Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 112
(1997)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 502]
| |
Het Verenigd Koninkrijk van koning Willem I (1815-1830) en de natievorming
| |
Het begin van de transformatieIn de tweede helft van de achttiende eeuw kwam de economische en politieke ontwikkeling in een versnelling. De vrijheids- en gelijkheidsideeën van de Verlichting ondermijnden de grondslagen van het Ancien Régime. De regeringen dreven de centralisatie op en rationaliseerden de bonte verscheidenheid van bestuurlijke en rechterlijke instellingen. Ze ontwikkelden het verkeersnet, verbeterden het onderwijs, stimuleerden het intellectuele leven en bevorderden de tolerantie voor de godsdienstige minderheden. Ook de beginnende industriële revolutie vergrootte de sociale en de regionale mobiliteit. Dat alles schiep de voorwaarden voor de komende transformatie. Na verloop van tijd stelde de bourgeoisie zich op tegen het verouderde bestel - de bourgeoisie die uit juristen en houders van ambten bestond, nog meer dan uit zakenlui. Ze keerde zich tegen de naar absolutisme tenderende vorst en tegen de privileges van de aristocratie en de kerk, en greep de macht. Ze proclameerde de ‘derde stand’ tot vertegenwoordiger van de hele natie, die uit vrije en gelijke staatsburgers zou bestaan in een unitaire en gelaïciseerde ambtenarenstaat. Het duurde lang vooraleer | |
[pagina 503]
| |
ze erin slaagde om die opvatting te doen aanvaarden door alle bevolkingsgroepen: de vroegere leidende klasse en de geestelijkheid, de ambachtslui, de arbeiders en de boeren. Dan pas was de moderne natievorming doorgedrukt, waren namelijk de protonationale gevoelens omgezet in een modern nationaal bewustzijn, zoals de patriarchale en nog semi-feodale samenlevingsverbanden waren vervangen door die van het kapitalisme en van de napoleontische wetboeken. Het nationaal bewustzijn of patriottisme was een onderdeel van het sociale bewustzijn van de nieuwe maatschappijGa naar voetnoot3. De Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik behoorden op het einde van de achttiende eeuw tot de meest welvarende gebieden van Europa. Van de landen die deelnamen aan de eerste Atlantische revolutiegolf, waren ze degene waar de kapitalistische industrialisatie al het krachtigst aan het opkomen was. De staat was er veel zwakker dan in het absolutistische Frankrijk. De economische en politieke invloed van de kerk was groot, maar minder betwist, onder andere omdat er geen met Frankrijk vergelijkbare financiële crisis bestond en er minder fiscaal geprivilegieerden waren. De eerste revolutie, van 1787 tot 1790 of tot 1793, zou er zich bijna uitsluitend keren tegen het verlicht despotisme van keizer Jozef II. De kleine burgerij van ambachtslui, die in Frankrijk mee revolutie voerde tegen de geprivilegieerden, rekende zich in de Brabantse steden met recht tot de geprivilegieerden. Zo kon de kerk een dominerende invloed krijgen in de Brabantse Revolutie, heel anders dan in de Luikse Revolutie die zich keerde tegen de klerikale machtspositie in het prinsbisdom Luik. Al werden de Verenigde Nederlandse Staten na één jaar onder de voet gelopen door buitenlandse troepen, zoals het met de Luikse republiek gebeurd was en tevoren met de Noord-Nederlandse Patriotten, de revolutiejaren, die voortduurden van 1787 tot 1793, vormden een essentieel element in de Belgische natievorming. De politieke beroering had de bewoners van de verschillende vorstendommen, met inbegrip van het prinsbisdom Luik, verenigd en politiek gemobiliseerd als nooit tevoren, onder de leuze van de volkssoevereiniteit (Comité des Beiges et Liégeois Unis). De partijvorming was gebeurd volgens lijnen die zouden worden doorgetrokken in de negentiende eeuw: een kerkpartij en een antiklerikale partij. Ook de herhaalde pogingen tot coalitie van Statisten en Vonckisten zouden in de herinnering voortleven. Een ander essentieel element in de moderne natievorming, naast de mobilisatie voor de volkssoevereiniteit, was de verdwijning van de instellingen van het Ancien Régime voor de unitaire staat en de burgerlijke samenleving. Dat gebeurde tijdens de bijna negentienjarige inlijving bij het revolutionaire Frankrijk en het napoleontische keizerrijk, van het gebied ten westen van de Rijn (tot en met Keulen). De bodem werd weggeslagen onder het eeuwenoude particularisme van de provinciën. De opslorping van het prinsbisdom Luik werd bevorderd doordat het bij de vorming van de departementen grondig werd verknipt en zijn grondgebied versmolten met omringende gebieden, in de huidige provincies Limburg (Belgisch plus Nederlands), Luik | |
[pagina 504]
| |
en Namen. ‘Les départements de la ci-devant Belgique’ werden als een eenheid behandeld, en ze gingen zich ook zo voelen. De benamingen België en Belgen, die in de achttiende eeuw veel minder gebruikelijk waren dan Nederland, Vlaanderen en Brabant, kwamen op de voorgrond en omvatten nu ook de Luikenaars. Een traditie van algemene geschiedenissen van België ontwikkelde zich van J. des Roches in 1782, over L. Dewez in 1805-1807, naar J J. de Smet in 1822. | |
De vestiging van het Verenigd KoninkrijkBij het naderen van de Geallieerde legers in 1813-1814 kwam de Belgische bevolking niet in opstand. In Nederland hadden de terugtrekkende Fransen een vacuum achtergelaten, waarin G.K. van Hogendorp een voorlopige regering had uitgeroepen. Dat droeg er veel toe bij dat Engeland zich achter de plannen van Willem I schaarde om de Zuidelijke Nederlanden bij zijn kroon te voegen. De bevolkingen werden niet geconsulteerd. Als gouverneur-generaal van de Zuidelijke Nederlanden sinds 31 juli 1814, kon Willem I ze wel voorbereiden op de vereniging waar heel weinigen op gebrand waren. Hij had de voorwaarden daarvan op 1 maart 1814 door de mogendheden kunnen doen aanvaarden in de geheime Acht Artikelen, zonder dat die zouden moeten worden overeengekomen tussen vertegenwoordigers van beide landen. De vernietiging van het Ancien Régime en de inlijving van beide landen bij Frankrijk hadden hun onderlinge vereniging vergemakkelijkt. De verdwijning van de eeuwenoude graafschappen en hertogdommen, van de juridische ongelijkheid, van de rechtsversnippering welke was vervangen door wetboeken, dat alles en nog veel meer werd niet meer ter discussie gesteld na de val van Napoleon. Wel herleefden er enkele elementen van de vroegere standenstaat. En in de Nederlanden zowel als elders in Europa bleek het openbare karakter van de godsdienst de waarde uit het Ancien Régime te zijn die zich het krachtigst handhaafde, omdat ze zozeer was verweven met de oude proto-naties. In de commissie die de grondwet van de Noordelijke Nederlanden opstelde in de winter van 1813-1814, konden de conservatieven niet doen inschrijven dat alleen aanhangers van de vroegere staatskerk in de regering zouden worden opgenomenGa naar voetnoot4, maar wel dat de soevereine vorst tot de Hervormde kerk moest behoren (wat tot een soortgelijk resultaat zou leiden, vermits die vorst een bijna onbeperkte macht kreeg). Van Hogendorp, de voornaamste ontwerper van de grondwet en tegelijk degene die na Willem I het meest bijdroeg tot de annexatie van België, had getracht de gelijkstelling van de godsdiensten uit de grondwet te weren, tevergeefs weliswaar. Hij schreef op 22 mei 1814 in een ‘Mémoire sur la réunion de tous les Pays-Bas’, over de | |
[pagina 505]
| |
vereniging van Nederland en België dus, waarin de Belgen 62,3% van de bevolking zouden uitmakenGa naar voetnoot5 en de katholieken nog heel wat meer: ‘Il faut de toute nécessité, que les Pays-Bas demeurent Puissance maritime et Puissance protestante’, met de macht geconcentreerd in de provincies Holland, Zeeland en Friesland. Zoals de historicus Van Sas vaststelde: ‘Natuurlijk is hij nooit van plan geweest een Belgisch en katholiek overwicht te accepteren. Het risico daarvan heeft hij evenwel niet echt serieus genomen, mede omdat Engeland in zijn conceptie behalve de patroon van het nieuwe rijk ook de natuurlijke kampioen was van het internationale protestantisme’Ga naar voetnoot6. Zomin als Van Hogendorp en de Noord-Nederlandse conservatieven hadden de vicarissen-generaal van het bisdom Gent het verleden vergeten. Op 8 oktober vroegen zij in een openbaar vertoog aan de mogendheden het herstel van het roomskatholicisme als staatsgodsdienst van België. Gelukkig ontscheepte Napoleon op 1 maart 1815 in Zuid-Frankrijk zodat de oorlog opnieuw uitbrak. Dat liet Willem I toe om zich zonder meer uit te roepen tot koning van de Verenigde Nederlanden. De vrees voor een nieuwe inlijving bij Frankrijk en de opheffing van de persvrijheid lieten geen protesten toe. In die oorlogstoestand benoemde de koning een commissie van elf Belgische en elf Nederlandse notabelen om over een aanpassing van de Nederlandse grondwet te beraadslagen. Uiteindelijk stemden daar twee Belgen mee met het Hollandse blok, zodat een gelijke, erg onevenredige parlementaire vertegenwoordiging werd aanvaard voor de Belgen en de NederlandersGa naar voetnoot7. De Belgen kregen de persvrijheid, de openbaarheid van de vergaderingen der Tweede Kamer, het recht om petities in te dienen. Maar de ministeriële verantwoordelijkheid werd afgewezen en de gewone begrotingen moesten slechts om de tien jaar aan de Staten-Generaal worden voorgelegd. De meeste materies bleven trouwens aan het parlementair toezicht onttrokken en aan de uitsluitende zorg van de koning opgedragen: buitenlandse zaken, landsverdediging, koloniën, munt, onderwijs en de kerken werden uitdrukkelijk genoemd. Tenslotte speelde de koning de hoofdrol in de samenstelling van de Staten-Generaal, via een heel ingewikkeld systeem dat bedoeld was om politieke partijvorming onmogelijk te makenGa naar voetnoot8. Waarom had Van Hogendorp, die een herstel wilde van het dualisme tussen Oranje en de regenten-aristocratie, in feite een machtsmonopolie van het Oranjehuis helpen vestigen? Want hij was de ontwerper van de grondwet, en voorzitter van zowel de Hollandse als daarna de Hollands-Belgische grondwetscommissie. Ik zie geen andere verklaring, dan dat hij in de vorstelijke overmacht een onmisbaar middel zag om | |
[pagina 506]
| |
van het Verenigd Koninkrijk, met zijn 62% Belgen en nog meer katholieken, een protestantse mogendheid te maken met machtsconcentratie in Holland, Zeeland en Friesland. Hij koesterde toen trouwens de verwachting dat Willem I bereid was het machtscentrum blijvend met hem te delenGa naar voetnoot9. Op 18 juli 1815, een maand na de slag bij Waterloo, publiceerde de koning de door hem aanvaarde tekst van de grondwet, die ter goedkeuring zou worden voorgelegd aan ruim 1600 Belgische notabelen die door zijn provinciegoeverneurs werden gekozen. Ook nu weer was het gelukkig dat het ontwerp door het episcopaat werd bestreden op zulk een manier, dat er toch steun voor kwam van mensen die niet terug wilden naar een staatsgodsdienstGa naar voetnoot10. Er werd toch een ruime meerderheid van negatieve stemmen uitgebracht, waaronder minder dan 10% waarbij de godsdienst uitdrukkelijk werd opgegeven als reden van de afwijzing. De regering telde die, samen met de onthoudingen, als een goedkeuring en verklaarde de grondwet aanvaard. Tot in de huidige geschiedschrijving toe wordt liefst gezwegen over de grote meerderheid van andere afwijzingen, die werden gemotiveerd door de onevenredige vertegenwoordiging van de bevolkingen, de verplichting voor België om mee de Hollandse staatsschuld te dragen, en vooral door het autoritaire regime (het ontbreken van ministeriële verantwoordelijkheid en van serieuze parlementaire controle op de begroting; en het onbeperkt recht van de koning om dispensatie te verlenen van de toepassing van de wettenGa naar voetnoot11). Na twee jaar was het verzet van de geestelijkheid gebrokenGa naar voetnoot12, maar de regering bleef er tot in 1821 gebruik van maken om bij de benoeming van ambtenaren te zorgen voor het Hollands-protestants karakter van de staat, dat haar van meet af voor ogen had gestaan. Zoals in het Verenigd Koninkrijk was in een groot deel van het vasteland van Europa de napoleontische erfenis bewaard, namelijk de rechtsgelijkheid in een unitaire en gelaïciseerde ambtenarenstaat, met nauwelijks inspraak van de bevolking. In de loop van de volgende decennia zou de burgerij de macht willen veroveren - de volkssoevereiniteit vestigen, zoals ze dat noemde wat in vele landen zou uitlopen op revolutie. Juist door die strijd zou de moderne natievorming voltooid worden. Hoe zou dat in het Verenigd Koninkrijk gebeuren: zou er uit een gemeenschappelijke strijd van de burgerij in Noord en Zuid een overkoepelende Nederlandse natie ontstaan? | |
[pagina 507]
| |
De middelen tot integratie en opslorpingWillem I en Van Hogendorp verwachtten in 1814 dat zij de Belgen zouden kunnen opslorpen in een Hollands gestempelde proto-natie zonder volkssoevereiniteit. Behalve op de militaire macht van de mogendheden, waarop ze daarvoor konden rekenen volgens Van Sas, beschikten ze over de vormingskracht van het moderne staatsapparaat, dat de Franse Revolutie en Napoleon hun zo gerieflijk in de schoot hadden gegooid. Dat instrument wilden Willem I en de medewerkers die hij koos gebruiken voor iets wat zij ‘liberalisme’ noemden en wat ze ontleenden aan het achttiende-eeuwse Duitse verlicht absolutisme. Namelijk een programma van bureaucratisch gecontroleerde modernisering, een opvoedingsdictatuur die de voorrang gaf aan de ‘burgerlijke vrijheid’ boven de ‘politieke vrijheid’, wat tot aan de Tweede Wereldoorlog de Duitse geschiedenis mede zou bepalenGa naar voetnoot13. Het ging dus om een verlichte politiek voor het bedwingen en hervormen van de kerken, een ‘strijd tegen het fanatisme voor de verdraagzaamheid’, tegen het katholieke ultramontanisme en het protestantse Réveil. Daardoor werd de aanhankelijkheid van de verlichte burgerij aan het bestel verzekerd en uitgebreid, net zoals door de afwijzing van een terugkeer naar het Ancien Régime. In enkele Belgische vrijmetselaarsloges zou in en na 1830 het orangisme, dus de aanhankelijkheid aan Willem I en zijn staat, een steunpunt vinden. De economie zou de belangrijkste factor worden van integratie voor het nieuwe rijk. Dat rijk beleefde wel heel scherpe belangenconflicten tussen Noord en Zuid, wanneer in de eerste jaren het belastingstelsel en de douaneregeling moesten worden ééngemaakt, maar die kinderziekten overleefde het. In 1830 zou het orangisme niet alleen steunen op antiklerikalen en voltairiaanse tegenstanders van het christendom, maar ook op zakenlui die de afzetmogelijkheden van de Benelux en de Hollandse koloniën niet wilden laten verloren gaan voor de Belgische nijverheid. Dat hun aantal niet groter was, wordt verklaard door de fiscale uitbuiting van het ZuidenGa naar voetnoot14, die wordt belicht in enkele recente publicaties. Volgens A. van der Woud wendde de regering de overheidsmiddelen aan om in het Noorden de verkeersmiddelen te scheppen die in het Zuiden door de zakenlui op eigen risico werden verwezenlijkt, en remde de koning de ontwikkeling van Antwerpen af ten voordele van de Noordelijke havensGa naar voetnoot15. Een onderzoeksgroep onder leiding van J.L. van Zanden heeft berekend ‘hoeveel er jaarlijks van het Zuiden naar het Noorden vloeide. Dat blijken ongelooflijke bedragen te zijn geweest: per jaar waren ze groter dan de Indische baten op hun | |
[pagina 508]
| |
maximum’Ga naar voetnoot16. Maar zoals gezegd, op economisch gebied vond een zeker ineengroeien van de twee rijksdelen plaats. Op intellectueel gebied gebeurde dat veel minder. Beide volkeren leefden naast elkaar. Dat veranderde niet door de laattijdige taalpolitiek van de koning, waardoor vanaf 1823 in de Nederlandstalige provincies en arrondissementen van het Zuiden het Nederlands werd opgelegd in het bestuur, het gerecht en het middelbaar onderwijs. In de latere mythische geschiedschrijving heeft de taalkwestie enorme verhoudingen aangenomen, maar ze lokte weinig reacties uit en had weinig invloed op het nationaal bewustzijn. De bevolking voelde zich noch Vlaming noch Waal, maar Belg en als zodanig zwaar achteruitgesteld. In de petitionnementen van 1828-1829 zou de taalvrijheid een heel secundaire rol spelen. Als middel tot integratie had de schoolpolitiek wat meer succes. In het protestantse Noorden was vanouds het onderwijs beter uitgebouwd en het ontwikkelingspeil hoger dan in het contrareformatorische Zuiden. De Franse tijd had in België tot een ontwrichting van het lagere schoolwezen geleid, terwijl in de Bataafse Republiek een vooruitstrevende schoolwet de voorsprong nog vergrootte. De regering trachtte nu in het Zuiden het peil op te trekken door er de beproefde Hollandse organisatie en pedagogische methoden in te voeren. Maar veel van het op die manier verworven aanzien werd weer ongedaan gemaakt in 1825, toen de koning de klein-seminaries sloot en voor de toekomstige katholieke clerus, voorafgaand aan elke theologische studie, een door hem opgericht Filosofisch College verplicht stelde. Willem I was een aanhanger van de Duits-lutherse traditie van het Staatskirchentum waarin hij het hoofd van de kerken was, ja hij ontwikkelde terzake een ‘zelfs naar Duitse begrippen extreme denken’Ga naar voetnoot17. Willem I was doordrongen van heel de reactionaire staatsopvatting van zijn medevorsten in de Duitse Bond en in het bijzonder zijn Pruisische verwantenGa naar voetnoot18. ‘Zijn moeder, die tot haar dood in 1820 een grote invloed op hem had, was prinses Wilhelmina van Pruisen, op wier opvoeding Frederik de Grote een krachtig stempel had gedrukt. Ook Willems echtgenote was prinses van Pruisen. Een deel van zijn opvoeding had hij te danken aan een Pruisisch militair, baron De Stamford, als mentor. Hij bracht in Duitsland het grootste deel van de jaren 1795-1813 door. Zijn bestuurservaring deed | |
[pagina 509]
| |
hij op als vorst van Fulda (1802-1806) en als bestuurder van uitgebreide landgoederen in het voormalig Poolse Oosten van Pruisen. In het eerste geval regeerde hij als een ‘kleine Frederik de Grote’ en confereerde met zijn ministers onder het portret van deze vorst’Ga naar voetnoot19. ‘Meer dan Napoleons voorbeeld heeft hem dat van de Duitse Landesväter voor ogen gestaan, met name van diegenen onder hen, die krachtens de Reichsdeputationshauptschluss van Regensbuig (1803) in de schoenen van een geestelijke vorst: een bisschop, een abt, een abdis, waren gestapt... Dientengevolge erfden de nieuwe soevereinen bijna overal een gevestigde praktijk van staatsvoogdij in kerkelijke aangelegenheden, speciaal met betrekking tot de opleiding der toekomstige priesters. Sterk spreekt dit ten aanzien van de koning van Pruisen’ en van de latere Willem I in het voormalige abdij-vorstendom Fulda.‘In feite is niet het concordaat van 1801, maar de Reichsdeputationshauptschluss de principiële grondslag van Willem I's kerkelijke politiek geweest’Ga naar voetnoot20. Als groothertog van Luxemburg werkte Willem I op de Duitse conferenties van 1819 en 1820 mee aan de totstandkoming van de beruchte reactionaire BondsbesluitenGa naar voetnoot21. Als koning gaf hij aan zijn politiek steeds meer gelijkenis met die van zijn neef en zwager, de reactionaire Frederik-Willem III van Pruisen (koning 1797-1840), die in 1817 de evangelische en gereformeerde kerken in Pruisen verenigd had en die in open botsing met de katholieke kerk zou komen, omdat hij die ook wilde hervormen op eigen gezag. | |
De strijd om de volkssoevereiniteitVooreerst leidden de besluiten van 1825 over de priesteropleiding tot een frontvorming van katholieken uit Noord en Zuid samen, die elkaar tevoren weinig of niet gevonden hadden. Hollandse katholieken deden als eersten een beroep op de grondwettelijke godsdienstvrijheid tegen de koninklijke machtsgreep, en dreven de 69-jarige Mechelse aartsbisschop de Méan vooruit in de oppositie. In december 1825 deed de Luikse politicus baron de Gerlache in de Tweede Kamer als katholiek de eerste publieke oproep tot de liberalen voor een unie van de opposities. Hij koppelde de vrijheid van onderwijs, die de kerk opeiste, aan de grondwettelijke vrijheden van godsdienst en van drukpers en riep de liberalen op om de vrijheid op al die terreinen te verdedigen. De Luikse advocaten-journalisten van de liberale krant Mathieu Laensbergh (onder anderen Charles en Firmin Rogier, Joseph Lebeau en Paul Devaux) hadden daar wel oren naar. Na de val van Napoleon was de Europese bevolking zo revolutiemoe geweest, dat ze aan de vorsten had toegelaten om de napoleontische autocratie te bewaren, met | |
[pagina 510]
| |
een uithangbord van de Restauratie. Maar het was onvermijdelijk dat, nu de moderne staat gevestigd was en elk gevaar voor een terugkeer naar de staatsgodsdienst en de standenstaat verdwenen, er een nieuwe liberale generatie aantrad die zich niet meer zou neerleggen bij het absolutisme. Het regime van Willem I werd steeds openlijker autoritair, naar Duits model. Daartegenover vroeg de bourgeoisie, tenminste in België waar de industrialisatie was doorgebroken en de Franse Revolutie diep ingeprent, ministeriële verantwoordelijkheid, controle op de financiën, een werkelijke persvrijheid en niet alleen op het papier van de grondwet. Vanaf het einde van 1827 traden meer en meer kranten, katholieke en liberale, toe tot de unie van de opposities. Zij eisten dus samen de hervormingen waarvan tevoren elke groep alleen een deel had voorgestaan. Voor de eerste keer mengde die pers zich - in België alweer - met de verkiezingen voor de Tweede Kamer; in het Noorden bleven die een zaak van de overheid alleen. Aangemoedigd door petitionnementenGa naar voetnoot22, in West- en Oost-Vlaanderen vooral, sloegen de eisen van de unie van de opposities in de zittijd 1828-1829 inderdaad over naar de Staten-Generaal. Daar werden de ministeriële verantwoordelijkheid en de persvrijheid geëist en het einde van de politieke rechtspraak. De tienjaarlijkse begroting werd verworpen, maar inzake de politieke rechten vormden de Noordelijke leden van de Tweede Kamer een blok rond de regering. Hier brak de staat in twee. Katholieken waren in het Noorden nog altijd buiten de natie gesloten, ze konden boven de Moerdijk niet tot in de Kamer gerakenGa naar voetnoot23. En er verhieven zich heel weinig liberale stemmen, want volkssoevereiniteit in een unitair Verenigd Koninkrijk zou betekenen het overwicht van de 62% Belgen en de nog talrijker katholieken. Om die reden waren al sinds 1815 oppositionele stemmen in de Tweede Kamer bijna uitsluitend Zuidelijke stemmen. Ook de katholieken uit het Noorden, die deelnamen aan de petitionnementen, werden voorbijgestoken door de snelle radicalisering van de Belgen en ze haakten af. De oppositie werd een uitgesproken Belgische oppositie, die specifiek-Belgische grieven naar voor bracht. Hoewel de koning zijn financieel beleid zorgvuldig in het duister hield, vermoedden velen blijkbaar wat Van der Woud en Van Zanden onlangs hebben aangetoond, en ze vielen het belastingstelsel aan dat het Noorden bevoordeelde. De onbeschaamde monopolisering van de overheidsambten in de administratie, het leger en de diplomatie, die met statistieken werd aangetoond, kon door de betaalde regeringspers niet | |
[pagina 511]
| |
weggeredeneerd worden. Dat alles maakte het voor de Hollanders zoveel te moeilijker om samen met de Belgen democratie te vragen. Ze schaarden zich, nog meer dan ze al vanaf het begin van de vereniging gedaan hadden, rond de koning, die ze aanspoorden om niet toe te gevenGa naar voetnoot24. Het gevolg was dat er in de Belgische oppositie stemmen opgingen, zoals die van de Brugse voltairiaan Louis de Potter, voor zelfbestuur van de twee rijksdelen. Willem I gebruikte, tegelijk of achtereenvolgens, een mengsel van toegevingen en repressie. Dat laatste door het ontslaan van ambtenaren, waaronder opposanten uit de Staten-Generaal, en het laten veroordelen van patriotten tot gevangenisstraffen of verbanning (voor De Potter: een eerste maal gevangenis en de tweede keer verbanning). Tegelijk provoceerde Willem bewust de Staten-Generaal door manifest onwettig optreden: om zijn soevereiniteit te bevestigen gaf hij openbare werken in aanbesteding die zij verworpen haddenGa naar voetnoot25. Hij verklaarde dat zijn soevereiniteit in de tijd voorafging aan de grondwet en dus niet door haar beperkt werd. In mei 1829, in volle politieke crisis en terwijl hij een aantal toegevingen deed of beloofde, benoemde hij de Prins van Oranje tot voorzitter van de ministerraad en vice-president van de Raad van State, om duidelijk te maken dat hij geen ministeriële verantwoordelijkheid zou toestaanGa naar voetnoot26. Kritiek op het bestel of op regeringsdaden betekende dus een aanval op de dynastie. In december 1829 werd de breuk voltrokken door een koninklijke boodschap, waarmee alle ambtenaren en magistraten hun instemming moesten betuigen op straffe van onmiddellijk ontslag. De internuntius Capaccini, die sinds anderhalf jaar probeerde de Belgische katholieken te verzoenen met de koning, stelde daarna vast dat de scheuring van het rijk een voldongen feit was, dat de koning zich nog alleen met geweld kon handhaven in BelgiëGa naar voetnoot27. In 1830 ging er een golf van revoluties over Europa, zoals het opnieuw zou gebeuren in 1848. Het was vergelijkbaar met het domino-effect dat we in 1989 hebben gezien in de communistische dictaturen: de eis voor democratie werd door de buitenlandse voorbeelden plots zo hevig, dat de overheid nog slechts de keuze had tussen capituleren of massaal bloedvergieten. Het lag voor de hand dat in het Koninkrijk der Nederlanden het regime alleen in het Zuiden zou vallen. Op 25 augustus begon het in Brussel. Naar het voorbeeld van wat in 1787 was gedaan tegenover Jozef II, werd er een gewapende burgerwacht opgericht, om de orde te herstellen maar ook om van de koning definitieve toegevingen af te dwingen. Om de militaire steun van de mogendheden te krijgen tegen de Belgische Revolutie, stelde Den Haag die al op 28 augustus | |
[pagina 512]
| |
voor als het werk van Frankrijk, als een aanval door Frankrijk. Maar de mogendheden zouden het zelfbeschikkingsrecht van de Belgen erkennen. In februari 1831 voltooide een gekozen Nationaal Congres een grondwet die het programma van de unie der opposities verwezenlijkte: een parlementair regime, vrijheid voor de kerken, vrijheid van pers, vereniging, vergadering, onderwijs, taalgebruik. Na een jarenlange crisis had in de zomer en de herfst van 1830 de Belgische bourgeoisie de macht gegrepen. Tegenover de vreemde absolutistische vorst had zij zich opgeworpen als vertegenwoordiger van de natie, die voortaan uit gelijke staatsburgers zou bestaan met ‘vrijheid in alles en voor allen’. Zij had daarvoor geestdriftige ondersteuning gevonden bij alle bevolkingsgroepen, van de adel en de geestelijkheid tot de arbeiders en de boeren. Het proces van de omvorming van de Zuid-Nederlandse en Luikse proto-naties in een Belgische natie was daarmee voltooid, als een van de eerste op het vasteland van Europa. Gedurende bijna 140 jaar zou die grondwet ongewijzigd blijven, behalve dat tweemaal een uitbreiding van het stemrecht werd doorgevoerd. Terwijl in de meeste andere Europese landen het pijnlijke, af en toe gewelddadige transformatieproces van de moderne natievorming nog doorging. De unie van de opposities was in 1827-1828 gesloten als een tactisch verbond om een parlementaire democratie af te dwingen. Ze werd door de revolutie geradicaliseerd en bestendigd. De traditionalistische partij aanvaardde een aantal Frans-revolutionaire ideeën en werd omgevormd tot een liberaal-katholieke partijGa naar voetnoot28, voor wie de grondwet van 1831 even onaantastbaar was als de Blijde Inkomst voor haar voorgangers uit de Brabantse Revolutie. Deze deelname van de kerk en de kerkelijke opinie maakte de Belgische Revolutie uitzonderlijk. Haar grondwet zou in 1848 in tal van landen model staan, hoewel men elders niet zover durfde gaan. | |
De gevolgenDe conflicten die Willem I opriep ‘legden in Zuid en Noord de kiem voor vérstrekkende politieke en sociaal-culturele gevolgen’, besloot J.P. de Valk terechtGa naar voetnoot29. Inderdaad, net zoals de grote transformatie van de zestiende eeuw, werkt ook die van 1780-1830 door tot op vandaag. Ook die tweede transformatie heeft de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden in verschillende zin beïnvloed en de oude tegenstelling verdiept. Tot aan de Tweede Wereldoorlog was de tegenstelling in politiek regime tussen België en Nederland zo uitgesproken, dat ze zelfs een vriendschappelijk nabuurschap belemmerde. De afloop van de Opstand in de zestiende eeuw had de Noordelijke Nederlanden in de protestantse, overwegend Germaanse wereld gebracht, de Zuidelijke in de contrareformatorische, overwegend Romaanse wereld. De meer dan achttienjarige inlijving | |
[pagina 513]
| |
van België bij het revolutionaire Frankrijk schiep een nieuwe kloof, net zoals tussen de ingelijfde Rijngebieden en het grootste deel van Duitsland: de ideeën van de Franse Revolutie raakten in België dieper ingeworteld. De vestiging van een Hollands-gedomineerd autoritair koninkrijk in 1815 verdiepte en verenigde beide kloven: ze wakkerde in België het streven naar volkssoevereiniteit aan, maar smoorde het in Nederland. Zoals Van Sas het uitdrukt: ‘Het Zuiden maakte een grote sprong voorwaarts met zijn ultra-liberale grondwet van 1831... [een] wel wat extreem uitgevallen bekroning van de vernieuwingsdrang’, die contrasteerde met ‘de onmiskenbare continuïteiten die de politieke ontwikkeling sinds de vrijwording te zien geeft’ in NederlandGa naar voetnoot30. In België veroorzaakte het absolutisme van Willem I een radicalisering waardoor ‘de vrijheid in alles en voor allen’ tot nationaal ideaal werd geproclameerd, wat het zou blijven gedurende vele generaties. Ik heb als kind, in de jaren 1930 en 1940, op school en in de jeugdbeweging, almaar over die vrijheid leren zingen. Onder andere: Reist de wereld rond, reist, hoort en ziet:
Vindt gij een groter volk, vrijer is het nietGa naar voetnoot31.
Het is duidelijk dat dit anarchistisch gekleurd cultiveren van de vrijheid en de staatsonthouding, in de loop van anderhalve eeuw grote invloed heeft uitgeoefend op de samenleving en op het volkskarakter. Een regeling van de examenprogramma's voor de eindexamens van het secundair onderwijs, zoals dat in Nederland gebeurt door de staatssecretaris, lijkt mij ondenkbaar in België - en sinds de staatshervorming: in Vlaanderen en in de Franse Gemeenschap. Of een ander voorbeeld: een urbanisatie zoals in Nederland of in Duitsland is zowel in het huidige Vlaanderen als in België onhaalbaar, want in strijd met de heilige ‘vrijheid in alles en voor allen’Ga naar voetnoot32. Zelfs in de resem grondwetsherzieningen die we sinds 1970 hebben meegemaakt, heeft men nog niet durven raken aan de absurd geworden assisenhoven, want onze vaderen hebben hun bloed vergoten in het park van Brussel tegen de politieke rechtspraak onder Willem. In Nederland daarentegen veroorzaakte de vereniging van 1815 tot 1830 met het meer bevolkte en katholieke België een antidemocratische reflex, waardoor het zijn zelfbevestiging zocht in het behoud van het autoritaire koningschap van Oranje. Dat liet Willem I toe om een verlicht-protestantse Obrigkeitsstaat te vestigen naar het model van zijn Pruisische verwanten. De Belgische oppositie en de Belgische Revolutie intensifieerden de regeringspropaganda die deze reflex voedde en die tijdens de negenjarige staat van oorlog diep werd ingehamerd: democratie en volkssoevereini- | |
[pagina 514]
| |
teit waren Frans jakobinisme, een eis van onafhankelijkheid van de kerken was Frans ultramontanisme, dat alles was on-NederlandsGa naar voetnoot33. In het nationale zelfbeeld, dat in afweer tegen België werd gevormd, was het ideaal niet de vrijheid maar de trouw aan de koning en de gehoorzaamheid aan de wet, met Van Speijk als held. Uiteindelijk zegevierden de ideeën van de contrarevolutionaire orangisten uit de jaren 1780-1795: zoals die toen de patriotse leer van de volkssoevereiniteit hadden afgewezen als een fanatisme dat in strijd was met een rationele en tolerante VerlichtingGa naar voetnoot34, zo gebeurde het opnieuw met de volkssoevereiniteit die door de Belgen werd geëist en gevestigdGa naar voetnoot35. In de senaatszaal van de Nederlandse universiteiten hangen de vaandels van de studenten-vrijwilligerskorpsen, die in 1830-1831 hun leven veil hadden om de gesmade eer van de soevereine vorst te wreken. De transformatie in autoritaire zin van de Nederlandse proto-nationale identiteit sinds 1815, verklaart de vervolging van de Afgescheidenen die in 1834 de Nederlands Hervormde kerk verlieten, vervolging die zozeer in strijd was met de vroegere Nederlandse traditie, maar die ook door J.R. Thorbecke werd gelegitimeerd. Thorbeckes grondwet van 1848 bevestigde Nederland in zijn oriëntering op de politieke Duitse romantiek, zoals het tegelijk op de culturele Duitse romantiek gericht bleef en het besef had ‘te behoren tot de Germaanse cultuurkring’. Het hoofdaccent verschoof, van behoren tot de protestantse wereld naar behoren tot de Germaanse wereld; of was het vooral de benaming die veranderde? De tegenstelling bleef duidelijk met België waar al in 1847 het parlementair stelsel was overgegaan van zijn negatieve naar zijn positieve vorm, dus waar het parlement niet alleen een regering kon doen vallen, maar de kleur van de nieuwe regering bepaalde. Terwijl volgens Thorbecke de ministeriële verantwoordelijkheid die hij invoerde, niet inhield dat het parlement een minister ook zou kunnen afzetten; hijzelf en zijn regering wezen volkssoevereiniteit af. En de regering van de ‘liberaal’ Van Hall, die de zijne opvolgde van 1853 tot 1856, poneerde: ‘De koning bestuurt, de koning handelt, de koning besluit, de Ministers staan Hem slechts als dienaren terzijde’Ga naar voetnoot36. In Nederland bleven ‘koninklijke kabinetten’ zonder parlementaire meerderheid voorkomen tot in het midden van de twintigste eeuwGa naar voetnoot37. Van Sas schreef over Thorbecke: ‘Diens eigensoortige, au fond zeer persoonlijke interpretatie van het liberalisme is door zijn succes in de praktijk de gevestigde Nederlandse variant geworden en heeft daardoor andere mogelijkheden en ontwikkelings- | |
[pagina 515]
| |
lijnen doen vergeten’Ga naar voetnoot38. Het ging in werkelijkheid niet om een persoonlijke, maar om een in Duitsland en ook in Nederland gangbare interpretatie van het liberalisme, die zich afzette tegen de Franse Revolutie. Thorbecke was heel sterk op Duitsland georiënteerdGa naar voetnoot39. De tegenstelling in politiek regime tusen België en Nederland bleef duren tot aan de Tweede Wereldoorlog, en bleef hun betrekkingen belemmeren, want buitenlandse politiek is verbonden met het intern politiek regime. Nederland had zoals Duitsland gekozen voor een Sonderweg, een ‘gouden middenweg’ tussen de autocratie van de tsaar (en later van Hitler) en het ‘jakobijns ultra-liberalisme’ van België en Frankrijk. Daarom sympathiseerde het in de Eerste Wereldoorlog met Duitsland in zijn strijd tegen de parlementaire democratieën Frankrijk en EngelandGa naar voetnoot40. Zelfs nog wanneer in 1941 de idee van een Benelux-economische-unie werd geopperd, in de kringen van de drie regeringen in Londense ballingschap, stuitte die idee aanvankelijk op verzet aan Nederlandse kant ‘omwille van de Belgische vazalliteit tegenover Frankrijk’. Anders gezegd: omwille van de oriëntering van België op het liberalisme van de Franse RevolutieGa naar voetnoot41. In Nederland bleven tot 1939 de socialisten uitgesloten uit de regering en uit de administratie, en even lang kon er een begroting die door de Tweede Kamer verworpen was, toch worden uitgevaardigd bij Koninklijk Besluit. Het meer linkse karakter van België dan van Nederland leidde tijdens de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog tot een veel krachtiger verzet tegen de rechtse Nieuwe Orde. Dat verzet leed in België veel zwaardere verliezen dan in Nederland, maar droeg bij tot de redding van meer dan de helft van de Joden, tegenover 20% in Nederland. Na de oorlog werden België en Nederland sterk beïnvloed door het Britse parlementarisme, zodat het verschil tussen beide verkleind werd, ook al wordt de theorie gehandhaafd: ‘In het Nederlandse bestel is het volk niet soeverein, noch is haar verte- | |
[pagina 516]
| |
genwoordiging de hoogste macht’, in tegenstelling tot BelgiëGa naar voetnoot42. Door de Amerikanisering van de jongste halve eeuw ging de samenleving in beide landen convergeren. Maar hoewel sinds 1830 in Europa de taal een belangrijke rol is gaan spelen in de culturele identiteit en in het nationaal bewustzijn, is de afstand tussen de Vlamingen en de Nederlanders veel groter gebleven of geworden dan de afstand tussen de Walen en de FransenGa naar voetnoot43. Gewoonlijk wordt dat toegeschreven aan de gevolgen van de transformatie van de zestiende eeuw. Het is ook, of wie weet vooral, een gevolg van de transformatie van 1780-1830. |
|