Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 104
(1989)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
Woeringen 1288-1988: Brabantse overwinning, maar Keulse triomfGa naar voetnoot*
| |
Het verloop der gebeurtenissenOp 5 juni 1288 werd te Woeringen beslist over de sinds 1283 aanslepende Limburgse successieoorlogGa naar voetnoot3. Voor de tijdgenoten was de slag ogenschijnlijk niet veel meer dan een soort godsoordeel tussen de mededingers naar het bezit van het hertogdom Limburg, een niet eens zo uitgestrekt en bovendien versnipperd gebied ten oosten van de Maas, met slechts enkele burchten en kleinere steden, waarvan Limburg op de Vesdre (Vesder of Weser) een van de belangrijkste was. Het probleem over de erfenis was gerezen in 1280 bij de dood van hertog Waleram IV van Limburg zonder direkte mannelijke erfgenaam. In 1282 bevestigde de weinig machtige Rooms-koning Rudolf van Habsburg Walerams erfdochter Irmgarde en haar gemaal Reinald, graaf van Gelre, in het bezit van het hertogdom, dat Reinald ook na de dood van zijn kinderloze vrouw levenslang in vruchtgebruik zou mogen houden. Bij het overlijden van Irmgarde (juni 1283) eiste niettemin Adolf, graaf van Berg en kleinzoon in mannelijke lijn van hertog Hendrik van Limburg, de grootvader van Irmgarde, Limburg op. Al vlug beseffend dat hij zijn aanspraken niet zou kunnen waarmaken, droeg Adolf van Berg zijn erfrecht op Limburg over aan Jan I, hertog van Brabant, die onmiddellijk het hertogdom binnenviel. Meteen kreeg | |
[pagina 225]
| |
de kwestie een ruimere, internationale betekenis. Voor de Brabantse hertog betekende Limburg meer dan een territoriale aanwinst. Door deze aanhechting schakelde de hertog van Brabant de concurrentie van de hertog van Limburg uit in het gebied tussen Schelde en Rijn, en plaatste zich nu als enige met die waardigheid in de traditie van het oude Neder-Lotharingen. Ofschoon deze hertogelijke titel niet veel extra gezag verleende, had hij een zeker prestige behouden en kon als voorwendsel tot inmenging overal in het gebied dienen. Voor Jan I was dit des te meer welkom daar zijn voorgangers en hijzelf allang een bewuste expansie in de richting van de Rijn voerden. Deze was niet alleen ingegeven door de wens de landwegen te beheersen tussen de Noordzee en de Rijn, waarop het verkeer steeds drukker werd en waarlangs een deel van de handel en de lakenexport van de Brabantse steden liep; de hertogen van Brabant wilden zich tevens als rijksvorsten en als afstammelingen van de Karolingers manifesteren. Siegfried van Westerburg, aartsbisschop van Keulen, kon moeilijk gedogen dat de Brabander te veel invloed zou verwerven tussen Maas en Rijn, in het gebied waarin hij een uitgestrekt territorium wilde opbouwen en waar hij de kleinere landsheren, zoals de graven van Gulik en Mark, aan zijn oppergezag wilde onderwerpen. Hij verbond zich met de graaf van Gelre, die hem de stad en burcht Wassenberg als steunpunt afstond. Jan van Brabant en Adolf van Berg konden daarom haast automatisch rekenen op de alliantie van de graven van Gulik en Mark en zij waren tevens zeker van de steun van de burgerij van de Keulse metropool, die met ongerustheid het autocratisch optreden van Siegfried van Westerburg als lands- en stadsheer gadesloeg. De Keulenaars ergerden zich bijzonder aan de tolheffingen die hun bisschop de handel oplegde. Sinds 1283 waren er her en der, ondermeer rond Maastricht en Valkenburg, vijandelijkheden, onderbroken door wapenstilstanden. Omstreeks mei 1288 leek het vredesplan van de stad Keulen, om door een algemene landvredebond tussen alle machthebbers uit het gebied de rust te herstellen, één moment een kans van slagen te hebben, maar op de vergadering van de Gelderse bondgenoten daarover verkocht Reinald van Gelre zijn rechten op Limburg aan Hendrik, graaf van Luxemburg, en diens broer Walram van Ligny, kleinzonen in mannelijke lijn van Waleram (†1226), hertog van Limburg, en dus rechtstreekse neven van de laatste Limburgse hertog Waleram (†1280). Jan van Brabant viel daarop het prinsbisdom Keulen binnen. De Keulenaars ontmoetten hem met instemming van hun bisschop te Brühl om te spreken over de te sluiten landvrede. Inspelend op de jongste gebeurtenissen gingen de Brabantse bondgenoten en de Keulenaars de burcht te Woeringen, waar de prinsbisschop een tol hief, voor propagandadoeleinden als ‘roefhuse’ voorgesteld, belegeren. Vervolgens vielen de prinsbisschop, de Luxemburgers en de graaf van Gelre daar de legers van Jan I en Adolf van Berg en de Keulse burgermilities aan. De slag was lang en bloedig door de weinig ridderlijke manier van vechten van het Bergse voetvolk en tevens door het voor die tijd hoge aantal deelnemers, mogelijk een vijfduizend ridders en bereden knechten en haast evenveel voetknechten. De weerklank van de strijd was groot en de afloop voor de verliezers (de graaf van Luxemburg en zijn drie broers sneuvelden; de aartsbisschop van Keulen en de graaf van Gelre werden gevangen genomen) was katastrofaal. | |
BeeldvormingFranse, Engelse, Oostenrijkse en Italiaanse kroniekschrijvers maakten melding van de slag van Woeringen, maar er is slechts één uitvoerig relaas van een tijdgenoot bekend. De auteur, volgens het enige, late afschrift Jan van Heelu, was niet alleen een tijdgenoot, maar zelfs een ooggetuige. De visie van deze overtuigde Brabander en ongeremde bewonderaar van de ridderlijke levensstijl is bepaald eenzijdig en onvolledig en meer gestyleerd dan wenselijk is. In dat opzicht | |
[pagina 226]
| |
verschilt de dichter niet veel van zijn jongere Brabantse tijdgenoot Lodewijk van VelthemGa naar voetnoot4. Daarenboven is de enige beschikbare editie van het relaas van Van Heelu niet eens een trouwe weergave van het oorspronkelijke dichtwerkGa naar voetnoot5. De herdenking van de slag leverde wel een Duitse vertaling van het gedicht op (Name, 106- 153), maar tot een echt diepgaande, kritische studie van het dichtwerk kwam het niet. Hopelijk zal het door P. Avonds aangekondigde onderzoek meer licht brengenGa naar voetnoot6. Een vage suggestie van A.E. CohenGa naar voetnoot7 volgend, wil Avonds de Brabantse kroniekschrijver zoeken in de kring van de heren van Wezemaal. Zij zouden, volgens hem, mede verantwoordelijk zijn voor de informatie over en voor de onevenwichtige en ridderlijke visie op het verloop van de veldslag bij Van Heelu. Avonds voert tegen Van Heelu een ‘expert’ in het veld: Ottokar van Stiermarken, die ca. 1314 een weliswaar beknopte, maar meer genuanceerde versie van de slag heeft neergeschreven. Ottokar zou een specialist in het weergeven van veldslagen zijn geweest. Men kent van hem een betrouwbare beschrijving van de slag bij Dürnkrut en Jedenspeigen (1278) en, dichter bij ons en chronologisch ook dichter bij hem, een relaas van de slag van Kortrijk (1302), waar hij echter de sterk vervormde ‘Franse versie’ van de veldslag heeft overgenomenGa naar voetnoot8. Het is dringend gewenst dat de voorstelling van de slag van Woeringen van de Brabander Jan van Heelu, tijden streekgenoot en mogelijk ooggetuige van het gebeuren en schrijvend voor een publiek dat voor een deel bestond uit deelnemers aan de slag, getoetst wordt aan het verhaal van de meer dan twintig jaar later schrijvende Oostenrijker. Diens nadruk op de rol van de Bergse boeren, die men trouwens ook aantreft in de Gesta TrevirorumGa naar voetnoot9, steekt wel erg af bij de lauweren waarmee Van Heelu Jan I en diens Brabantse ridders omhangt. Hoe het ook zij, de overwinning van Woeringen werd een deel van de ‘nationale legenden’ van Brabant. Alle Brabantse kroniekschrijvers tot in de zestiende eeuw, met inbegrip van de eerder stedelijk ingestelde Jan van Boendale, zetten het gebeuren dik in de verf. De grote anti-Brabantse coalitie die in 1332-1334 tegen het hertogdom in het geweer kwam, werd door een Brabants dichter uit die jaren uitdrukkelijk gezien als een wraakpoging door de verslagenen van WoeringenGa naar voetnoot10. Te Leuven werd de slag nog in 1424 in een grootse toneelopvoering op de Grote Markt herdachtGa naar voetnoot11. Brussel gaf enige jaren later opdracht een afschrift van de rijmkroniek van Van Heelu te vervaardigenGa naar voetnoot12. Meer nog dan het gestegen prestige van de triomferende hertog in zijn land en daarbuiten, bleef voor Brabant de aanhechting van het hertogdom Limburg tot | |
[pagina 227]
| |
aan het einde van het ancien régime belangrijk. De Limburgse en Rijnlandse vazallen van de hertogen hebben bij menige gelegenheid hun heren trouwe dienst bewezen, ook in Brabant. Jan I, de ‘Overwinnaar van Woeringen’, werd in de Belgische romantische en nationalistische geschiedschrijving een echt kasnummer. Het epos van Van Heelu was het eerste volume dat de nieuwe Koninklijke Commissie voor Geschiedenis in 1836 in het licht gaf en plechtig aan de koning aanboodGa naar voetnoot13. Vóór 1860 hebben ten minste negen auteurs substantiële bijdragen aan Jan I gewijdGa naar voetnoot14. Geen wonder dus dat het schilderij van Nicaise de Keyser over de ‘Overwinning van Woeringen’ in 1839 waardig werd bevonden om naast andere grote historische taferelen uit de vaderlandse geschiedenis in het Paleis der Natie te Brussel te worden opgehangen (Name, 319-326, 519). De ironie der geschiedenis is bijzonder wrang. Juist in dat jaar zag het parlement van het jonge België zich genoodzaakt in te stemmen met het verdrag der XXIV artikelen, waardoor een groot deel van de provincie Limburg aan Nederland moest worden afgestaan. Ofschoon die provincie in 1814 door een gril van koning Willem I was opgericht en bijna niets gemeen had met het oude hertogdom Limburg, moet die overdracht in de oren van velen een sinistere bijklank hebben gehad. Nog voor Henri Pirenne, de grote en gevierde geschiedschrijver van België, was de slag van Woeringen zowat de oostelijke tegenhanger van de Guldensporenslag (1302), die onze provincies uit de Franse greep had bevrijd. ‘Van politiek standpunt uit beschouwd, bekrachtigde de Slag van Woeringen Brabants onafhankelijkheid ten opzichte van het Rijk’Ga naar voetnoot15. F.L. Ganshof al in 1937 en P. Bonenfant in 1950 hebben deze uitspraak van hun meester sterk genuanceerd. Van een werkelijke volgzaamheid van de Brabantse hertogen tegenover het Duitse Rijk en zijn vorsten was al vóór 1288 niet veel meer te merken, maar daarentegen heeft Woeringen de interesse in en betrokkenheid van de Brabantse hertogen bij het Rijnland en het Rijk zichtbaar verhoogdGa naar voetnoot16. In de Nederlandse historiografie trok Woeringen begrijpelijkerwijs veel minder aandacht, tenzij in de regionale geschiedschrijving in het zuiden. Het zal ook wel geen toeval zijn dat daar in 1942 een auteur Jan I als een voorloper van de ‘wacht aan de Rijn’ voorsteldeGa naar voetnoot17. Het sterkst was de naleving van Woeringen te Keulen. In 1298 liet de stad de Sint-Bonifaciuskapel inwijden. Elk jaar op 5 juni (Sint-Bonifacius) herdacht een plechtige stadsprocessie er de verjaardag van de slag. In de kronieken en in de ikonografie van Keulen zou Woeringen steeds weer opduiken. Het was de stad Keulen die er zich voor heeft beijverd de herdenking van de slag van Woeringen onder te brengen in een grootse historische tentoonstel- | |
[pagina 228]
| |
ling in 1988 over de groei van de Keulse vrijheid, zodat de herdenking van de slag van Woeringen een haast stedelijke aangelegenheid is geworden. De tentoonstelling in het Stedelijk Museum te Keulen vond plaats van 29 januari 1988 tot 1 mei 1988; de afdeling over Woeringen heeft daarna als reizende expositie enkele Nederlandse en Belgische steden aangedaan. | |
De herdenkingsuitgavenVan de tentoonstelling is een imposante en rijk geïllustreerde catalogus in twee delen gepubliceerd. Het eerste deel, de eigenlijke catalogus, is onderverdeeld in tien afdelingen, die de Keulse geschiedenis vanaf 1074 tot 1988 moeten voorstellen met daarbij als uitgangspunten de stedelijke autonomie en de individuele vrijheid. Elk onderdeel begint met een algemene historische schets van de periode; daarna volgen de soms zeer uitvoerige notities over de tentoonstellingsobjecten, die veelal ook worden afgebeeld. Het tweede deel van de catalogus is een bundeling van allerlei opstellen over de vrijheid te Keulen, gaande van de ontdekking van het vrijheidsbegrip door de Grieken (!) tot de vrijheid van de radio en de begrenzing van de reclamevrijheid, naast meer historisch en wetenschappelijk verantwoorde bijdragen. Men ontkomt niet aan de indruk dat in deze stedelijke manifestatie de politieke ideologie, de propaganda-doeleinden en de hang naar actualiteitswaarde wel erg de boventoon zijn gaan voeren. Zoals Oberbürgermeister N. Burger het uitdrukte: de geschiedenis is hier geworden tot ‘Instrument’ om ‘die Zukunft bewusster zu gestalten’. Hoe mooi uitgedost ook en in een moralistisch kleedje gestoken, Clio wordt er toch wel heel pijnlijk in de rol van dienstmaagd gedrongen! Door de ietwat imperialistische manier waarop de stad Keulen de Limburgse successieoorlog en de slag van Woeringen heeft herleid tot een episode in haar burgerlijke ontvoogdingsstrijd tegen de bisschoppelijke stadsheer, wordt de internationale dimensie van Woeringen tekort gedaan. Voor de samenstelling van het zeer uitgebreide onderdeel over Woeringen in de catalogus (I, 33-326), dat terecht de dubbele titel draagt: ‘1288: Entscheidung im europäischen Nordwesten-Freiheit für Köln’ is weliswaar een beroep gedaan op een werkgroep bestaande uit Duitse, Nederlandse en Belgische historici en in de catalogus zijn zelfs een stuk in het Nederlands, een Nederlandse vertaling van de inleiding en samenvattingen in het Nederlands van de andere opstellen opgenomen, maar tot een harmonische samenwerking is het toch niet gekomen. Dit is wellicht voor een deel te wijten aan de uitgesproken doelstellingen van de Keulse organisatoren, maar ongetwijfeld ontbrak het de afstammelingen van de Brabantse overwinnaars van 1288 ook aan dadendrang en doorzettingsvermogen! Hun afwezigheid valt inderdaad ook op in de groep van twaalf auteurs, die in 1981 door W. Janssen en H. Stehkämper zijn aangezocht om de Limburgse successieoorlog en de slag van Woeringen vanuit de diverse regionale gezichtshoeken te belichten. Toen de stad Keulen besloot tot de herdenkingsmanifestatie van 1988, hebben de beide initiatiefnemers de opzet van hun colloquium-bundel daarbij laten aansluiten. Slechts voor een deel zijn de medewerkers aan de colloquium-bundel identiek aan die van de catalogus, zodat men, gezien de lacunes, verplicht is beide uitgaven bij gebruik te combineren. Zo raadpleegt men de meest uitgewerkte stamboom van de Limburgse erfgenamen het best in Tag (229), de prachtig verzorgde schema's van de slag en de territoriale kaarten, samengesteld door de goede zorgen van P. Dingemans (Maastricht), in Name. De bijdragen in deze twee uitgaven kunnen worden opgesplitst in drie categorieën: algemene bijdragen over de Limburgse successieoorlog, studies over de slag van Woeringen zelf en opstellen over de diverse betrokken gewesten en partijen vóór en na 1288. | |
[pagina 229]
| |
O. Engels beschreef ‘Het Duitse Rijk ten tijde van de Slag van Woeringen’ (Name, 34-57) zowel vanuit politiek als sociaal-economisch standpunt. Zijn ramingen van de bevolking voor een aantal steden uit de Nederlanden tijdens de dertiende eeuw (Leuven 45.000, Ieper 40.000, Brussel 30.000) lijken ons echter wat hoog gegrepen. D. Weber, ‘Die urkundliche Überlieferung’ (Name, 59-82) en de regesten van meer dan tachtig oorkonden van tussen 1276 en 1299, die de politieke, juridische en financiële verwikkelingen rond de Limburgse successie en Woeringen betreffen, zullen mede door hun precieze verwijzingen naar archiefbewaarplaatsen en edities, een nuttig werkinstrument blijven. Even belangwekkend en blijvend is de daarbij aansluitende studie, met tal van illustraties opgeluisterd, van T. Diederich, ‘Grundzüge des Siegelwesens im ausgehenden 13. Jahrhundert’ (Name, 83-104). Verrassend is wel de aanwezigheid in de catalogus van een integrale Duitse vertaling van de Geeste van den Slag van Woeronc, van Jan van Heelu, die bezorgd is door F.W. Hellegers en W. Schäfke (Name, 105-153). O. Moorman van Kappen, ‘Zu den Lehnfolgerechtlichen Aspekten des limburgischen Erbfolgestreits’ (Tag, 103-121) is een uiterst heldere en concreet gehouden uiteenzetting over de juridische problemen die zich bij de Limburgse successie stelden. Duidelijk bedoeld als blikvanger voor de doorsneebezoeker op de tentoonstelling was de afdeling ‘Kleidung um 1288 im Kölner Raum’ (Name, 201-209), verzorgd door G. Jaacks. Daarbij wordt dan nog maar even geaffirmeerd dat Jan I door zijn overwinning de grondslag voor een zelfstandige ontwikkeling van het huidige Nederland en België heeft gelegd. Zou een van de verklede poppen misschien Pirenne geweest zijn? Over het verloop van de veldslag zelf is eigenlijk niet zoveel geschreven. Veel nieuws is er na de studies van J.F. VerbruggenGa naar voetnoot18 en van J. SalpeteurGa naar voetnoot19 wellicht niet meer te bieden. Toch zijn de bijdragen van U. Lehnart, die voor de tentoonstelling met tinnen figuurtjes een diorama van de slag samenstelde (‘Das Zinnfigurendiorama der Schlacht bei Worringen’(Name, 177-178), niet onbelangrijk, omdat hij zich daartoe zorgvuldig documenteerde over ‘Kampfweise und Bewaffnung zur Zeit der Schlacht von Worringen’ (Name, 155-176) en over ‘Die Wappen der Teilnehmer der Schlacht bei Worringen’ (Name, 179-193). Deze bijdragen zijn verwerkt in zijn ‘Teilnehmer der Schlacht bei Worringen’ (Tag, 135-185). Zijn bibliografie kan worden aangevuld met studies van onder anderen A. Wauters en E. van Ermen. Onder de deelnemers aan de slag waren vanzelfsprekend vele verwanten van de Keulse aartsbisschop, zowel aan zijn kant als in het andere kamp. H. Gensicke, ‘Die Verwandten des Erzbischofs Siegfried von Westerburg vor, in und nach der Schlacht von Worringen’ (Tag, 123-133) tracht ze te situeren. Onder de militair-technische bijdragen dienen nog vermeld: H. Budde, ‘Die Fahnen in der Schlacht bei Worringen’ (Name, 195-200) en vooral E. Voltmer, ‘Fahnenwagen in der Schlacht bei Worringen’ (Name, 299-315). Deze laatste bijdrage en meer nog de meer uitgewerkte studie van dezelfde auteur ‘Standart, Carrocio, Fahnenwagen. Zur Funktion der Feld- und Herschaftszeichen mittelalterlicher Städte am Beispiel der Schlacht von Worringen 1288’ (Tag, 187-209) zijn niet alleen maar een rechtvaardiging van de reconstructie van de bisschoppelijke standaardwagen op de tentoonstelling, maar zij belichten meer in het algemeen de ideologische en taktische functies van een dergelijke wagen. Het dient wel opgemerkt dat de verzen van Jan van Heelu (4594 vlg.), waarin hij de Keulse burgers schildert ‘onder haren standaert’, in tegenstelling met wat de auteur suggereert, geen expliciete verwijzing naar een stedelijke standaardwa- | |
[pagina 230]
| |
gen inhouden. Van Heelu bedoelde duidelijk de ontplooide stadsbannier waaronder de Keulenaars zich schaarden. De overwinnaar van Woeringen, hertog Jan I van Brabant, en zijn land komen in beide uitgaven slechts voor als toevallige betrokkenen. De bijdrage van P. de Ridder, ‘Brabant onder de regering van hertog Jan I (1267-1294). Overwinnaar van Woeringen’ (Name, 224-232) sterk aanleunend, tot in de titel toe, bij de oudere literatuur en eigen publikaties, besteedt veel aandacht aan de hertogelijke biografie en aan de interne situatie van het hertogdom. Hij beklemtoont dat de hoge hertogelijke uitgaven, onder meer in verband met de Limburgse opvolging, een dringend beroep op de beurs van de Brabanders noodzaakten en op die manier edelen en steden de kans boden een aantal fundamentele voorrechten te verwerven. Terloops handhaaft De Ridder op overtuigende wijze zijn mening over de uitverkiezing van Brussel als hertogelijke residentiestad door Jan I ten nadele van Leuven.
De medestanders van de Brabander komen er in beide uitgaven beter vanaf. W. Janssen, ‘Quod deinceps libri essent ab archiepiscopo Coloniensi - Der Tag von Worringen und die Grafen von Berg und von der Mark’ (Tag, 407-453) bespreekt vanuit zijn grondige kennis van de bronnen de belangen en verzuchtingen die Adolf IV, graaf van Berg, en Everhard, graaf van Mark, in de armen van de Brabantse hertog dreven. Naast allerlei precieze geschilpunten die zij hadden met de Keulse aartsbisschop moet men hun vijandig optreden tegen Siegfried van Westerburg vooral interpreteren als ingegeven door hun wens de vestiging van een machtig Keuls prinsbisdom, dat hun eigen machtsontplooiing zou inperken, te beletten. De gevolgen van 1288 bleken voor beide landen nogal verschillend te zijn. Voor het graafschap Mark bracht Woeringen in zekere zin de doorbraak en de ontplooiing als staat. De graaf van Berg, die nochtans de bisschop gevangen hield, schijnt veel minder baat uit de overwinning te hebben gehaald. Wellicht omdat hij droomde van een herstel van de oude banden tussen Berg en het prinsbisdom. D. Lück, ‘Die Auswirkungen der Schlacht von Worringen auf Berg’ (Name, 275-280) schijnt het resultaat voor het graafschap Berg toch positiever te beoordelen. J. Kloosterhuis, ‘Terra et dominio comitis de Marka. Die Auswirkungen der Schlacht bei Worringen auf die Grafschaft Mark’ (Name, 267-274) bevestigt daarentegen de zeer positieve visie van W. Janssen in verband met het graafschap Mark. T.R. Kraus, ‘Die Auswirkungen der Schlacht von Worringen auf die Entwicklung der Grafschaft Jülich’ (Name, 281-287) schetst op knappe wijze de bewogen historie van het geslacht van Gulik in de twaalfde-dertiende eeuw. Walram, graaf van Gulik, stond te Woeringen weliswaar aan de kant van de overwinnaars, maar zijn voorgangers en hij hadden zo vaak van kamp gewisseld en hun geslacht was sinds 1278 zo verzwakt dat 1288 nauwelijks soelaas kon brengen.
Het leeuweaandeel in de herdenkingsuitgaven viel ongetwijfeld toe aan het aartsbisschoppelijke en burgerlijke Keulen. Zou het meer dan toeval zijn dat de Keulse burgerij zich haar strijd tegen de bisschoppelijke stadsheer in de nieuwe tijd graag voorstelde als een kamp van Hercules, in een soort burgerplunje, tegen een leeuw? Het sterke Keulse perspectief, dat de hele Limburgse successieoorlog en Woeringen in de herdenking gekregen hebben, is wellicht niet alleen een gevolg van het gewicht van de Keulenaars en de Rijnlanders in de organisatie, maar misschien ook wel het resultaat van de recente dissertatie van F.R. ErkensGa naar voetnoot20, die op uitvoerige en indringende wijze de persoon van aartsbisschop Siegfried van Westerburg, zijn ambitieuze | |
[pagina 231]
| |
politiek en zijn mislukking te Woelingen heeft bestudeerd. Erkens schreef de notitie ‘Die Schlacht bei Worringen und der Erzbischof von Köln’ (Name, 211-219) voor de herdenkingscatalogus, waarin de aartsbisschop ook nog aanwezig is in de bijdrage van M.P. Koch, ‘Das Grab Siegfrieds von Westerburg im Bonner Münster’ (Name, 220-223). De beide studies van F.R. Erkens vergoeden ruimschoots het ontbreken van een opstel over het prinsbisdom Keulen en zijn kerkvorst, dat W. Janssen en H. Stehkämper in hun bundel menen te moeten betreuren. Hun uitgave bevat echter twee oorspronkelijke en vernieuwende bijdragen over het prinsbisdom Keulen: M. Groten, ‘Zur Entwicklung des Kölner Lehnhofes und der kölnischen Ministerialität im 13. Jahrhundert’(Tag, 1-50) en U. Höroldt,‘Priorenkolleg und Domkapittel von Köln im Limburger Erbfolgestreit’ (Tag, 51-101). De eerste relativeert heel gevat de betekenis van Woeringen voor de definitieve vernietiging van alle aartsbisschoppelijke aanspraken op de hegemonie in het Rijnland. In 1267 immers werd bisschop Engelbrecht van Valkenburg gevangen genomen door een coalitie van landsheren en van de stad Keulen die in meer dan één opzicht herinnert aan de alliantie waarvoor zijn opvolger in 1288 het onderspit zou moeten delven. U. Höroldt van zijn kant geeft een verrassend scherp inzicht in de verhoudingen binnen de Keulse hoge clerus en in diens relaties tot de bisschop en tot het gravenhuis van Berg. Het triomfalisme dat de stad Keulen met betrekking tot 1288 vertoonde en vertoont is op zijn zachtst uitgedrukt overtrokken. Keulen had zijn autonomie ten opzichte van de bisschoppelijke stads- en landsheer in feite al voordien bevochten. De overwinning van 1288 was trouwens voor een deel een Pyrrhus-overwinning. Door haar heer buiten haar muren te drijven beroofde de stad zichzelf van een glansrijke rol als residentiestad en als territoriale hoofdstad. In feite ontnam zij zichzelf tendele de mogelijkheid het Keulse platteland te beheersen. W. Hernborn, ‘Die Stadt Köln und die Schlacht von Worringen’ (Name, 289-294) slaagt erin in een kort bestek een uitgebalanceerd beeld op te hangen van de heel gemengde resultaten van Woeringen voor de stad Keulen. Een ongewild neveneffect van de verplaatsing van de bisschoppelijke residentie was het stoppen van de muntslag van de beroemde Keulse penning. Voor een meer uitgewerkte en sterk gedocumenteerde uiteenzetting van de betrekkingen tussen stad en aartsbisschop kan men zich wenden tot H. Stehkämper, ‘Die Stadt Köln und die Schlacht bei Worringen’ (Tag, 311-406). Soms krijgt men echter de indruk dat Keuls burgerlijk chauvinisme en antibisschoppelijke gevoelens de wetenschappelijke toon van zijn uiteenzetting dreigen te overstemmen. De werkelijke mededinger van hertog Jan I voor het bezit van Limburg was te Woeringen in feite de graaf van Luxemburg, die er, samen met zijn broers, sneuvelde. In de tentoonstelling blijft hij volledig op de achtergrond. Keulen en de aartsbisschop worden er immers als dé grote kampers opgevoerd. C. Dietmar, ‘Luxemburg und der Limburger Erbfolgestreit’ (Tag, 303-310) zet met klem de zaken in dat opzicht in een juister perspectief. Haast paradoxaal, maar waarschijnlijk terecht ziet hij in de dramatische uitschakeling van de volwassen leden van het Luxemburgse gravengeslacht een kiem van de latere internationale opgang van het huis, mede dankzij de bescherming en de sympathie vanwege het Franse hof en de Vlaamse graaf. Voor Gelre was het uiteindelijke resultaat van de Limburgse successieoorlog veel ongunstiger. De oorspronkelijk aangewezen opvolger in Limburg, Reinald I van Gelre, moest niet alleen zijn erfrechten overdragen aan Luxemburg, maar, te Woeringen gevangen genomen, verloor hij alle aanzien en de hoop op enige expansie in het zuiden. De oorlog had zijn financiën zo uitgeput dat hij zijn graafschap voor jaren aan zijn schoonvader Gewijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen, moest verpanden. Mede daarom verwierven de ridderschap en de steden van Gelre als standen medezeggenschap in het landsbestuur. Met enige overdrijving zou men kunnen | |
[pagina 232]
| |
stellen dat door de mislukking van de zuidelijke expansie in 1288 Gelre een van de gewesten van de Nederlanden is gebleven. G. Venner, ‘Die Grafschaft Geldem vor und nach Worringen’ (Name, 251-265 en haast ongewijzigd Tag, 267-288) beschrijft dit alles rechtstreeks vanuit de bronnen en de beschikbare Duitse en Nederlandse literatuur. Om een onduidelijke reden vermeldt hij daarbij de Gelderse synthesen van W.J. Alberts niet. De banden tussen Vlaanderen en Gelre en de rol die Gewijde van Dampierre in de afwikkeling van de Limburgse successieoorlog speelde, zijn behandeld door P.J.L. van Peteghem, ‘Die Schlacht von Worringen und ihre Folgen für Flandern und Geldern. Vorstufen des Hundertjährigen Krieges aus europäischer Sicht’ (Tag, 289-302). Op de Keulse tentoonstelling was het gewest waarom het allemaal begonnen was, het hertogdom Limburg, opvallend afwezig. Gelukkig wordt in deze lacune ten dele voorzien door S. Corsten, ‘Der limburgische Erbfolgekrieg an Maas und Rur. Das Herzogtum Limburg und seine Nachbarn vor und nach der Schlacht bei Worringen’ (Tag, 211-266). Vanuit de bronnen zelf schetst deze studie de voorgeschiedenis van het hertogdom en beschrijft ze nogal gedetailleerd het hortend verloop van de vijandelijkheden met de diverse kampwisselingen tot en met de uiteindelijke confrontatie tussen Jan I van Brabant en Gewijde van Vlaanderen. Ter gelegenheid van de presentatie van de tentoonstelling te Maastricht over de slag van Woeringen belichtte ook M.K.J. Smeets de historische betekenis van de slag voor Maastricht en voor de Limburgse NederlandersGa naar voetnoot21. Hij gaat daarbij ook in op de ‘voortleving’ van het hertogdom in de Nederlandse gelijknamige provincie.
Ondanks alles bieden de twee voorliggende gelegenheidsuitgaven geen afgeronde synthese, gesneden brood om zo te zeggen, over de politieke en diplomatieke geschiedenis van het Maasen Rijnland op het einde van de dertiende eeuw. De inmenging van de Franse koning Filips de Schone in de Nederlanden en in de aangelegenheden van het Duitse Rijk, onder meer bij de uiteindelijke vredesverdragen tussen de Brabantse hertog en zijn tegenstrevers van Gelre en Luxemburg, en Filips' pogingen tot bemiddeling tijdens de oorlog zelf, zoals trouwens die van de Engelse vorst, worden weliswaar terloops vermeld, nog het meest uitvoerig door P. van Peteghem en S. Corsten, maar een echt samenhangend beeld van de gebeurtenissen, dat de diverse gewesten overziet, wordt ons niet geboden. Enig gebrek aan coördinatie en samenwerking en het afhaken van bepaalde aangezochte medewerkers zijn daaraan wellicht niet vreemd. De weerslag van de internationale politiek op de interne verhoudingen van de betrokken gewesten is door een aantal auteurs uitdrukkelijk aan de orde gesteld. De opkomst van de inspraak van ridderschap en steden in Brabant en Gelre en natuurlijk de verdere ontvoogding van de Keulse burgerij tegenover de bisschoppelijke stadsheer kwamen daarbij goed uit de verf. Wij horen ook over de ontplooiing van Düsseldorf en van nieuwe steden in het graafschap Mark en terloops van de regeling van de twee-herigheid te Maastricht door de zogenaamde ‘Alde Caerte’ (1284). Dit fundamentele stadscharter dat feitelijk tot 1794 de bestuursregels van de stad vastlegde, was ontstaan als een vergelijk tussen Jan I van Brabant en de Luikse prinsbisschop in het kader van de wens van Jan I om zijn Luikse nabuur tot neutraliteit in het Limburgse geschil te bewegen. De ruggesteun die de hertog aan de Luikse steden gaf of zijn afstandelijkheid zijn zeker ten dele door de Limburgse kwestie gedicteerd. Het prinsbisdom is echter in de beide bundels niet opgenomen onder de gewesten die bij Woeringen betrokken waren. Naast de | |
[pagina 233]
| |
bijdrage van M. Euler-Schmidt, ‘Die ‘Schlacht bei Worringen’ in der Historiemalerei des 19. Jahrhunderts in Deutschland und Belgien’ (Name, 319-326), die ons inziens te eng is beperkt tot de negentiende eeuw en vooral tot de ‘grote historieschildering’Ga naar voetnoot22, zou een historiografische studie over Woeringen niet hebben misstaan. Zoals reeds vermeld, ontbreekt in het geheel eveneens een grondige studie over kroongetuige Jan van Heelu. Een ander probleem van historische kritiek had misschien ook meer aandacht verdiend, omdat verschillende auteurs zeer sterk steunen op het uitvoerige getuigenverhoor dat in 1290 werd gehouden over de houding van de Keulse burgerij tegenover haar bisschoppelijke stadsheer. Terloops is wel de eenzijdige selectie van de ondervraagden vermeld, maar geen enkele auteur schijnt er enige moeite mee te hebben dat de verklaringen van diverse getuigen soms woordelijke overeenkomsten vertonen! Misschien had ook de financiële structuur die deze grote internationale transacties mogelijk maakte wat meer aandacht verdiend. Wij denken bijvoorbeeld aan de lombard Willem van 's-Hertogenbosch alias Thadeus Cavenzonus die in relatie stond met Jan I van Brabant, Floris V van Holland, Reinaid I van Gelre, Gewijde van Vlaanderen en Jan, heer van KuikGa naar voetnoot23. Soms ook staan de verschillende auteurs op detailpunten niet op dezelfde lijn. De uitgevers hebben het maar aan de lezer overgelaten uit te zoeken wat hij moet geloven. Op het punt van de chronologie is dit bepaald opvallend. Zo wordt het huwelijk van Irmgarde van Limburg en Reinald van Gelre gesitueerd ergens vóór 29 augustus 1276 (Tag, 220) en elders vóór 11 maart 1274 (Tag, 273). Volgens één auteur overleed Waleram van Limburg op 19 februari 1280 (Tag, 224) en volgens een ander tussen 11 oktober 1279 en 20 maart 1280 (Tag, 274). Irmgarde stierf nu eens tussen midden 1282 en midden 1283 (Tag, 116), dan weer ergens in juni 1283 (Tag, 227) en volgens een derde visie na 18 mei 1283 maar vóór 18 juli 1283 (Tag, 280). Gelukkig zijn dit geen echte contradicties; des te meer reden dus voor de uitgevers om die schoonheidsvlekjes weg te werken.
De herdenkingen van de slag van Woeringen zijn zeker geen slag in het water geweest. Zij kwamen op tijd en zijn ook voor de geschiedenis van de Nederlanden niet zonder belang. Voltreffers zijn zij echter vanuit het standpunt der Nederlanden zeker nietGa naar voetnoot24. |
|