Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 114
(1999)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
‘Op de drempel tussen twee werelden’. A.H.J. Lovink; de laatste landvoogd van Indonesië
| |
[pagina 40]
| |
vele andere historici hebben hun aandacht nog slechts gericht op het slotstuk van de Indonesische kwestie, de Ronde Tafel ConferentieGa naar voetnoot4. Wat zich in de laatste maanden van 1949 nog in Indonesië afspeelde, was ogenschijnlijk niet belangrijk meer. Uitsluitend nog in Den Haag werd het beleid bepaald en Lovink werd verondersteld geen rol van betekenis meer te spelen. Hij zou slechts tot taak hebben de overgangstijd naar de Indonesische onafhankelijkheid zo soepel mogelijk te laten verlopen. In deze optiek maakte het dan ook eigenlijk niet uit wie nog de ‘eer’ was vergund zijn handtekening te zetten onder de acte van bewindsoverdracht en het strijken van de Nederlandse vlag te aanschouwen. In dit artikel staan de gebeurtenissen in Indonesië tijdens de eindfase van de Indonesische dekolonisatie centraal. In hoeverre zijn de ontwikkelingen in Indonesië gedurende Lovinks bewindsperiode nog van belang zijn geweest voor het slot van de Indonesische dekolonisatie? Hoe moeilijk was het om de oorlog af te wikkelen en tot een vreedzame nieuwe relatie te komen? In deze overgangsfase nam Lovink een sleutelpositie in. Wie was hij en wat was zijn rol als HVK? Zijn opdracht luidde ‘al die maatregelen te nemen die ertoe kunnen bijdragen te voorkomen dat de soevereiniteitsoverdracht op allerlei gebied leidt tot abrupte en radicale wijzigingen’Ga naar voetnoot5. Heeft hij zich daartoe beperkt of is zijn optreden van meer betekenis geweest? | |
BenoemingNa het politieke fiasco van de tweede politionele actie eind 1948 werd op 7 mei 1949 het Van Roijen-Roem-akkoord ondertekend. De Nederlandse regering besefte dat zij niet langer de voorwaarden voor de soevereiniteitsoverdracht kon dicteren en legde zich neer bij de Indonesische onafhankelijkheid inclusief de Republiek. Beel zag in de overeenkomst het failliet van het door hem voorgestane beleid van een onafhankelijk federaal Indonesië zonder Republiek en trad op 11 mei als landvoogd af. Zijn opvolger was de 46-jarige Antonius (Tony) Hermanus Johannes Lovink, op dat moment secretaris-generaal op het ministerie van buitenlandse zaken. Lovinks benoeming kwam niet geheel onverwacht. Hij was al eerder kandidaat geweest voor de opvolging van Van Mook. Ook was hij een serieuze gegadigde geweest voor de post van zowel minister van overzeese gebiedsdelen als van buitenlandse zaken. Maar een benoeming was in PvdA-kring telkens afgestuit op zijn behoudende | |
[pagina 41]
| |
opvattingen inzake IndonesiëGa naar voetnoot6. Lovink gold als een conservatieve man met een patriarchale instelling tegenover het Indonesische nationalisme. Voortdurend had hij zich openlijk voorstander getoond van een harde lijnGa naar voetnoot7. Als zodanig leek hij niet bepaald de meest geschikte kandidaat het Indonesische vertrouwen in de Nederlandse intenties te winnen en de voorbereidingen te treffen voor de nabije bewindsoverdracht. Het kabinet achtte Lovinks reputatie als havik evenwel geen beletsel hem toch tot landvoogd te benoemen. Tevens werd hem daarbij toegezegd dat hij de eerste Hoge Commissaris zou worden in het onafhankelijke Indonesië. Het besluit was ingegeven door een aantal overwegingen. In de eerste plaats zat de regering in grote tijdnood. Nu eindelijk een doorbraak was bereikt naar een oplossing, diende zo snel mogelijk een landvoogd te worden benoemd die in staat was de beide partijen zonder verdere averij richting soevereiniteitsoverdracht te loodsen. Afgezien van Lovink waren er op korte termijn ook geen geschikte kandidaten voorhandenGa naar voetnoot8. Lovink had als grote voordeel dat hij als secretaris-generaal volledig op de hoogte was van de Indonesische problematiek en dus niet meer hoefde te worden ingewerkt. Voorts beschikte hij over ruime bestuurservaring, had hij leiderskwaliteiten getoond en kon hij als diplomaat op ruime internationale ervaring bogen. Dit laatste was van groot belang. Immers, het gebrek aan inzicht in de wereldpolitiek was Beel - en niet alleen hem - opgebroken en de ministerraad wenste iemand in Batavia te zien die deze kennis wel in huis had. Bovendien - en dat was ook een niet te onderschatten factor - had Lovink in tegenstelling tot zijn voorganger een Indische achtergrond en kende hij het land goed. Geboren in Den Haag op 12 juli 1902 was hij op zijn zevende naar Nederlands-Indië verhuisd, waar zijn vader tot directeur van het departement van landbouw (sinds 1911 uitgebreid met nijverheid en handel) was benoemd. Tony Lovink keerde met zijn | |
[pagina 42]
| |
ouders in 1918 naar Nederland terug. Na zijn middelbare school ging hij economie studeren in Rotterdam en Heidelberg. Vervolgens trad hij toe tot de buitenlandse dienst, alwaar hij in 1925 in China geposteerd werd bij de Internationale maritieme douane, een onder westers toezicht staand orgaan dat smokkelhandel bestreed. In 1929 werd hij naar Batavia gehaald om bij de Dienst Chinese en Oost-Aziatische zaken - in 1934 herdoopt in Dienst Oost-Aziatische zaken (DOAZ) - te komen werken. Door de Japanse expansie in het Verre Oosten werd het verzamelen van informatie over de Japanse activiteiten al snel de voornaamste taak van dit civiele inlichtingenbureau. Lovink gold als veelbelovend en ambitieus en maakte snel carrièreGa naar voetnoot9. Op 33-jarige leeftijd werd hij hoofd van de DOAZ en was daarmee de belangrijkste veiligheidsadviseur van de landvoogd geworden. Als een van de weinigen had hij directe toegang tot de gouverneur-generaalGa naar voetnoot10. Op deze post toonde Lovink dat hij over leiderskwaliteiten beschikte. Hij was een harde werker, kon goed organiseren en bezat een grote dadendrang. Vlak voor de val van Nederlands-Indië vertrok Lovink met een kleine groep hoge ambtenaren en militairen per vliegtuig naar Australië. Hij mocht niet in Japanse handen vallen. Vanuit Australië zou deze groep de strijd verder voerenGa naar voetnoot11. Lovink liet zijn vrouw en twee kinderen achter. Zij zouden de oorlogstijd in interneringskampen doorbrengen. Hij zou hen pas in oktober 1945 weerzienGa naar voetnoot12. Kort na zijn aankomst in Australië haalde premier P.S. Gerbrandy hem naar Londen om als secretaris-generaal op het ministerie algemene oorlogvoering zijn rechterhand te worden. Hij gaf onder andere leiding aan de inlichtingendienst die de contacten met het bezette Nederland moest onderhouden. Dit werd geen onverdeeld succes. Lovink wist weinig van de situatie in Nederland en zijn optreden stuitte op kritiek, onder andere van koningin WilhelminaGa naar voetnoot13. Hij werd bruikbaarder geacht als eerste Nederlandse ambassadeur in Tsjoenking, de hoofdstad van nationalistisch China, alwaar hij in april 1943 zijn opwachting maakteGa naar voetnoot14. Namens Nederland werd hij vertegenwoordiger van de Far Eastern and Pacific | |
[pagina 43]
| |
subcommission van de United Nations war crimes commission die in november 1944 in Tsjoenking gestationeerd werd. Dit orgaan, waaraan elf landen deelnamen en dat onder Chinese voorzitterschap stond, had tot taak inlichtingen te verzamelen over Japanse oorlogsmisdadigers, hen op te sporen en eventuele berechting te coördinerenGa naar voetnoot15. Hij bleef daarvan lid tot zijn vertrek uit China begin 1947. In maart van dat jaar bood hij zijn geloofsbrieven aan in MoskouGa naar voetnoot16. Lang bleef hij niet in de Sovjetunie. Per 1 januari 1948 werd hij benoemd tot secretaris-generaal op het ministerie van buitenlandse zakenGa naar voetnoot17. Het criterium dat voor het kabinet het zwaarst woog om - in weerwil van Lovinks conservatieve denkbeelden - in te stemmen met zijn benoeming tot HVK, was Lovinks verzekering zich loyaal aan de regeringsinstructies te zullen houden. Vicepremier J.H.R. van Schaik had in de ministerraad expliciet gevraagd om een apolitieke figuur die bereid zou zijn de regeringsbesluiten uit te voeren ‘zelfs indien hij het persoonlijk hiermede niet volkomen eens is’Ga naar voetnoot18. Het kabinet had geen enkele behoefte opnieuw geconfronteerd te worden met eigenzinnig of door partijpolitieke belangen geïnspireerd optreden van de landvoogd, zoals met Van Mook en Beel het geval was geweestGa naar voetnoot19. Hoewel van christelijk-historische huize, maar geassocieerd met de VVDGa naar voetnoot20, was Lovink politiek ongebonden. Zijn garantie het regeringsbeleid volstrekt loyaal te zullen steunen, was voor de PvdA-ministers als ook voor VVD-bewindsman op Buitenlandse Zaken, D.U. Stikker - die zelf ook wel voor de post van HVK voelde - voldoende om over hun bedenkingen heen te stappen en in te stemmen met zijn benoemingGa naar voetnoot21. Even dreigde er echter nog een kink in de kabel te komen toen Lovink van het kabinetsbesluit vernam hem te laten vergezellen door twee controleurs. Lovink had er zelf op aangedrongen adviseurs mee naar Batavia te nemenGa naar voetnoot22. Het kabinet voelde hier niets voor uit angst dat hij in dat geval Den Haag te weinig zou consulteren en in navolging van zijn twee voorgangers te zeer zijn eigen weg zou gaan. De ministerraad besloot Lovink in plaats daarvan te laten bijstaan door twee gedelegeerden van de Kroon die niet alleen tot taak hadden hem te adviseren, maar ook te controleren. Zij hadden de bevoegdheid buiten hem om direct aan de regering te rapporteren. Lovink weigerde hiermee akkoord te gaan. Hij wenste zich niet aan banden te laten leggen. Lovink besefte echter dat hij zich met dit standpunt wel eens | |
[pagina 44]
| |
buitenspel zou kunnen zetten. Hij was te zeer gebrand op het landvoogdijschap om dit risico te nemen en stemde er alsnog morrend mee in dat twee toezichthouders zouden worden aangesteldGa naar voetnoot23. Op 18 mei viel zijn benoemingsbesluit. De volgende dag volgde de officiële bekendmaking. | |
Gereserveerde ontvangstLovinks loyaliteitsverklaring betekende overigens geenszins dat hij ook zover was meegeëvolueerd met de gewijzigde koers van het kabinet dat hij overtuigend instemde met het nieuwe beleid. Hij behield zo zijn reserves. Lovink besefte echter dat na het echec van de tweede politionele actie er voor Nederland geen andere weg meer openlag dan die welke met het Van Roijen-Roem akkoord was ingeslagen en hij had zich bij dit gegeven neergelegd. In Nederland werd op Lovinks benoeming verdeeld gereageerd. Terwijl enkele conservatieve kranten positief waren over zijn aanstellingGa naar voetnoot24, klonk in de linkse commentaren daarentegen grote scepsis doorGa naar voetnoot25. Over het algemeen schortte de pers haar oordeel op en gaf zij Lovink het voordeel van de twijfelGa naar voetnoot26. In de Nederlandse politiek waren de reacties conform die van de persGa naar voetnoot27. Ook in Indonesië waren de reacties overwegend terughoudend. De licht progressieve krant de Nieuwsgier (Batavia) vroeg zich af of de nieuwe HVK wel degene was die rust en vertrouwen in Indonesië kon brengen. Het meer behoudende Het Dagblad (Batavia) betwijfelde echter eveneens of een ‘zo steile en beginselvaste figuur’ wel het vermogen had zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Beide kranten wilden hem echter eerst de kans geven zich te bewijzenGa naar voetnoot28. Aan republikeinse zijde onthield men zich van commentaar. De Chinese krant Keng Po liet evenwel weten dat Lovinks benoeming groot opzien in | |
[pagina 45]
| |
De Vlam, 18 juni 1949 (Foto Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).
| |
[pagina 46]
| |
zowel republikeinse als federale kringen had gebaard en dat men sterk twijfelde of hij wel ‘de juiste geestesgesteldheid’ bezatGa naar voetnoot29. Op 2 juni 1949 arriveerde Lovink in Batavia. Hij spoedde zich direct naar het paleis Koningsplein, waar Beel nog diezelfde ochtend het formele gezag aan hem overdroeg. De ontvangst door zowel Indonesiërs als het progressieve deel van de Europese gemeenschap was gereserveerd. Men hoopte een andere persoon aan te treffen dan de conservatief die men voor de oorlog had gekend. Veel vertrouwen was er niet, te meer toen bekend werd dat Lovink de uiterst conservatieve voormalige bestuursambtenaar en koloniale ideoloog A.D.A. de Kat Angelino als zijn persoonlijke adviseur had willen meenemenGa naar voetnoot30. Slechts onder de grootste druk zag Lovink van dit voornemen af. Het zou het beeld van hem als koloniale diehard alleen maar hebben versterkt en zou, om met de diplomaat en belangrijkste Nederlandse onderhandelaar in Indonesië, J.H. van Roijen, te spreken, ‘fatale gevolgen’ hebben gehad voor zijn functioneren als wegbereider c.q. bruggenbouwerGa naar voetnoot31. Lovink besloot, zoals reeds gesteld, uiteindelijk geen eigen raadslieden mee te nemen en zich te laten bijstaan door de in Batavia aanwezige ambtenaren. Lovink wist van de scepsis ten aanzien van zijn persoon en begreep dat hij goodwill moest zien te kweken. Al bij zijn vertrek uit Nederland op 30 mei had hij gezegd dat hij zich volledig verenigde met de richtlijnen zoals die door de regering waren uitgestippeld en dat hij zich uitsluitend zag als de uitvoerder van het kabinetsbeleidGa naar voetnoot32. In zijn rede bij zijn ambtsaanvaarding in Batavia liet hij doorschemeren geworsteld te hebben met zijn eigen opvattingen en tot nieuwe inzichten te zijn gekomen. Hij vroeg vertrouwen en verzekerde zijn gehoor alles te zullen doen om conform de afspraken de nieuwe rechtsorde tot stand te laten komenGa naar voetnoot33. Zijn rede werd goed ontvangen. Zowel in Nederlandse als in Indonesische kringen hoopte men dat hij de gewekte verwachtingen zou gaan waarmakenGa naar voetnoot34. | |
[pagina 47]
| |
Voortvarende startLovink ging energiek aan de slag. Hij arriveerde in een land waar onder de Nederlandse gemeenschap een terneergeslagen, zo niet angstige stemming heerste. Het Van Roijen-Roem akkoord beschouwden velen als het begin van het einde en menig Nederlander voelde zich ‘verkocht en verraden’ door de Nederlandse politiek. Het herstel van het aangeslagen moreel van de Nederlandse troepen, het geruststellen van het bedrijfsleven en het bemoedigen van de Nederlandse gemeenschap zag de nieuwe landvoogd dan ook als een van zijn hoofdtakenGa naar voetnoot35. In de eerste weken van zijn bewind reisde Lovink door de gehele archipel om de Nederlanders een hart onder de riem te steken. Zijn zelfverzekerd, vriendelijk optreden wekte vertrouwen en herstelde enigermate het respect dat menig Nederlander in het gouvernement had verloren. Lovink was een rijzige, atletische man met een natuurlijk leiderschap en als zodanig een opvallende verschijning. Hij bezat de bonhomie van een diplomaat, hield van ceremonieel vertoon en maakte in zekere zin een statige indruk. Hij was letterlijk en figuurlijk de toean besarGa naar voetnoot36 (grote heer). Zijn belangstelling voor het wel en wee van de Nederlandse gemeenschap deed de waardering in Nederlandse kring voor hem snel groeien. Lovink liet niet blijken dat de Nederlanders in Indonesië alleszins reden hadden ongerust te zijn over hun toekomst. Hij besefte hoe kwetsbaar de Nederlandse positie was omdat men geen werkelijke machtsbasis meer had in de kolonie. Noch militair, noch bestuurlijk was Nederland nog in de positie oplossingen af te dwingen. Lovink voorzag dat wellicht grotere concessies gedaan zouden moeten worden dan hij wenselijk achtte. Door nauwe samenwerking met gematigde Republikeinen hoopte hij de schade voor Nederland echter zoveel mogelijk te beperkenGa naar voetnoot37. Het begon hoopvol. Hoewel Lovink nooit zelf deelnam aan de onderhandelingen tussen de Nederlandse delegatie in Indonesië en de Republiek, ontving hij op 22 juni de sultan van Djocja in diens functie van republikeins minister van defensie op zijn paleis. Het was een positief signaal. Het was voor het eerst sinds de tweede politionele actie dat een zo hoge republikein met de Nederlandse landvoogd sprak. Als uitvloeisel van de Van Roijen-Roem overeenkomst kwamen de strijdende partijen op 3 augustus een wapenstilstand overeen. Op 11 augustus ging deze op Java in; voor Sumatra gold de datum van 15 augustus. Op 23 augustus begon vervolgens de Ronde Tafel Conferentie (RTC) in Den Haag onder auspiciën van de United Nations commission for Indonesia (UNCI). | |
[pagina 48]
| |
Beel, Lovink en Van Roijen tijdens de receptie na aankomst van Lovink op 2 juni 1949 op het paleis Koningsplein (Foto uit J.G. de Beus, Het laatste jaar van Nederlands-Indië. Van de zwaardhouw der tweede politionele actie tot de handtekening onder de souvereiniteitsoverdracht (Ad. Donker, Rotterdam, 1987) 130).
| |
[pagina 49]
| |
Zorgelijke situatieTerwijl de aandacht van de wereld zich vanaf dat moment op de RTC-besprekingen richtte, werd de situatie in Indonesië er ondanks de wapenstilstand niet rustiger op. Lovink moest erop toezien dat het overeengekomen bestand werd nageleefd en diende voorts een atmosfeer te scheppen die het de onderhandelaars in Den Haag zou vergemakkelijken tot overeenstemming te komen. Dit bleek een uiterst lastige opdracht te zijn. De sfeer in Indonesië werd nog steeds gekenmerkt door wederzijds wantrouwen. Het Nederlandse leger, tal van bestuurders, alsmede het overgrote deel van de Nederlandse gemeenschap bleven uiterst sceptisch staan tegenover de door de Nederlandse politici gevolgde nieuwe koersGa naar voetnoot38. De ondervoorzitter van de Nederlandse onderhandelingsdelegatie in Indonesië, J.G. de Beus, berichtte de vice-voorzitter van de Nederlandse RTC-delegatie, Van Roijen, dat in het kamp van de Nederlandse ‘reactionairen’ in Batavia er felle tegenstand bestond tegen de Van Roijen-Roem-overeenkomst en dat men haar niet van harte uitvoerdeGa naar voetnoot39. Zelf had Van Roijen ook zijn bedenkingen over de coöperatie van de legerleiding. Hij doelde daarmee met name op luitenant-generaal D.C. Buurman van Vreeden die de op 25 mei plotseling overleden bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten, generaal S.H. Spoor, als legercommandant was opgevolgd. Van Roijen voorzag dat de verstandhouding met het leger en het afdwingen van militaire gehoorzaamheid wel eens Lovinks grootste probleem zou kunnen zijn. Hij hoopte dat de HVK bestand zou zijn tegen de militaire drukGa naar voetnoot40. Geheel zonder grond was de bezorgdheid van Van Roijen niet. Nu was de stafchef qualitate qua automatisch een van de belangrijkste adviseurs van de landvoogd, maar het feit dat Buurman van Vreeden een jeugdvriend van Lovink was - zij hadden bij elkaar in de klas gezetenGa naar voetnoot41 - maakte dat men aan BZ-zijde vreesde dat de invloed van de legercommandant op de landvoogd wel eens onevenredig groot zou kunnen zijn. Inderdaad bleek de legerleiding zich slechts met moeite bij de feiten neer te kunnen leggenGa naar voetnoot42. De bedenkingen van de legerleiding over de bereidheid van de republikeinse regering in Djocja zich aan de afspraken te houden, werd vooral gevoed door de voortdurende schendingen van de wapenstilstand. Deze waren dusdanig frequent dat in militaire kringen schamper gesproken werd van een ‘schijnrust’Ga naar voetnoot43. Buurman van Vreeden beschuldigde Djocja ervan zich via een grootscheepse ‘koude infiltratie’ van republikeinse troepen in door Nederland gecontroleerd gebied een strategisch-militair en | |
[pagina 50]
| |
politiek zo sterk mogelijke uitgangspositie te verwerven voor het geval de RTC zou mislukken. Machteloos moest hij toezien hoe republikeinse soldaten in Oost- en Midden-Java steeds meer vooruitgeschoven Nederlandse posten insloten. Zij konden dit doen omdat de posities van de Nederlandse en Indonesische troepen dwars door elkaar lagen. Zolang er niet geschoten werd, kon niet worden ingegrepen. Het was bovendien ook onbegonnen werk tegen deze zogeheten ‘vreedzame infiltraties’ effectief op te tredenGa naar voetnoot44. De onmacht vergrootte de gefrustreerdheid onder de Nederlandse militairen. De rapporten over de stemming onder de Nederlandse troepen getuigden hiervan; zij waren in uiterst sombere bewoordingen gesteld. Vooral het herstel van de republikeinse regering in Djocja was bij de soldaten hard aangekomen. Velen hadden het idee dat alle krachtsinspanningen en offers van de afgelopen jaren tevergeefs waren geweest. Voor de KNIL-militairen kwamen daar nog eens de onzekere vooruitzichten bij. Wat zou er met hen gebeuren na de overdracht van de soevereiniteitGa naar voetnoot45? De stemming onder de troepen werd het best verwoord in de cynische groet die men elkaar bracht met het woord LOVINK, dat stond voor Laat Ons Veilig In Nederland KomenGa naar voetnoot46. Dat de soldaten zich zorgen maakten over hun veiligheid was niet onterecht. Bijna dagelijks verloren Nederlandse militairen het levenGa naar voetnoot47. De onzekerheid uitte zich in een toenemende geprikkeldheid. Gevallen van dienstweigering en zelfs desertie deden zich nu vaker voor. Lovink werd door de legerleiding voortdurend op deze zorgwekkende ontwikkeling gewezen. De Nederlandse regering diende Hatta ertoe te bewegen het Indonesische leger (Tentara nasional Indonesia/TNI) tot de orde te roepen. Nog voor het begin van de RTC berichtte de landvoogd aan minister van overzeese gebiedsdelen, J.H. van Maarseveen, dat volgens de legerleiding de militaire toestand niet langer kon worden aanvaard. De TNI had zoveel strategische posten in handen gekregen, dat zij in het geval van het opnieuw uitbreken van vijandelijkheden het Nederlandse leger in de tang had. Pogingen de sultan van Djocja te overreden zijn troepen te disciplineren, hadden geen effect gesorteerd. De sultan weigerde volgens Lovink een dergelijk bevel te geven, omdat dit alleen maar averechts zou werken. De sultan bepleitte slechts het accepteren van de voldongen feitenGa naar voetnoot48. Aan Nederlandse zijde reageerde men furieus | |
[pagina 51]
| |
op deze passieve republikeinse stellingname. Er gingen zelfs stemmen op de RTC uit te stellenGa naar voetnoot49. De verontrustende situatie werd half augustus in de ministerraad besproken. De regering gaf Lovink weliswaar volmacht om in geval van nood alle door hem noodzakelijk geachte voorbereidingen ter bescherming van Nederlandse levens en bezittingen te treffen, maar maande tegelijkertijd tot koelbloedigheidGa naar voetnoot50. Drees meende dat Batavia te veel in tegenstellingen dacht en te weinig oog had voor de beperkte omvang van de militaire incidentenGa naar voetnoot51. Van Maarseveen drukte Lovink op het hart zich vooral niet te laten provocerenGa naar voetnoot52. De landvoogd nam deze woorden ter harte. Hij deelde de opvatting van het kabinet dat wat het belangrijkst was - het welslagen van de RTC - ook het zwaarst moest wegen en verwierp het voorstel van Buurman van Vreeden desnoods met geweld de naleving van de bestanden af te dwingen. Conform het regeringstelegram wees Lovink de legercommandant op de verreikende consequenties van een dergelijke stap. Niet alleen zou Nederland de internationale gemeenschap tegen zich krijgen, maar ook in Nederland zelf zou het tot de allergrootste politieke spanningen leiden. Er zou alleen tot militaire actie worden overgegaan, indien er sprake was van een aanval van de TNI. Voorlopig dienden de ‘vreedzame infiltraties’ te worden getolereerd terwille van het hogere belang. De RTC-onderhandelingen moesten alle ruimte krijgen, zelfs indien dit enige mensenlevens zou kostenGa naar voetnoot53. Hoewel Buurman van Vreeden de veiligheidssituatie wel zeer somber schetste, waren de verontrustende berichten van legerzijde niet zonder grond. De Republiek was er inderdaad op uit haar positie in Indonesië ten koste van de Nederlandse te versterken. De infiltraties waren ingegeven door een uiterst gering geloof in de Nederlandse oprechtheid Indonesië daadwerkelijk haar onafhankelijkheid te geven. Djocja hield dan ook sterk rekening met een mislukking van de RTC. De TNI vatte de interpretatie van het bestand daarom zo ruim op, dat in het geval van een mislukking van de onderhandelingen de Republiek zo sterk mogelijk zou staanGa naar voetnoot54. Tegelijk met de militaire positieverbetering versterkten de republikeinen ook hun politieke machtsbasis door in de herwonnen gebieden de gematigde, veelal federale elementen uit te schakelen. Alles was erop gericht de federale structuur zo veel mogelijk te ondermijnen om na de overdracht van de soevereiniteit de van Nederlandse makelij zijnde federale staat te vervangen door een door de Republiek gedomineerde eenheidsstaatGa naar voetnoot55. | |
Oplopende spanningenIn Indonesië werd de moeizame voortgang van de Haagse besprekingen ondertussen | |
[pagina 52]
| |
nauwlettend gevolgd. Voortdurend was Batavia erop bedacht dat de onderhandelingen stuk zouden kunnen lopen. Veel vertrouwen in een goede afloop van de besprekingen was er niet. De weinig toegeeflijke houding van de Nederlandse onderhandelaars was daar mede debet aan. Vooral de opstelling inzake de schuldenregeling en Nieuw-Guinea baarde grote zorgen. Volgens de directeur van Lovinks kabinet, P.J. Koets, was er niemand - ook Lovink niet (hoewel die geen officieel standpunt innam) - die Nieuw-Guinea van dusdanig belang achtte, om op dat punt het been stijf te houden. Zelfs de legerleiding achtte volgens Koets het gebied van zeer geringe strategische betekenis. Kortom, er bestond geen enkele redelijke aanleiding Nieuw-Guinea voor Nederland te behoudenGa naar voetnoot56. Van Maarseveen had echter laten weten dat het betrekken van Nieuw-Guinea in de overdracht van de soevereiniteit uitgesloten was. Koets maakte zich grote zorgen over de wat hij als een ‘alleen over mijn lijk’-mentaliteit van Van Maarseveen betitelde. Hij vreesde dat in geval van een mislukken van de RTC ‘een groot deel van Java en sommige streken van Sumatra dan in vuur en vlam [zullen] staan’Ga naar voetnoot57. Ook Lovink voorzag een uiterst gevaarlijke, ontvlambare situatie indien de RTC zou mislukken. Een klein incident zou dan kunnen leiden tot ‘rampspoedige kettingreacties’ met ‘verlies aan mensenlevens, ook burgers, en met vernielingen van economische en andere objecten’. ‘Ik zou’, zo schreef hij Van Maarseveen het zo willen stellen; in ons eigen belang mag de RTC niet mislukken omdat de reacties die hier te lande verwachtbaar zijn elke kans op samengaan van ons land en Indonesië kan vernietigenGa naar voetnoot58. De druk op de onderhandelaars in Den Haag om tot overeenstemming te komen, werd door de verontrustende berichtgeving uit Indonesië steeds groter. Ondertussen waren de vorderingen echter weinig bemoedigend. De standpunten ten aanzien van Nieuw-Guinea - dat naar het einde van de agenda was geschoven - en de schuldenkwestie lagen ver uiteen. Op 4 oktober kreeg Lovink uit Den Haag te horen dat het beeld van de conferentie weinig hoopgevend was. De zaak leek te zijn vastgelopenGa naar voetnoot59. De onderhandelingen raakten inderdaad in een impasse. Lovink drong er opnieuw bij Van Maarseveen op aan de RTC niet te laten stranden. De gevolgen van het mislukken van de besprekingen waren anders niet te overzien. ‘Het is’, zo schreef hij, nu eenmaal niet mogelijk op de weg waarop wij ons bevinden stil te staan. Met onderkenning van alle daaraan verbonden risico's is de enige kans om aan dit land vrijheid te brengen en orde te hergeven, op de ingeslagen weg voort te gaan en na een snelle beëindiging van de RTC zo spoedig mogelijk de souvereiniteit over te dragenGa naar voetnoot60. | |
[pagina 53]
| |
De toch al zeer gespannen situatie werd kritiek toen Van Maarseveen Lovink de volgende dag meldde dat de RTC dreigde te stranden op de schuldenkwestie en de situatie ‘alarmerend’ was gewordenGa naar voetnoot61. Lovink gaf opdracht de Nederlandse troepen in de hoogste staat van paraatheid te brengen. De mogelijkheid van een militaire confrontatie was reëel geworden. In legerkringen werd zelfs de optie van een derde politionele actie ter tafel gebracht. Zo had de troepencommandant voor Midden-Java, F. Mollinger, aan Buurman van Vreeden als ultieme remedie om een algeheel herstel van rust en orde in Midden-Java te bewerkstelligen ‘een blijvende vernietiging van de verzetskern Djocja’, in overweging gegevenGa naar voetnoot62. Terwijl de onderhandelaars in Den Haag alle moeite deden de RTC weer vlot te trekken en Batavia maximale terughoudendheid betoonde om zich niet door de TNI te laten provoceren, voerde de Republiek de spanning bewust op. Overal waren republikeinse troepen aan de wandel en onder de Nederlandse gemeenschap dreigde paniek. Het aantal schietincidenten nam sterk toe. Binnen een week werden meer dan 300 schermutselingen gerapporteerd. Op 14 oktober overhandigde de sultan van Djocja Lovink een ultimatief voorstel om het Nederlandse leger zich te laten terugtrekken naar de regentschaps- en residentiehoofdplaatsen, waarbij de verbindingswegen met een drie kilometer brede strook onder Nederlandse controle zouden blijven. Daarbuiten zou niet mogen worden gepatrouilleerd. Op deze wijze, zo meende de sultan, zouden de incidenten tussen de Nederlandse en TNI-troepen worden verminderd en de spanningen afnemen. Lovink reageerde ontzet. Het impliceerde immers dat geheel Java, met uitzondering van de steden, aan de Republiek prijs zou worden gegeven. In het geval van het mislukken van de RTC en het uitbreken van nieuwe vijandelijkheden zou de Nederlandse positie uiterst kwetsbaar zijn en de strijd bij voorbaat zijn verloren. Hij wees het voorstel dan ook resoluut af en legde terecht alle verantwoordelijkheid voor de veelvuldige bestandsschendingen bij de Republiek. Getergd beschuldigde Lovink de sultan van ‘woordbreuk van de ernstigste soort’ door zich bewust aan het wapenstilstandbesluit te onttrekken. Hij verzekerde de Indonesische bewindsman dat zolang de soevereiniteit nog niet was overgedragen hij nog altijd verantwoordelijk was voor de bescherming van de Nederlanders en hun eigendommen. In geval van een Indonesische aanval, zou hij niet schromen bevel te geven terug te schietenGa naar voetnoot63. De ferme taal die Lovink tegen de sultan had gesproken, deed menigeen de wenkbrauwen fronsen. Een aantal van Lovinks adviseurs - waaronder Koets - achtte het een ernstige fout dat de HVK de als constructief bekend staande sultan zo tegen zich in het harnas had gejaagd. Het ware beter geweest meer begrip te tonen voor de zwakke positie van de gematigde republikeinse regering en voor haar moeilijke verhouding tot de radicale achterban en met name de TNIGa naar voetnoot64. De reden voor de obstinate | |
[pagina 54]
| |
opstelling van het Indonesische leger was gelegen in de vrees dat, wanneer de soevereiniteit eenmaal zou zijn overgedragen, de invloed van de militairen sterk zou verminderen. Om de eigen machtsbasis binnen de Republiek te versterken, bleef de TNI vasthouden aan haar eis van ‘honderd procent merdeka’ (vrijheid) en ondermijnde zij in weerwil van het bestand bewust de Nederlandse positie, daarbij het beleid van de constructieve republikeinen doorkruisend. De enige manier voor de sultan cum suis het leger in bedwang te houden, was door het de wind uit de zeilen te nemen middels het gepresenteerde voorstel. Lovink had volgens Koets er beter aan gedaan het plan te accepteren teneinde zo een meer werkbare situatie te scheppen ter vervanging van het totaal onoverzichtelijke labyrint aan demarcatielijnenGa naar voetnoot65. | |
InzinkingLovinks optreden wekte de indruk dat hij zichzelf niet meer geheel in de hand had en ten prooi was gevallen aan een mentale inzinking. De grote werkdruk en de tot het uiterste gespannen atmosfeer leken hun tol te hebben geëistGa naar voetnoot66. Lovinks zo gedecideerde houding maakte plaats voor twijfel ten aanzien van een goede afloop. Diende aanvankelijk alles te wijken voor het slagen van de RTC-besprekingen, gaandeweg raakte deze opvatting steeds meer op gespannen voet met zijn verantwoordelijkheid als landvoogd om de Nederlandse gemeenschap en de Indonesische bevolking bescherming te bieden. ‘Het is een dagelijkse strijd die men met zichzelf voert om niet alle geloof in de toekomst te verliezen’, zo schreef hij half oktober aan Van Maarseveen. Kort daarop verontschuldigde hij zich bij de bewindsman over de pessimistische toon van zijn berichtgeving: Ik zou hiertoe niet zijn gekomen, ware het niet dat ik 5 maanden lang blijkbaar tevergeefs met overtuiging en overgave heb getracht alle zich hiertegen verzettende factoren ten spijt een oplossing te vinden om met de Republiek in goede verstandhouding en geloof in de toekomst te geraken tot een ordelijke overdracht van de souvereiniteit. De landvoogd achtte de bewindsoverdracht op dat moment niet langer verantwoordGa naar voetnoot67. Lovink zag de situatie dusdanig somber in dat ook hij de optie van militair optreden niet langer uitsloot. De legerleiding had hem ervan overtuigd dat communistische elementen bezig waren de macht in Indonesië over te nemen. Zo zouden er in diverse deelstaten staatsgrepen dreigen. Een geprikkelde Lovink liet Van Roijen op 25 oktober telefonisch weten geen enkele illusie meer te koesteren over de goede trouw van de republikeinen. Met hen viel zijns inziens geen land te bezeilen en met name met de sultan viel niet meer te praten. De Republiek moest een halt worden toegeroepen voor het te laat wasGa naar voetnoot68. | |
[pagina 55]
| |
Op Buitenlandse Zaken bezag men de situatie met grote verontrusting. Hetgeen gevreesd werd, namelijk dat Lovink te veel onder invloed van het leger zou komen, leek te zijn geschied. Steeds had Lovink in nauwe samenspraak met zijn adviseurs elke avond spoedvergadering gehouden op het paleis Koningsplein, waar uitvoerig de situatie werd besproken en getracht werd tot een algemene consensus te komen. Geleidelijk aan was evenwel een situatie gegroeid waarin Lovink minder open stond voor opvattingen die niet met die van hem en de legerleiding strookten. Onder degenen die uiterst kritisch stonden tegenover het optreden van de landvoogd waren Koets en De Beus. Zij meenden dat Lovink zich door het leger had laten inpalmen. Zo schreef De Beus misprijzend dat Buurman van Vreeden ‘dag en nacht’ bij Lovink ‘op schoot’ zat en Lovinks alarmistische berichtgeving door zijn stafchef was ‘ingefluisterd’Ga naar voetnoot69. Hoewel hun visie te negatief gekleurd was - persoonlijke tegenstellingen speelden hier een rolGa naar voetnoot70 - bestond er alle reden voor bezorgdheid. Lovink had zich een zeer harde werker getoond, was dag en nacht in touw en vertoonde tekenen van overwerktheid. Zijn civiele adviseurs vonden bij hem steeds minder gehoor. Het kostte hen steeds meer moeite de landvoogd van niet goed doordachte, impulsieve reacties te weerhouden. Volgens Koets beoordeelde de landvoogd de situatie veel te somber, hetgeen zijn neerslag had op de Nederlandse stellingname in zijn geheel. De telegrammen die Lovink naar Den Haag stuurde, waren zijns inziens veelal in te zwarte bewoordingen gesteld. Het lukte hem evenwel niet altijd de HVK te bewegen zijn woordkeuze af te zwakken en de zaken meer in proportie te zienGa naar voetnoot71. Zowel Koets als De Beus meenden dat Lovinks berichtgeving al te sterk gekleurd werd door diens ‘tropisch temperament’ en de neiging vertoonde in uitersten te vervallenGa naar voetnoot72. Slechts ternauwernood was de HVK ervan weerhouden daadwerkelijk maatregelen af te kondigen die de precaire situatie in Indonesië op de spits zouden drijvenGa naar voetnoot73. Het kabinet maakte zich in toenemende mate zorgen over Lovinks geestesgesteldheid. De regering ontving hierover vanuit Batavia meer verontrustende berichten. De voorzitter van de Nederlandse onderhandelingsdelegatie in Batavia en plaatsvervangend HVK, H.L. s'Jacob, noemde Lovink ‘bepaald niet evenwichtig en te gemakkelijk | |
[pagina 56]
| |
in een paniekstemming te brengen’Ga naar voetnoot74. Ambtenarenorganisaties stuurden telegrammen dat men van Lovink ‘onvoldoende kalmerende invloed’ vond uitgaan. Koets had al eerder besloten niet naar Den Haag te komen teneinde op Lovink een rustgevende invloed te kunnen blijven uitoefenenGa naar voetnoot75. Indicatief voor de - althans volgens De Beus - ‘opgewonden stemming’ van LovinkGa naar voetnoot76 was het belang dat de HVK hechtte aan de toekomstige residentie van de Hoge Commissaris. Lovink was gevoelig voor grandeur en hechtte groot belang aan de juiste eerbewijzen jegens hem alsmede aan de entourage die bij zijn positie als landvoogd en aanstaande Hoge Commissaris paste. Hij meende dat men in de oosterse samenleving alleen respect kreeg, als men dat ook afdwong. Hij eiste tot ontsteltenis van de republikeinse regering het paleis Buitenzorg op. Elke mindere huisvesting achtte Lovink onaanvaardbaarGa naar voetnoot77. Toen Djocja weigerde de eis in te willigen omdat men het paleis als een koloniaal symbool bij uitstek achtte, reageerde de HVK furieus. Hij beschouwde de Indonesische weigering als een bewuste vernedering. Door Nederland, in persona de Hoge Commissaris, een residentie van allure te onthouden, gaven de republikeinen de Nederlanders in zijn opinie ‘nog eens een trap na’Ga naar voetnoot78. Deze overtrokken reactie was voor het kabinet aanleiding om eind oktober twee adviseurs naar Batavia te sturen teneinde poolshoogte te nemen hoe het met Lovinks psyche gesteld wasGa naar voetnoot79. | |
De impasse doorbrokenInmiddels waren de RTC-onderhandelaars tot het inzicht gekomen dat onorthodoxe middelen moesten worden toegepast om uit de schuldenimpasse te komen. Een kleine subcommissie kreeg het mandaat een oplossing te vinden die bindend voor alle partijen zou zijn. Tegen de verwachting in werd vlot overeenstemming bereikt. Het kabinet stemde morrend in met de Indonesische eis dat twee miljard gulden aan externe schuld kwijt zou worden gescholdenGa naar voetnoot80. Er restte nu nog een obstakel: Nieuw-Guinea. De standpunten stonden ook hier lijnrecht tegenover elkaar. Aan Indonesische zijde werd Nieuw-Guinea opgeëist, conform artikel drie van het akkoord van Linggadjati, dat de Verenigde Staten van Indonesië het gehele grondgebied van Nederlands-Indië zou omvatten. Volgens de republikeinse premier M. Hatta zou uitzondering van Nieuw-Guinea van de soevereiniteitsoverdracht door radicale republikeinen als een knuppel worden gebruikt om niet alleen de relatie met Nederland te verstoren, maar ook om de eigen regering te lijf te gaanGa naar voetnoot81. Van | |
[pagina 57]
| |
Maarseveen nam deze uitspraak met een korreltje zout en meende dat de Indonesische delegaties uiteindelijk van Nieuw-Guinea geen struikelblok zouden maken. Hij berichtte Lovink dat het kabinet inzake Nieuw-Guinea ‘geen krimp’ zou gevenGa naar voetnoot82. Aan Indonesische zijde hield men echter voet bij stuk, waarop de UNCI opnieuw besloot in te grijpen. Zich realiserend dat de RTC niet mocht mislukken, gingen alle partijen contre coeur met het UNCI-voorstel akkoord om gedurende een jaar de status quo van Nieuw-Guinea te handhaven, met de bepaling dat binnen die termijn een oplossing moest zijn gevonden omtrent de definitieve status van het gebied. Met het aanvaarde Nieuw-Guineacompromis waren de RTC-besprekingen afgerond. Op 2 november werd de RTC afgeslotenGa naar voetnoot83. | |
OntslagaanvraagIn Batavia slaakte men een zucht van verlichting. Nu de handtekeningen waren gezet, was ook een nieuw militair conflict van de baan. Van Lovinks schouders viel een zware last. Hij herstelde zich opvallend snel van zijn inzinking. De bevindingen van de kabinetsafgezanten over Lovinks psychische gesteldheid waren ook zo geruststellend, dat het kabinet besloot geen actie te ondernemenGa naar voetnoot84. De HVK toonde zich zeer ingenomen met het bereikte resultaat. Wel waarschuwde Lovink Van Maarseveen voor al te veel optimisme ten aanzien van de toekomstige samenwerking. Daar diende men zich volgens hem geen al te grote voorstelling van te maken, temeer daar de Indonesiërs volledig met het verleden wilden breken. Wat dat laatste betrof was de landvoogd tot het inzicht gekomen dat het beter was als hij geen Hoge Commissaris werd. Het heeft geen zin de ogen te sluiten voor de werkelijkheid en het zou onverantwoord van mij zijn een taak op mij te nemen waarvan ik vooruit gevoel dat ik deze niet zal kunnen uitvoeren zoals het moet door omstandigheden, die ik niet in de hand heb en sentimenten die ik niet kan overbruggen omdat mijn persoon de belichaming blijft van het oude.... De enige juiste weg [is], dat ik de dag waarop de souvereiniteit wordt overgedragen uit Indonesië vertrek en daarmede op waardige wijze voor de ogen van allen het oude afsluit, zo liet hij Van Maarseveen op 5 november wetenGa naar voetnoot85. Dit verrassende besluit was genomen na raadpleging van een aantal collega-diplomaten. Zowel Van Roijen, als secretaris-generaal Buitenlandse Zaken, H.N. Boon, hadden hem aangeraden de post van Hoge Commissaris niet te aanvaarden. Boon had Lovink geschreven dat hij zich op de ‘drempel tussen twee werelden’ bevond en dat het illusionair was te menen van de oude en in de nieuwe wereld over te kunnen stappenGa naar voetnoot86. Hoewel de ontslagaanvraag onverwachts kwam, waren er binnen het kabinet al wel twijfels gerezen of Lovink nog wel de aangewezen man was om als Hoge Commissaris de nieuwe relatie met het onafhankelijke Indonesië op te bouwen. Gevoed door de | |
[pagina 58]
| |
vele verontrustende signalen uit Batavia omtrent Lovinks optreden was er in Den Haag steeds meer scepsis gegroeid omtrent zijn persoon. Het conflict met de sultan en het vooruitzicht dat de Hoge Commissaris gebrouilleerd zou zijn met een van de belangrijkste republikeinse leiders, maakte Lovinks aanblijven steeds minder aantrekkelijk. Van Maarseveen wenste desondanks - zij het zo kort mogelijk - aan Lovink vast te houden, te meer daar op zo'n korte termijn geen andere kandidaat beschikbaar was. De ministerraad ging hiermee akkoord. Toen minister van buitenlandse zaken Stikker, die niet bij de kabinetszitting aanwezig was waarop dit besluit viel, evenwel van deze beslissing vernam, sprak hij zijn veto uit. Hij achtte Lovink niet langer geschikt voor de functie van Hoge Commissaris. Drees ten slotte gaf de doorslag. Volgens de premier was Lovink te zeer beschadigd door de moeilijkheden die zich hadden voorgedaan. Het kabinet stemde in met zijn voorstel de landvoogd aan het eind van het jaar te vervangen. Onder de grootst mogelijke dankzegging voor de ‘eminente wijze’ waarop de HVK zijn functie had vervuld, verleende de ministerraad Lovink eervol ontslag. Op 25 november werd het besluit publiekelijk gemaaktGa naar voetnoot87. In de pers werd het bericht voor kennisgeving aangenomen. Alleen de Java Bode wijdde kort commentaar aan Lovinks ontslag. De krant billijkte het besluit nu de HVK het paleis Buitenzorg niet had kunnen behouden als residentieGa naar voetnoot88. Naarstig ging het kabinet op zoek naar een opvolger, die uiteindelijk met veel moeite werd gevonden in de persoon van de regeringscommissaris voor het Europese herstelprogramma, H.M. HirschfeldGa naar voetnoot89. | |
BewindsoverdrachtLovink restte weinig meer dan de lopende zaken af te handelen en de voorbereidingen te treffen voor de gezagsoverdracht. De organisatie van het Hoge Commissariaat werd door hem summier opgezet. In een brief aan Boon noemde de HVK de afbouw van het koloniale tijdperk ‘een deprimerende bezigheid’. Lovink gaf toe zich te veel illusies gemaakt te hebben gemaakt omtrent de mogelijkheid het oude en nieuwe bestel in elkaar te laten overvloeienGa naar voetnoot90. Nu de RTC was afgelopen, bleek dat de anti-Nederlandse gevoelens aan Indonesische zijde snel verdwenen. Hoewel er nog altijd veiligheidsproblemen waren, moest Buurman van Vreeden toegeven dat de eerdere alarmerende berichten niet meer van toepassing waren. Weliswaar bleef de Nederlandse gemeenschap nerveus ten aanzien van de nabije toekomst, maar voorzichtig begon er ook wat vertrouwen te dagen. Misschien dat het toch nog allemaal wel meeviel. Onder een deel van de Nederlanders, met name onder de Indo-europeanen, handhaafde zich evenwel de paniekstemming. Velen weken nog voor de bewindsoverdracht uit naar Nieuw-GuineaGa naar voetnoot91. | |
[pagina 59]
| |
Om de Nederlandse gemeenschap gerust te stellen hield Soekarno een radiorede waarin hij verzekerde dat men welkom bleef en niets te duchten had. Ook Lovink droeg zijn steentje bij aan het verminderen van de spanningen. Hij bracht op 23 december een beleefdheidsbezoek aan Soekarno in Djocja, alwaar hij hem gelukwenste met de op handen zijnde onafhankelijkheid en zijn aanstaande installatie tot presidentGa naar voetnoot92. Het werd algemeen uitgelegd als een gebaar van verzoening en toenadering en door de Indonesiërs op hoge prijs gesteld. Op 27 december tenslotte zette Lovink zijn handtekening onder de acte van gezagsoverdracht, terwijl de sultan van Djocja dit als vice-president namens Indonesië deed. Nadat buiten het paleis Koningsplein de volksliederen waren gespeeld en de vlagceremonie was afgewerkt ten aanschouwe van duizenden Indonesiërs, spoedde Lovink zich conform de traditie dat een landvoogd na zijn aftreden onmiddellijk het grondgebied van Indonesië diende te verlaten, meteen naar het vliegveld. Uitgeleide gedaan door Nederlandse en Indonesische hoogwaardigheidsbekleders verliet de laatste drager van het Nederlandse gezag om 18.23 uur plaatselijke tijd het voormalige Nederlands-IndiëGa naar voetnoot93. Commentaar op Lovinks bewindsperiode bleef opvallend genoeg achterwege. Noch in Nederland, noch in Indonesië evalueerde de pers zijn optreden. Alle ogen waren gericht op de beloftevolle, maar ook zo onzekere toekomst; het oude deed niet meer terzake. Lovink werd in mei 1950 benoemd tot ambassadeur in Canada als opvolger van Van Roijen. Daar kon hij na de zware jaren die achter hem lagen op adem komen en meer aandacht aan zijn gezin schenken. Hoewel enigszins in de luwte, was het een eervolle post. Niet alleen was Canada een belangrijke NAVO-partner, maar het land herbergde ook vele Nederlandse immigranten. Halverwege de jaren vijftig waren het er al meer dan honderdduizend. Lovinks gemakkelijke omgangsvormen kwamen hem goed te pas in zijn contacten met de Nederlandse landverhuizers. In oktober 1957 verruilde hij de post in Ottawa voor die in Canberra alwaar hij nog nauw betrokken raakte bij de Nieuw-Guineakwestie. Lovink had de opdracht de Australische regering ertoe te brengen Australisch Nieuw-Guinea met het Nederlandse deel van het eiland tot een zelfstandige natie te laten samengaan om de Indonesische claim op Nederlands Nieuw-Guinea te ontkrachtenGa naar voetnoot94. Hoewel de opzet aanvankelijk leek te slagenGa naar voetnoot95, hadden Lovinks pogingen toch geen succes. Australië achtte een goede verstandhouding met Indonesië uiteindelijk van groter landsbelang dan een onafhankelijk, verenigd Nieuw-GuineaGa naar voetnoot96. Afgezien van de Nieuw-Guinea kwestie verschilden Lovinks werkzaamheden niet veel met die in Canada. Ook met Australië waren de betrekkingen uitstekend; zij stonden eveneens voor een groot deel in het teken van de Nederlandse immigranten. In september 1960 keerde hij op eigen verzoek als ambassadeur terug | |
[pagina 60]
| |
naar Canada, welk ambt hij tot zijn 65e jaar in 1967 vervulde. Na zijn pensioen is Lovink in Canada blijven wonen. | |
ConclusieDe overgang van oorlog naar vrede in de Indonesische kwestie in de laatste maanden van 1949 was een uiterst gecompliceerd en moeizaam proces. Het Van Roijen-Roemakkoord betekende geenszins dat de weg naar overeenstemming vrij was van obstakels en dat het slechts nog een kwestie van onderhandelen was alvorens de vrede definitief getekend kon worden. De dreiging van een nieuwe uitbarsting van vijandelijkheden, mogelijk zelfs van een derde politionele actie, was in de laatste maanden van 1949 voortdurend aanwezig. Het optreden van de landvoogd in deze beslissende slotfase was dan ook van cruciaal belang. De opvatting dat Lovinks bewind niet veel voorstelde, is dan ook onhoudbaar. Hoewel Lovink uitdrukkelijk geen bemoeienis had met het beleid, nam hij als HVK onontkoombaar een cruciale positie in de Nederlands-Indonesische relatie in. Hem was de moeilijke taak toebedeeld de nog zo grote vertrouwenskloof te dichten. Het lukte hem echter niet een dusdanige verstandhouding met leidende republikeinen op te bouwen dat een optimaal gespreksklimaat werd gecreëerd. Het wederzijdse wantrouwen en de belangen die op het spel stonden waren te groot om elkaar de hand te reiken. Aan Indonesische zijde gaf men ook weinig reden tot vertrouwen. Het voortdurend schenden van gemaakte afspraken en met name de militaire infiltraties voedden Lovinks scepsis over de Indonesische bereidheid om tot overeenstemming te komen. Hoezeer Lovink ook overtuigd was van de noodzaak dat er een RTC-akkoord moest komen, de politieke belangen conflicteerden gaandeweg steeds meer met de veiligheid van de Nederlandse troepen en burgers. Zijn verantwoordelijkheid voor het welzijn van de Nederlandse gemeenschap noopte hem tot een uiterst scherp optreden jegens de Indonesische regering. Was Lovinks optreden volledig legitiem en gerechtvaardigd, zijn handelwijze getuigde echter niet altijd van de benodigde tact, inzicht in en begrip voor de Indonesische gevoelens, denkwijze en problemen. De wijze waarop hij de sultan van Djocja bejegende was hiervoor illustratief. In dit opzicht speelde zijn verleden hem parten. Lovink was niet in staat zijn paternalistische instelling jegens de Indonesiërs volledig te laten varen en de noodzakelijke mentaliteitsomslag te maken. In weerwil van zijn onderkenning dat het Nederlands bewind ten einde was, bleef zijn visie op de toekomstige verhouding met Indonesië in wezen koloniaal. Als zo velen onderkende bovendien ook hij de psychologische dimensie van het dekolonisatievraagstuk te weinig, hetgeen tot uiting kwam in het opeisen van het paleis Buitenzorg. Terwijl een nieuwe, evenwaardige relatie gewenst was, poogde hij nog te zeer de oude gezagsverhouding te continueren. Het geheel van Lovinks activiteiten als landvoogd overziend, is het eindoordeel niet eenduidig. Mag zijn optreden jegens de Nederlandse gemeenschap geslaagd genoemd worden en toonde hij zich ook als bestuurder deskundig en competent, ten aanzien van de politieke aspecten van zijn functie is zijn missie duidelijk minder succesvol geweest. |
|