Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 114
(1999)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
[Nummer 3]In het kielzog van Columbus. De heer van Veere en de Nieuwe Wereld, 1517-1527
| |
[pagina 314]
| |
expeditie naar Amerika in het kader van de ontdekking van Mexico (Nieuw Spanje) vanaf 1519 en de import van edelmetaal uit de Nieuwe Wereld die ook de Nederlanders tot ontdekkingsreizen aanzette. Behalve de tocht van Hendrik van Veere uit 1527 noemt Wagenaar de expeditie van Anthonis Mulok die in 1528 als eerste ‘Nederlander’ vanuit Zierikzee een succesvolle handelsexpeditie naar de Kaapverdische eilanden ondernamGa naar voetnoot4. De negentiende-eeuwse Belgische historicus Alexandre Henne tenslotte vermeldt beide expedities na een uiteenzetting over de plaats van de Nederlanden in het Europese handelsnetwerk in de zestiende eeuwGa naar voetnoot5. In vergelijking met Reygersbergh biedt echter geen van deze auteurs nieuwe informatie over de schenking van Karel V aan Adolf van Bourgondië. In de moderne geschiedschrijving over de Nederlandse overzeese expansie ontbreekt de expeditie van Hendrik van Veere. Deze past immers niet in het algemeen gangbare beeld dat de Nederlanders zich door de nauwe dynastieke en economische banden met Spanje lieten weerhouden van het maken van transatlantische tochten en aanvankelijk geen belangstelling voor de Nieuwe Wereld haddenGa naar voetnoot6. Dit beeld is een gevolg van de nationale tradities, die de Nederlandse en Belgische historiografie nog steeds beheersen. Van Nederlandse zijde heeft men vanzelfsprekend vooral aandacht voor de periode vanaf de Nederlandse Opstand, toen Hollanders en Zeeuwen een rol gingen spelen in het openbreken van het monopoliegebied dat met het verdrag van Tordesillas in 1494 voor Spanje en Portugal was afgekondigd. Zij werden hierbij geholpen door Engelse kapers als Francis Drake die voor hen de weg bereidden. In België, waar een aparte Vlaamse historiografie tot grote bloei is gekomen, richt men zich uiteraard op de Vlaamse deelname aan de Atlantische vaartGa naar voetnoot7. Het is duidelijk dat voor een Zeeuwse expeditie naar de Nieuwe Wereld die geruime tijd voor de Opstand is ondernomen in geen van beide benaderingen plaats is. Hier blijkt dus maar weer eens hoe fnuikend de Noord-Zuidverzuiling in de geschiedschrijving is voor de Bourgondisch-Habsburgse periodeGa naar voetnoot8. Toen immers kwamen alle gewesten in het gebied dat wordt omvat door de huidige Benelux, met uitzondering van het prinsbisdom Luik, langzamerhand onder hetzelfde landsheerlijke gezag. Dit verklaart waarom een gewest als Zeeland tot aan de Opstand minstens even intensieve banden onderhield met Vlaanderen en Brabant als met Holland. Een dergelijke constatering is van groot belang voor het plaatsen van de expeditie van Hendrik van Veere in het juiste historische kader. Dankzij de betrekkingen tussen de Nederlanden enerzijds en Portugal en Spanje | |
[pagina 315]
| |
anderzijds raakten de Nederlanders op de hoogte van de ontdekkingen die sinds de vijftiende eeuw vanuit het Iberisch schiereiland werden gedaanGa naar voetnoot9. In meer of minder beperkte mate raakten zij direct betrokken bij de ontdekte gebieden en de verdere exploraties. Zo bracht de Vlaming Ferdinand van Olmen het tot gouverneur van het eiland Terçeira in de Azoren. Reeds in 1486, dus nog voor de ontdekking van Amerika door Columbus, had de Portugese koning Johan II (1481-1495) Van Olmen een patentbrief verleend waarin was vastgelegd dat deze alle door hem te ontdekken gebieden van de koning in leen zou ontvangen. De Vlaamse ontdekkingsreiziger zou zelf de kosten voor zijn rekening nemen. Het is onbekend wat er van zijn geplande expeditie terecht is gekomenGa naar voetnoot10. In de tweede helft van de vijftiende eeuw hebben de Portugese koningen herhaaldelijk patentbrieven uitgereikt aan lieden die de Atlantische Oceaan wilden oversteken. Geen van deze vergunningen heeft echter enig tastbaar resultaat opgeleverd. Zoals bekend zou Columbus als eerste succesvol zijn, maar juist zijn aanbod was door de Portugezen afgeslagen. Spanje, of beter gezegd Castilië, was het land dat als opdrachtgever van zijn ontdekkingen profiteerde. Aangespoord door het succes van Columbus hebben de Spaanse koningen ook aan anderen vergunningen voor de verdere exploratie van de Nieuwe Wereld verleend. In dit kader moet de schenking van Karel V aan de heer van Veere, enkele decennia na de ontdekking van Amerika, worden geplaatst. De achtergrond, de aanleiding en de betekenis van deze schenking staan in dit artikel centraal. Het is mogelijk hier nader op in te gaan door Reygersberghs kroniek in verband te brengen met enkele onbekende archiefstukken en met de Historia de las Indias van Bartolomé de las CasasGa naar voetnoot11. Deze kolonist, die later tot de dominicaner orde toetrad, doet in zijn werk verslag van een ontmoeting met admiraal Adolf van Bourgondië in 1518. De las Casas is in zijn eigen tijd vooral bekend geworden als auteur van de Brevísima relación de la destrucción de las Indias (Sevilla, 1552) waarin hij het Spaanse optreden tegen de Indianen aanvaltGa naar voetnoot12. Zijn zeer uitvoerige Historia de las Indias maakt van hem ook één van de eerste historici van de Nieuwe Wereld, hoewel dit werk, dat hij tussen 1536 en 1564 schreef, pas in de twintigste eeuw integraal gepubliceerd zou worden. Verder heeft De las Casas de dagboeken van Columbus overgeschreven en bewerkt zodat de inhoud van de dagboeken, die verloren zijn gegaan, aan ons is overgeleverdGa naar voetnoot13. In 1518 was hij echter nog vooral bezig de politiek van de | |
[pagina 316]
| |
Habsburgers ten aanzien van de Nieuwe Wereld te beïnvloeden, onder meer door het voeren van gesprekken met hoge functionarissen waaronder Adolf van Bourgondië. Voordat de ontmoeting tussen de admiraal van de Nederlanden en de belangrijkste getuige van de vroegste ontdekkingsgeschiedenis van Amerika aan de orde komt, wordt eerst aandacht besteed aan de achtergrond en de aanleiding van de keizerlijke schenking aan de heer van Veere. Ten slotte wordt ingegaan op de Zeeuwse expeditie naar de Nieuwe Wereld in 1527. | |
De zeereis van Karel V in 1517Wanneer de Bourgondische hertog en toekomstige Spaanse koning Filips de Schone in 1502 door Spanje trekt, hoort hij de verhalen van de eerste ontdekkingsreizigers die terugkwamen van hun reizen naar Amerika. De ontdekking van de ‘Indische’ eilanden wordt aan de hertog en zijn Nederlandse hovelingen beschreven door een kapitein die er zelf geweest was en daarna de belangrijkste bestuurder van de eilanden was geworden. Dat moet dus bijna zeker Columbus geweest zijn, die immers tot gouverneur en admiraal van de Nieuwe Wereld was benoemdGa naar voetnoot14. Tien jaar na de eerste reis van Columbus werden de Nederlanders aan het Spaanse hof dus uitvoerig op de hoogte gebracht van de ontdekkingen die in naam van de Spaanse kroon waren gedaan. Ook de Nederlanders hadden nu Amerika ontdektGa naar voetnoot15. De sleutel tot deze nieuwe wereld lag in Spanje. | |
[pagina 317]
| |
Als nieuwe koning van Castilië begon Filips de Schone in 1506 met gulle hand onder meer zijn belangrijkste hovelingen te voorzien van Amerikaanse rijkdommenGa naar voetnoot16, maar door zijn voortijdige dood kwamen deze bemoeienissen weer snel tot een einde. Voor inmenging in Amerika vanuit de Nederlanden moest men wachten op de machtsovername door zijn zoon Karel en diens raadsheren in 1517. In dat jaar reisde Karel vanuit de Nederlanden naar Spanje om er tot koning te worden gekroond. Op 3 juli vertrok de vorst richting Zeeland en verbleef er met zijn gevolg in de abdij van Middelburg, in afwachting van goede wind voor zijn vertrekGa naar voetnoot17. Hoewel het begin september was en het vaarseizoen eigenlijk reeds voorbij, kon men dankzij een plotseling opstekende wind alsnog uitvaren. De vloot van ongeveer veertig grote schepen en twaalf kleinere was verdeeld in een Spaans, een Hollands en een Zeeuws eskader. De vloot waarmee Karel de overtocht maakte, was uitgerust door Adolf van Bourgondië, die tevens het opperbevel over de vloot voerdeGa naar voetnoot18. Deze tweeledige taak kwam de admiraal formeel toe volgens de ordonnantie op de Admiraliteit van 1488 waarin zijn bevoegdheden waren vastgelegdGa naar voetnoot19. Als machtigste edele van Zeeland beschikte Adolf van Bourgondië over alle faciliteiten die voor het uitrusten van een grote vloot nodig waren. Aan de oostkant van het eiland Walcheren, dat in de eerste helft van de zestiende eeuw treffend werd aangeduid als de sleutel van de Nederlanden, bevond zich de grootste natuurlijke haven van West-Europa, de Walcherse rede, waar grote zeeschepen in ruime mate beschikbaar waren. Aangezien de vorst geen eigen vloot bezat, moesten schepen worden gehuurd en voor de gelegenheid worden uitgerust. Kosten noch moeite werden hiervoor gespaard. De zeereis van Karel V in 1517 kostte 108.400 gulden. De totale duur van de heen- en terugreis inclusief het voor anker liggen in Spanje bedroeg 75 dagen zodat de gemiddelde kosten per dag 1.445 gulden bedroegen. Deze bedragen zeggen op zichzelf misschien niet erg veel, maar spreken meer tot de verbeelding wanneer men bedenkt dat het maandloon van een matroos 3,60 gulden bedroegGa naar voetnoot20. | |
De beloning van Adolf van BourgondiëIn eerste instantie zou men verwachten dat de uitrusting en aanvoering van een vorstelijke vloot de admiraal geen windeieren heeft gelegd. Tot medio 1517 ontving de admiraal uit hoofde van zijn functie een jaargeld van 2.000 gulden. Tussen Karels reis naar Spanje in 1517 en diens terugkeer naar de Nederlanden in 1520 werd het | |
[pagina 318]
| |
jaargeld van de admiraal drie jaar lang verhoogd tot 2.400 guldenGa naar voetnoot21. Nadien werd het weer teruggebracht tot de gebruikelijke 2.000 gulden per jaarGa naar voetnoot22. Voor gemaakte onkosten ontving de admiraal een vergoeding. Voor de reis van 1517 bedroeg deze 6.000 gulden. Toch schijnt de admiraal vaak geld te hebben toegelegd op de uitrustingen die hij voor de vorst verrichtte. De vergoedingen lieten vaak jaren op zich wachten. De luisterrijke ontvangsten op Adolfs kasteel Zandenburg bij Veere, die meestal plaatsvonden ter gelegenheid van een vorstelijke zeereis, kostten handen vol geld en kwamen voor rekening van de admiraal. Het uitgavenpatroon van Adolf van Bourgondië was exorbitant en heeft bijgedragen aan de financiële ondergang van zijn geslachtGa naar voetnoot23. Behalve door middel van de betaling van jaargelden, die aan de uitoefening van ambten verbonden waren, probeerde de vorst zijn hovelingen aan zich te binden door het verlenen van allerhande ambten en gunsten en het doen van schenkingen. De meeste mogelijkheden voor dergelijke vormen van betaling waren te vinden in de pas veroverde gebieden. Vooral het laatste Moorse koninkrijk op het Iberisch schiereiland, Granada, en de Nieuwe Wereld boden ongekende mogelijkheden. Zo kreeg Karels sommelier Paul Amerstorff het beheer over de tuinen van Granada en ontving kanselier Jean le Sauvage een licentie om rozijnen, vijgen en amandelen uit te voeren uit dit koninkrijk. Voor Amerika bezat de kroon bovendien het benoemingsrecht van de bisschoppenGa naar voetnoot24. De broer van de sommelier ontving een kerkelijk inkomen uit Argentinië, terwijl Karels leermeester Jan de Witte reeds in 1517 benoemd werd tot bisschop van Cuba. Dit was zelfs nog gebeurd voordat Karel en zijn gezelschap de Walcherse rede hadden verlatenGa naar voetnoot25. Adolf van Bourgondië viel eveneens in de prijzen. Karel benoemde zijn ‘almirante de Flandes, mi primo’ op 29 maart 1518 tot gouverneur van Cuba. Adolf had dit ambt te danken aan zijn verdiensten in verleden, heden en toekomstGa naar voetnoot26. De benoeming komt | |
[pagina 319]
| |
voor in een register van cédulas ofwel memoriaal. Een dergelijke vermelding betekent echter niet dat Adolf van Bourgondië het gouverneurschap daadwerkelijk op zich heeft genomen. De vorst kon wel bepaalde rechten vergeven, de ontvanger moest die vervolgens nog de facto zien te verwervenGa naar voetnoot27. Bij gebrek aan gegevens moet het Cubaanse gouverneurschap van Adolf van Bourgondië gerekend worden tot een van de vele grillen die de jonge Karel in zijn beginjaren in Spanje ten aanzien van de Nieuwe Wereld aan de dag legde. Deze grillen kwamen enerzijds voort uit onbekendheid met de Nieuwe Wereld. Anderzijds waren zij een gevolg van een factiestrijd aan het hof waarvan de nog onervaren vorst gedurende de eerste jaren van zijn bewind de speelbal was. Daardoor was er geen gelegenheid voor de ontwikkeling van een consistent beleid voor de Nieuwe WereldGa naar voetnoot28. Mogelijk heeft Karel met Adolfs benoeming druk willen uitoefenen op Columbus' zoon Diego Colón met wie de kroon sinds februari 1518 in een proces verwikkeld was over diens gezag in de Nieuwe WereldGa naar voetnoot29. Het feit dat de Nederlandse admiraal nooit naar Amerika is afgereisd, wijst erop dat hij het gouverneurschap over Cuba nooit daadwerkelijk heeft bekleed. Op welke wijze de voorgenomen benoeming verband houdt met het eiland uit de kroniek van Reygersbergh is niet duidelijk. In beide gevallen betreft het de verlening van Amerikaanse gunsten aan Adolf van Bourgondië als beloning voor zijn bewezen diensten bij de overtocht van de vorst. Misschien diende het eiland ter compensatie voor het gemiste gouverneurschap en was het dus een doekje voor het bloeden. In de stukken betreffende de betaling van de admiraal voor diens betrokkenheid bij de zeereis van 1517 wordt tweemaal naar de schenking verwezen en wordt ook de naam van het eiland genoemd: in een post in de rekening van de ontvanger-generaal over het jaar 1520 en in een ontvangstbewijs van Adolf van Bourgondië, gedateerd op 11 september 1520. In beide gevallen wordt opgemerkt dat de admiraal zijn verhoogde jaargeld en de onkostenvergoeding ontving naast het eiland Cozumel ‘in Indië’. De schenking was aan de betalingen voorafgegaanGa naar voetnoot30. De inschatting van Ermerins, volgens wie de keizer geprobeerd heeft zijn nieuwe admiraal op deze manier aan zich te binden, moet serieus worden genomen. | |
[pagina 320]
| |
Het eiland CozumelDe genoemde verwijzingen, die tot nog toe onopgemerkt zijn gebleven, vormen het administratieve bewijs van Reygersberghs verhaal en geven bovendien aan om welk eiland het gaat. Cozumel ligt in de Caribische Zee, op minder dan twintig kilometer van de noordoostelijke kust van het Mexicaanse schiereiland Yucatan. Met een lengte van ongeveer vijfenveertig kilometer en een breedte van zestien kilometer is Cozumel het grootste eiland van de huidige staat Mexico. Het beboste eiland is met witte zandstranden omrand en is vandaag de dag een toeristische trekpleister. In 1518 werd het eiland voor het eerst bezocht door een Spaanse expeditie die onder leiding van Juan de Grijalva vanuit Cuba was vertrokken. Een jaar eerder was Francisco Hernández de Córdoba als ontdekker van Yucatan zijn wegbereider geweest. Toen Grijalva terugkeerde was de voorbereiding van een volgende onderneming, waarover de beroemde Hernán Cortés het bevel zou voeren, al in voorbereiding. Ook hij maakte een landing op Cozumel, maar liet Yucatan links liggen. Zoals bekend was het verder in westelijke richting gelegen Aztekenrijk zijn reisdoel. Door het perspectief van de grote rijkdommen van de Azteken verloor het ondoordringbare Yucatan zijn aantrekkingskracht, zodat de op het schiereiland wonende Maya's voorlopig nog even met rust werden gelaten. De inwoners van Cozumel, die aan de Maya's verwant waren, konden echter niet langer om de Spanjaarden heen. De laatsten gebruikten het eiland sinds de reis van Cortés als tussenstation op de route van Cuba naar Mexico. Hun schepen werden er opgeknapt en nieuw drinkwater werd er ingenomenGa naar voetnoot31. Van dit tussenstation kon Adolf van Bourgondië zich sinds 1520 eigenaar noemen. Dit was echter van weinig betekenis zolang hij geen bezit van het eiland kon nemen. Daartoe zou een expeditie moeten worden voorbereid. Maar eerst ging de admiraal te rade bij een van de grootste kenners van de Nieuwe Wereld: Bartolomé de las Casas. | |
De wereld van Bartolomé de las CasasIn 1502 reisde de ondernemende Bartolomé de las Casas naar het door Columbus ontdekte eiland Hispaniola. Voor de jonge Bartolomé was Amerika toen reeds een bekende wereld vol beloften. Vier jaar eerder, waarschijnlijk op veertienjarige leeftijd, had De las Casas een jonge Indiaanse slaaf gekregen. Zijn vader, die deelnam aan de tweede reis van Columbus, had deze voor hem meegenomen. De las Casas zal ook zijn vaders verhalen over de Nieuwe Wereld hebben aangehoordGa naar voetnoot32 en hij zou er na 1502 zelf een bestaan weten op te bouwen, compleet met eigen land en slaven. In 1514 volgde een ommekeer in zijn bestaan. Hij sloot zich aan bij een groep dominicaner monniken die beseften dat de Spaanse houding ten opzichte van de oorspronkelijke bevolking onrechtvaardig en onchristelijk was. Hij liet zijn aardse bezittingen in de steek en begon zijn ‘kruistocht’ ter verbetering van de positie van de Indianen. Allereerst | |
[pagina 321]
| |
keerde hij terug naar Spanje om er te spreken met koning Ferdinand van Aragon, maar deze stierf reeds op 23 januari 1516. Door de dood van Ferdinand was De las Casas genoodzaakt aan te kloppen bij de nieuwe machthebbers. In eerste instantie was dat Adriaan van Utrecht, die als regent in Spanje de nieuwe koning Karel vertegenwoordigdeGa naar voetnoot33. Bij deze Nederlandse geleerde vond hij meteen een gewillig oor voor zijn humanitaire onderneming. Om zijn zaak bij de keizer te bepleiten heeft De las Casas zelfs overwogen om naar de Nederlanden af te reizen. Dit bleek echter niet nodig want de vorst kwam zelf naar Spanje. Mede dankzij de aanbevelingsbrieven van een aantal Nederlandse en Franse (Picardische) franciscanen uit de Nieuwe Wereld wist hij steun voor zijn hervormingsplannen te verkrijgen van één van de machtigste mannen aan het hof, kanselier Jean le SauvageGa naar voetnoot34. De las Casas sprak ook nog met een andere Nederlandse hoveling. In zijn Historia de las Indias schreef hij over zijn ontmoeting met Adolf van Bourgondië in februari 1518Ga naar voetnoot35. Hij was door de admiraal uitgenodigd om met hem te eten want, zo zegt De las Casas, ‘als de Nederlanders willen onderhandelen gaan ze met elkaar eten’. De Spaanse geestelijke werd op Bourgondische wijze getracteerd. De las Casas proostte met de admiraal en zei: ‘Ik drink op U, mon seigneur’. Al snel bleek waarom de admiraal met hem wilde spreken. Volgens De las Casas had Karel V Adolf op zijn verzoek een eiland in Amerika met de naam YucatanGa naar voetnoot36 in leen gegeven om daar een kolonie op te zetten met Nederlandse bewoners (‘gente flamenca’). Heeft De las Casas zich hier vergist en doelde hij op Cozumel, dat immers reeds in 1520 expliciet in de administratieve bronnen staat vermeld, of is er een andere verklaring mogelijk? Hoe dan ook, de admiraal, die volgens De las Casas niets wist over de Nieuwe Wereld, wilde nu van hem horen wat daar allemaal te halen viel. Wat de twee verder allemaal besproken hebben is niet bekend, maar het laat zich raden dat Adolf zich zo goed mogelijk zal hebben laten informeren. Op 1 april 1518, twee dagen na de toekenning van het bestuur van Cuba, kreeg Adolf in Aranda de Duero een paspoort voor zijn terugkeer naar de NederlandenGa naar voetnoot37. | |
[pagina 322]
| |
Een Zeeuwse expeditie naar AmerikaDe voorbereidingen voor de expeditie naar Cozumel namen waarschijnlijk enkele jaren in beslag, tenminste als we er met Reygersbergh vanuit gaan dat deze in 1527 heeft plaatsgevonden. Opnieuw vinden we aanwijzingen voor de betrouwbaarheid van de Zeeuwse chroniqueur in eigentijdse administratieve bronnen. De rekeningen van de beden van Zeeland bewesten Schelde over de jaren 1524-1529 bevatten verschillende posten betreffende uitgaven gedaan voor twee schepen. Het gaat om galjoenen die in 1524 zijn gebouwd, een in Zierikzee en een in Veere. De totale kosten voor beide schepen bedroegen 13.347 guldenGa naar voetnoot38. Vanaf september 1526 werden in opdracht van de admiraal reparaties uitgevoerd aan het zogenaamde galjoen van VlissingenGa naar voetnoot39. Mogelijk was dit het in Zierikzee gebouwde schip dat Vlissingen als thuishaven kreeg. In 1527 zijn de twee schepen uitgerustGa naar voetnoot40. De rekening van 1528 biedt een aanwijzing op grond waarvan mag worden aangenomen dat de twee galjoenen zijn uitgerust voor het maken van een reis naar Cozumel. De kapitein van het galjoen van Vlissingen was namelijk Hendrik van Veere. Hij ontving 2.138 gulden voor de uitrusting van het schip en voor het commando erover. Dit moet wel de Hendrik zijn die door Reygersbergh wordt vermeld. Niet alleen de naam, ook de periode waarin de schepen zijn uitgerust, wijzen in die richting. Veel meer onthullen de rekeningen echter niet over de curieuze onderneming. De naam van de kapitein van het andere schip, het galjoen van Veere, was Jan Uytenhove. Pieter Christoffels, harnasmaker in Middelburg, leverde harnassen en haakbussen voor de schepen, die voor en na afloop van de zeereis in Arnemuiden in een dok lagenGa naar voetnoot41. De verschillende overzichten van gemaakte onkosten waarnaar in de rekeningen wordt verwezen, hadden ons meer inzicht in de aard en het doel van de uitrusting kunnen verschaffen, maar deze zijn helaas niet bewaard geblevenGa naar voetnoot42. Opvallend is dat niet wordt vermeld met welk doel de galjoenen zijn uitgerust, terwijl dat voor de andere schepen die in de rekeningen van deze jaren voorkomen wel het geval is. Zo was in 1526 een seinschip uitgerust om regentes Margaretha van Oostenrijk van Bergen op Zoom naar Tholen te laten reizen. In hetzelfde jaar werd een dergelijk schip aangekocht door prelaat en edelen van Zeeland om uit zee komende schepen te controleren en om hoogwaardigheidsbekleders die Zeeland in de toekomst zouden bezoeken mee te vervoerenGa naar voetnoot43. Andere schepen die zijn uitgerust worden expliciet in verband gebracht met de bescherming van de haringvisserij. Hoewel niet is uitgesloten dat ook de beide galjoenen hiervoor zijn ingezet, kunnen we veronderstellen dat zij in 1527 inderdaad zijn gebruikt voor een tocht naar de Nieuwe Wereld. | |
[pagina 323]
| |
In dit verband is het van belang nader in te gaan op het galjoen als scheepstype. Het galjoen kenmerkte zich onder andere door een voorkasteel dat zover binnen boord was gehouden dat de voorste mast vóór dit kasteel stond. De zijkanten waren als het ware een voortzetting van de scheepshuid. Het voor het kasteel uitstekende snavelvormige gedeelteGa naar voetnoot44 droeg de boegspriet en bood ruimte voor de behandeling van de voorzeilen en het ankergereiGa naar voetnoot45. De bouw van twee galjoenen in Zeeland in 1524 is opmerkelijk vroeg. De oorsprong van het galjoen is onduidelijk, maar vast staat dat het als full-rigged of volledig opgetuigd schipGa naar voetnoot46 al voor 1530 in Italië en Spanje in gebruik was. Het eerste Venetiaanse galjoen werd gebouwd omstreeks 1526-1530. Voor Spanje dateren de vroegste aanwijzingen in archieven voor het voorkomen van galjoenen uit 1526, maar uit niets blijkt dat het om nieuwe of ongewone schepen ging. Volgens de Amerikaanse historica Carla Rahn Phillips, die een belangrijke studie over Spaanse galjoenen heeft geschreven, vertoonde het galjoen vanaf zijn ontwikkeling aan het begin van de zestiende eeuw kenmerken van zowel de caravela (karveel) als de nao (nef), de twee meest gebruikte typen schepen voor de handel met de Nieuwe Wereld. In tegenstelling tot wat vaak is beweerd, maakt zij aannemelijk dat het galjoen zowel voor handel als oorlogvoering werd gebruikt. Van de schepen die in de eerste helft van de zestiende eeuw naar de Nieuwe Wereld voeren, is slechts zelden het type bekend. Van de geïdentificeerde schepen bestond iets meer dan een derde uit galjoenenGa naar voetnoot47. Voor zover bekend was het galjoen in de Nederlanden tot het midden van de zestiende eeuw een zeldzame verschijningGa naar voetnoot48. Misschien mag het feit dat de in 1524 in Zeeland gebouwde schepen juist van dit toen voor de Nederlanden nog uitzonderlijke type waren, worden opgevat als een aanwijzing voor hun gebruik voor een transatlantische reis. De kroniek van Reygersbergh blijkt in vergelijking met de Historia de las Indias beter overeen te stemmen met de administratieve bronnen, maar laten we De las Casas eerst zijn verhaal afmaken. Volgens de dominicaan arriveerden reeds binnen vier of vijf maanden na zijn ontmoeting met Adolf van Bourgondië in februari 1518 vier of vijf schepen in Spanje vol met Nederlandse landarbeiders (gente labradora) om het nieuwe land van hun heer te gaan bevolken en bewerken. Aan boord van hun schepen wachtten de Nederlandse emigranten in de Andalusische haven van San Lúcar de | |
[pagina 324]
| |
Barrameda op hun vertrek naar Amerika. Zover zou het echter niet komen. Door de slechte leefomstandigheden stierven vele opvarenden in de haven. Uiteindelijk keerden de schepen terug naar Zeeland. Het gevaar was geweken, aldus De las Casas, die zich kritisch uitliet over het gemak waarmee de koning land in de Nieuwe Wereld uitgaf, alsof het de verkoop van een stuk land betrof om zijn vee op te zettenGa naar voetnoot49. Om deze zaak nog kwalijker voor te stellen heeft hij er mogelijk voor gekozen om niet het kleine Cozumel, maar heel Yucatan aan Adolf van Bourgondië toe te dichten. De houding van De las Casas ten opzichte van de Nederlanders in deze affaire is tegenstrijdig of op zijn minst dubbelzinnig te noemen. In zijn eigen beschrijving weet De las Casas het Spaanse bezit veilig te stellen voor de roofzuchtige Flamencos, maar dit is niet in overeenstemming met zijn algemene opvatting over de Nederlanders en zijn goede betrekkingen met een deel van de Nederlanders die aan het Spaanse hof verblijven. Elders in de Historia de las Indias verklaart hij namelijk dat ‘de Nederlanders zachter zijn en meer humaan dan wij [de Spanjaarden]’Ga naar voetnoot50. Goede contacten met Le Sauvage aan het Spaanse hof, een goed gesprek met de admiraal en bewondering voor de Nederlandse volksaard en dan toch trots zijn op het feit dat hij de Nederlandse kolonisatieplannen heeft geblokkeerd. Hoe is dit met elkaar te rijmen? De verklaring moet enerzijds worden gezocht in de al eerder genoemde factiestrijd aan het Spaanse hof en anderzijds in de weergave achteraf van de gebeurtenissen door De las Casas in zijn Historia de las Indias. In 1518 werkte De las Casas aan een plan om een vreedzame vorm van kolonisatie te bevorderen. Hij vond steun voor dit plan bij kanselier Le Sauvage. Misschien hebben de Nederlandse kolonisten van Adolf van Bourgondië deel uitgemaakt van De las Casas' plan en is dit onderwerp van gesprek geweest tijdens hun gezamenlijke maaltijd. Kort daarna keerde het tij aan het Spaanse hof ten nadele van De las Casas. Tijdens de eerste jaren van Karels regering in Spanje streden twee facties aan het hof om de macht. Met wisselend succes wisten zij de steun van de vorst te verwerven. Aan de ene kant stond een groep rond kardinaal Francisco Jiménez de Cisneros, kanselier Le Sauvage en Charles Poupet, heer van La Chaulx. Willem van Croij en de Spanjaarden Francisco de los Cobos en Juan Rodríguez de Fonseca, bisschop van Burgos, behoorden tot de rivaliserende partij. Op 20 maart 1518, dus kort na de ontmoeting tussen De las Casas en Adolf van Bourgondië, stierf Le Sauvage. De factie waartoe hij behoorde kreeg daarmee een gevoelige klap. Bisschop Juan Rodríguez bepaalde voortaan de Amerikaanse politiek van de Spaanse kroon. Hij behoorde tot de uitgesproken tegenstanders van De las Casas' humane hervormingsplannen. Volgens de monnik vervloog de hoop op realisatie van zijn kolonisatieplan en waren de Indianen reddeloos verloren. Hij kreeg uiteindelijk nog wel toestemming voor de kolonisatie van CumanáGa naar voetnoot51 aan de kust van Venezuela, maar de expeditie die in 1520 van start ging en waaraan | |
[pagina 325]
| |
slechts zeventig kolonisten deelnamen, was tot mislukken gedoemd doordat de benodigde steun van de zijde van het hof uitbleefGa naar voetnoot52. In Amerika had hij alleen steun van Picardische franciscanen. Brieven om hulp gericht aan Karels Nederlandse regent in Spanje, Adriaan van Utrecht, zouden hun bestemming niet bereiken. De las Casas trok zich uiteindelijk zwaar teleurgesteld en verbitterd terug in een Amerikaans klooster. Pas in 1540 keerde hij terug naar Spanje. Gedurende korte tijd heeft hij opnieuw geprobeerd de Spaanse Amerikapolitiek te beïnvloeden. Hoewel hij aanvankelijk succes boekte, raakte hij vanaf 1546 definitief op een zijspoorGa naar voetnoot53. De las Casas schreef zijn Historia de las Indias met tussenpozen in de jaren 1536-1564, een periode van maar liefst achtentwintig jaar. Dit gegeven op zich helpt reeds de tegenstrijdigheden in zijn werk te verklaren. Toen hij ermee begon was het al achttien jaar geleden dat hij Adolf van Bourgondië had ontmoet en de plannen voor de kolonisatie van Cumaná had gesmeed. Bovendien schreef de monnik zijn werk toen zijn bevlogenheid en enthousiasme al lang hadden plaatsgemaakt voor teleurstelling en verbittering. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat zijn voorstelling van zaken verre van objectief is. Op grond hiervan durven wij de veronderstelling aan dat de door hem in 1518 geplaatste beschrijving van de Nederlandse expeditie naar de Nieuwe Wereld betrekking heeft op de reis die Hendrik van Veere in 1527 maakte. Hoe dit ook zij, zowel Reygersberghs Dye cronijcke van Zeelandt als De las Casas' Historia de las Indias geven blijk van de belangstelling van Adolf van Bourgondië voor de Nieuwe Wereld en bevestigen dat er een expeditie vanuit Zeeland is vertrokken met de bedoeling een reis te maken naar Amerika. Het is typerend dat Hendrik van Veere en Jan Uytenhove eerst naar Spanje voeren. De kennis die noodzakelijk was voor een transatlantische oversteek ontbrak nog in de Nederlanden. Alle handelscontacten en scheepvaartverbindingen met de koloniale bezittingen van de Habsburgers liepen via Sevilla en de voorhavens, zoals San Lúcar de Barrameda. Een rechtstreekse onderneming vanuit de Nederlanden behoorde niet tot de mogelijkheden. Het mislukken van de expeditie via Spanje moet worden geweten aan de discussie over de toegankelijkheid van Amerika voor niet-Castilianen die door de factiestrijd aan het Spaanse hof ten nadele van de laatsten is beslist. Door het gesprek met De las Casas en op basis van de invloed van de hoffactie van Le Sauvage heeft Adolf van Bourgondië wellicht hoop gekoesterd op Spaanse medewerking voor een Nederlandse | |
[pagina 326]
| |
expeditie naar Amerika. Na zijn vertrek uit Spanje in 1518 en voor de aankomst van zijn twee kapiteins met hun schepen in 1527 waren de omstandigheden aan het Spaanse hof echter in ongunstige zin veranderd zodat hij niet meer op dergelijke medewerking kon rekenen. Terwijl Hendrik van Veere zijn expeditie moest opgeven, vertrok Francisco de Montejo nog in hetzelfde jaar 1527 naar Cozumel. Hij had van Karel V toestemming gekregen Yucatan te veroverenGa naar voetnoot54. | |
ConclusieSamenvattend kan worden gesteld dat Adolf van Bourgondië in of kort voor 1520 als een van de eerste Nederlanders een eiland in de Nieuwe Wereld ontving. Het betrof Cozumel voor de kust van Yucatan. De Nederlandse admiraal dankte deze bijzondere schenking aan Karel van Habsburg, die hij begeleid had op zijn zeereis van Zeeland naar Spanje in 1517. Door middel van deze schenking, bovenop de geldelijke beloning voor het organiseren en aanvoeren van de vloot, probeerde de nog jonge vorst zijn admiraal aan zich te binden. Ook Adolfs benoeming tot gouverneur van Cuba kan in dit licht worden gezien. Tijdens zijn verblijf in Spanje maakte Adolf van de gelegenheid gebruik zich over de Nieuwe Wereld te laten informeren door Bartolomé de las Casas, die aanvankelijk welwillend stond tegenover de Nederlanders die de nieuwe koning aan het Spaanse hof omringden. Mogelijk enthousiast geworden door de verhalen van De las Casas, liet de admiraal in 1524 twee galjoenen bouwen waarmee hij de kapiteins Hendrik van Veere en Jan Uytenhove er in 1527 op uitzond om Cozumel te zoeken. Aangezien de kennis voor een dergelijke tocht in de Nederlanden nog ontbrak, voeren de twee schepen eerst naar San Lúcar de Barrameda om vandaar uit door te varen naar Amerika. De Nederlandse invloed aan het Spaanse hof was na 1520 echter drastisch afgenomen. De twee kapiteins ontbeerden dan ook de noodzakelijke steun van Spaanse zijde die voor hun expeditie nodig was en waren uiteindelijk genoodzaakt naar huis terug te keren. Voor zover bekend heeft de heer van Veere verder niet geprobeerd om bezit te nemen van Cozumel. Speculeren over wat er met het eiland zou zijn gebeurd indien de Zeeuwen het hadden bereikt, heeft weinig zin. Cozumel werd geen Nieuw Walcheren maar fungeerde als basis voor Francisco de Montejo's expedities naar Yucatan. Al met al leverde Cozumel Adolf van Bourgondië niets tastbaars opGa naar voetnoot55. De schenking van Cozumel aan Adolf van Bourgondië, noch de in Spanje onderbroken zoektocht naar het eiland, hebben voor het verdere verloop van de geschiedenis enige betekenis gehad. Dat maakt de gebeurtenissen niet minder interessant. De schenking van een eiland in Midden-Amerika aan een inwoner van de Nederlanden een kwart eeuw na Columbus' ontdekking en een vanuit Zeeland georganiseerde expeditie | |
[pagina 327]
| |
naar de Nieuwe Wereld ruim zestig jaar voor de bekende Nederlandse ontdekkingsreizen zijn op zichzelf beschouwd belangwekkende feiten. Dankzij enkele tot nog toe onbekende archiefstukken staat de juistheid van Reygersberghs passage over de heer van Veere en de Nieuwe Wereld nu onomstotelijk vast. Voor de geschiedenis van de ontdekkingsreizen zijn ook de mislukte tochten van belang. Niet alleen omdat dergelijke reizen interessant zijn en soms onbedoelde en spectaculaire gevolgen hadden, zoals bijvoorbeeld de overwintering van Willem Barents op Nova Zembla, maar ook omdat de mislukkingen de prestaties en het geluk van succesvolle ontdekkingsreizigers meer reliëf geven. Daarom bevelen wij toekomstige schrijvers van overzichtswerken over de Nederlandse ontdekkingsreizen en expansiegeschiedenis aan om voor de in 1527 ondernomen expeditie van Hendrik van Veere en Jan Uytenhove een bescheiden plaats in te ruimen. |
|