gevormde predikanten de gemeenten bereikt. Aan de andere kant is er sprake van een succesvolle revival van de christelijke godsdienst; van een activistisch neocalvinisme dat een creatief moment schept in de politieke en maatschappelijke modernisering van Nederland en dat in deze gevolgd werd door het veel talrijker katholicisme en tot op zekere hoogte door ontwikkelingen in de joodse emancipatie. De erkenning van een paradox heeft ertoe geleid, dat aan beide kanten aandacht is besteed; zowel aan de historische ontwikkeling van een vrijzinnig protestantisme of van utopische idealen van het (niet kerkelijke) socialisme als aan de mobilisatie van de orthodox protestantse ‘kleine luyden’ en de katholieke achterban. | |
Kaleidoscopische visieDe keuze voor en opdracht tot een geschiedschrijving die geconcentreerd is rond ijkpunten heeft haar consequenties. Ze leidt tot een synchronische opzet, niet tot een diachronische. Wij hebben bij voorbeeld rondom het ijkpunt 1900 een bandbreedte gekozen van bijna vier decennia; van 1880 tot 1914 of van de Tachtigers tot aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Desondanks blijft het perspectief verengd; of liever, in de reikwijdte breed maar in de tijd geconcentreerd. Het concept laat nauwelijks de analyse van ontwikkelingen van een lange duur toe. Een van onze recensenten, Ed Jonker, noemde onze opzet een kaleidoscopische visie.Ga naar voetnoot4 Het Woordenboek der Nederlandsche taal spreekt van ‘iets dat een opvolging van wisselende vormen en gestalten vertoont.’ Wij zijn erop uitgekomen, deels vanwege het concept van het ijkpunt deels uit (historiografisch) agnosticisme. 1900: Hoogtij van burgerlijke cultuur roept ook door ons toedoen een vergelijking op met het grote werk van Jan Romein, Op het breukvlak van twee eeuwen. Dat boek kenmerkt zich door een dynamisch concept dat de culturele ontwikkeling rond 1900 interpreteert: kortweg de bloei van een burgerlijke cultuur die tegelijk de voorwaarden schiep voor haar ondergang. De twee delen, die in werkelijkheid zijn verschenen, zijn eerder de kroniek van zulke ontwikkelingen dan de verklaring. Ze imponeren door hun reikwijdte. Eerst in het derde deel zou de analytische, integrale geschiedschrijving worden gerealiseerd. Het is niet meer verschenen. Zou het de dood zijn geweest die hem van de concretisering van de synthese heeft verlost of zou het een onmogelijke taak zijn gebleken? |
|