bleek dat de congrescommissie een goede formule had gevonden. Het was een gebeurtenis vol beloften voor de toekomst van de mediaevistiek in Nederland.
Een dag later organiseerde de onderwijscommissie van het NHG en de VGN - eveneens in Den Haag - een bijeenkomst waarbij taak en functie van het geschiedenisonderwijs in het nieuwe voortgezet onderwijs aan de orde werd gesteld. De titel luidde - met een vraagteken -: ‘Geschiedenis in de knel’? De directeur voortgezet onderwijs van het ministerie leidde het thema in en een forum van politici en onderwijsdeskundigen startte de discussie waaraan veel belangstellenden vanuit de zaal deelnamen. Uiteraard refereerden velen aan de bladzijden 132 en 133 van het WRR-rapport.
Contacten tussen het NHG en de VGN hebben geleid tot een signaal aan de minister dat voor de commissie eindtermen geschiedenis voor de basisvorming vanuit de twee organisaties steun mag worden verwacht. Het lijkt erop dat de commissies eindtermen basisvorming voor de verschillende vakken op korte termijn worden ingesteld: de politieke besluitvorming nadert haar afronding. Het is de verdienste van de onderwijscommissie van het NHG en van de VGN dat ideeën, voorstellen en beschikbare deskundigen aan de minister gepresenteerd konden worden. Ik meen dat het NHG naar vermogen impulsen moet blijven geven om te bevorderen dat het schoolvak geschiedenis niet slechts leidt tot kennis van het culturele erfgoed en tot inzicht in de complexiteit van historische processen: er is van goed geschiedenisonderwijs óók betere communicatie met medeburgers van een andere culturele achtergrond te verwachten. Kennisnemen van hun geschiedenis is maatschappelijke noodzaak.
Ik blijf wat langer stilstaan bij een speciale functie die het NHG vervult. Het genootschap vertegenwoordigt immers de Nederlandse historici in de internationale organisatie van het CISH: het Comité international des sciences historiques. Het biedt mij tegelijkertijd gelegenheid u iets te vertellen over het volgend internationaal congres in 1990. Als uw vertegenwoordiger heb ik deelgenomen aan de Assemblee générale du Comité international des sciences historiques, ruim een maand geleden in Athene gehouden. Het CISH is een merkwaardige constructie als men naar de nationale achterbannen kijkt. Vaak betreft dat een op een of andere wijze tot stand gekomen comité, soms - zoals in het geval van het NHG - representeert het gemandateerde lid negentienhonderd leden. De Assemblée bestaat niet slechts uit de vertegenwoordigers van de nationale comité's - die zijn stemhebbend -, maar ook uit adviserende voorzitters van interne commissies, zoals die voor de bibliografie, demografie, voor de geschiedenis van de kruistochten enzovoort. Er zijn tien van die interne commissies. Daarenboven zijn er nog vierentwintig geaffilieerde organisaties zoals voor de numismatiek, voor de economische geschiedenis, de maritieme geschiedenis, voor de geschiedenis van de tweede wereldoorlog, de comparatieve, de universiteitsgeschiedenis, de historiografie enzovoort. Goed, het is een heel bouwsel. De vergadering van de Assemblée telde ruim zestig leden, van wie achtenveertig stemgerechtigd waren.
De aanwezigen kregen te horen dat pas in het voorjaar de keuze voor het zeventiende internationale congres definitief op Madrid was gevallen. De Spaanse koning zal op zondag 26 augustus 1990 het festijn openen. De sluiting is bepaald op zondag 2 september 1990. Een duidelijke verbetering in vergelijking tot het congres in Stuttgart bestaat uit de toezegging dat tijdens de zittingen waar de zogenaamde ‘grands thèmes’ en de methodologie aan de orde komen voor simultaanvertalingen in het Spaans, Engels en Frans wordt gezorgd. Misschien ook in het Russisch.
Waarom was deze bijeenkomst voor het NHG van belang? Het was ons bestuur opgevallen