Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 100
(1985)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 531]
| |
KronieklijstGa naar voetnoot*Personen, instellingen
| |
Verzegeld verleden. Zegels: bronnen voor de geschiedenis (Groningen: Rijksarchief in Groningen, 1984, 268 blz.).Ter gelegenheid van de 65e verjaardag van J.H. de Vey Mestdagh, rijksarchivaris en provinciaal inspecteur in Groningen, verscheen deze bundel opstellen over zegels toegelicht door een tentoonstelling. De bundel bevat bijdragen van J. Meinema (‘Zegels: materiaal en techniek’), S. Koorn (‘Verzegeld verleden van de Rooms-Katholieke kerk in Groningen tot 1594’), J.H. de Vey Mestdagh (‘De zegels van de Nederlandse protestantse kerken en De zegels van de universiteiten en hogescholen in Nederland’), J. Stienstra (‘Omtrent het bestuur van Stad en Lande en zijn zegels’) en J.J. Hoogstins en C. Tromp (‘Zegels van particuliere personen’). Een catalogus van de tentoonstelling besluit het geheel. Het oudst beschreven zegel dateert uit 1299. | |
H.F. Cohen, Over aard en oorzaken van de 17e-eeuwse wetenschapsrevolutie (Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar in de historische aspecten van techniek en maatschappij aan de Technische Hogeschool Twente op 9 juni 1983; Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1983, 23 blz.).Reeds meer dan een eeuw wordt er gedebatteerd over de aard en de oorzaken van de wetenschapsrevolutie van de zeventiende eeuw, maar deze discussie is nimmer vastgelegd, laat staan kritisch geanalyseerd, het is in feite geen discussie, maar een reeks separate monologen, daar weinig historici zich van het bestaan ervan in zijn volle omvang bewust zijn geweest. Cohen kondigt zijn onderzoeksproject voor de komende jaren aan: een historiografisch onderzoek naar oorzaken en aard van de wetenschapsrevolutie van de zeventiende eeuw. | |
M.J. Arntzen, e.a., Bezield verband. Opstellen aangeboden aan prof. J. Kamphuis (Kampen: Van den Berg, 1984, 460 blz., ISBN 90 6651 020 x).Deze uitgave bevat enige opstellen die ook voor historici van belang kunnen zijn. J. Wesseling beschrijft in ‘De oefenaars Jelle Corvinus en Jan de Jong in Leeuwarden (± 1800)’, 330-343, | |
[pagina 532]
| |
een afscheiding van de hervormde kerk die in 1800 in Leeuwarden plaatsvond onder leiding van catechiseermeester Jelle Corvinus. Van januari 1840 tot november 1851 bestond er te Amsterdam een bijzondere gemeenschap van gelovigen die een merkwaardige plaats innam tussen de Nederlandse hervormde kerk en de christelijke afgescheiden gereformeerde kerk. M. te Velde schetst in ‘J.A. Wormser en zijn vrije gemeente in Amsterdam (1840-1851)’, 261-276, de geschiedenis van deze gemeenschap en van de erachter liggende denkbeelden. W.G. de Vries tenslotte beschrijft ‘De Vrijmaking in de stad Groningen’, 314-329. | |
A. Joh. Kisjes, P.A. te Velde, e.a., Het gereformeerd onderwijs. Identiteitsbezinning (Kampen: Kok, 1983, 215 blz., ISBN 90 242 2997 9).De bundel is verschenen ter gelegenheid van het vijftienjarig bestaan van de vereniging van gereformeerde onderwijsgevenden. Enige auteurs behandelen diverse aspecten van de identiteit van het gereformeerd onderwijs. R. de Boer schrijft over ‘Groen van Prinsterer, staatspedagoog?’ en H. Veldman geeft een historische schets van de onderwijspolitiek met betrekking tot het voortgezet onderwijs. | |
Bulletin van het Rijksmuseum, XXXII (1984) 3.Deze aflevering is gewijd aan de mecenas F.G. Waller (1867-1934), die de verzamelingen van het Rijksmuseum en van het Rijksprentenkabinet in het bijzonder zeer heeft verrijkt. Waller liet zijn vermogen namelijk na aan de staat der Nederlanden, onder de naam ‘F.G. Waller-Fonds’. De opbrengst van het fonds moest ten goede komen aan het Rijksprentenkabinet. J.W. Niemeijer schrijft over dit fonds in: ‘Het Rijksprentenkabinet en F.G. Waller’, 111-117. J.F. Heijbroek belicht de persoon van Waller in ‘François Gérard Waller (1867-1934), kunsthistoricus en collectioneur’, 118-135, en zijn verzamelingen worden nader toegelicht door R.E.O. Ekkart, ‘De collectie exlibris’, 136-140, J.W. Niemeijer, ‘De collectie sierpapieren’, 141-145 en door J.F. Heijbroek, ‘De collectie volksprenten’, 146-151. | |
S. Faber, e.a., Tien jaar werkgroep strafrechtsgeschiedenis, 1973-1983 (Leiden-Amsterdam: Werkgroep strafrechtsgeschiedenis, p.a. VU, postbus 7161, 1007 MC Amsterdam, 1983, 30 blz., ƒ5, -).Een terugblik op de werkgroep strafrechtsgeschiedenis die twaalf jaar geleden als een interuniversitaire en interdisciplinaire groep is begonnen en dat karakter nog steeds heeft. Onderzoeksprojecten zijn: strafrecht achttiende eeuw en criminaliteit en strafrechtspraktijk in Friesland, 1701-1811. | |
D. Noordhoff, e.a., Een nationaal museum voor industrie en techniek (Eindhoven: Commissie vestiging industriemuseum, 1983, 82 blz., ISBN 90 6590 004 7).Betreft een in september 1983 aan de minister van WVC aangeboden voorstel om de totstandkoming van een nationaal museum voor industrie en techniek te bevorderen. De technologische ontwikkeling gaat zo snel dat het gevaar bestaat dat de band van de moderne techniek met die van het verleden verloren dreigt te gaan. Op initiatief van de commissie is er een documentatiecentrum tot stand gekomen dat zich bezig houdt met het verzamelen van gegevens betreffende de industrie in Nederland. | |
H.B. Vos, e.a.. Rijtuigen op stal in het nationaal rijtuigenmuseum (Dieren: De Bataafsche Leeuw, 1984, 183 blz., ISBN 90 6707 029 7).Dit rijk geïllustreerde boek is verschenen ter gelegenheid van het lustrum van het Nationaal Rijtuigenmuseum. H.B. Vos, de conservator van dit museum, behandelt onder andere de ontstaansgeschiedenis van het rijtuigenmuseum, de opbouw van de collectie en andere museale aspecten. Verder werkten mee J.A.C. Bartels, J. Terwen-De Loos, V. Hefting, C. van Eysinga en J.J. Stienstra. | |
[pagina 533]
| |
Repertoria
| |
Bibliografie van in Nederland verschenen kaarten, 1981 (Den Haag: Koninklijke Bibliotheek-Nederlandse stichting informatie- en documentatiecentrum voor de kartografie, 1983, 341 blz., ISSN 0377 8975, ISBN 90 6259 049 7).Bevat alleen gedrukte kaarten, kaartboeken en atlassen die in de verzameling van het Depot van Nederlandse Publikaties en Nederlandse Bibliografie van de Koninklijke Bibliotheek aanwezig zijn. Deze kartografische documenten vinden voorlopig onderdak bij het bureau CCK, gevestigd in het Geografisch instituut van de Rijksuniversiteit Utrecht. Het hoofddeel met de bibliografische beschrijvingen is naar uitgever geordend. Deze bibliografie verschijnt in jaardelen. | |
Marian Stenchlak, Architectuurgids van Nederland (Rijswijk: Elmar, 1983, 239 blz., ISBN 90 6120 341 1).Deze gids geeft een overzicht van de meest markante bouwwerken, hun ontstaansgeschiedenis, bouwperiode en stijlen. De inleiding van ieder hoofdstuk bevat een overzicht van de desbetreffende periode of bouwstijl, haar maatschappelijke achtergrond en haar belangrijkste representanten. Aan het eind van de meeste hoofdstukken staan een overzichtskaart van de in de tekst genoemde plaatsen en bouwwerken en een literatuurlijst. Het boek bevat tevens een alfabetisch overzicht van de in de tekst gebruikte architectonische terminologie. | |
[G. van Thienen, ed.], Incunabula in Dutch libraries. A census of fifteenth-century books in Dutch public collections (Bibliotheca Bibliographica Neerlandica XVII; 2 dln., Nieuwkoop: B. de Graaf, 1983, viii + 698 en vi + 374 blz., ƒ350, - excl. btw, ISBN 90 6004 375 8 en 90 6004 374 x).Het eerste overzicht van in Nederlandse bibliotheken aanwezige incunabelen is verschenen. W. en L. Hellinga zijn in de jaren zestig met het nu voltooide project begonnen. In 1975 is het overgenomen door de Koninklijke Bibliotheek en voltooid door G. van Thienen. In de alfabetisch gerangschikte catalogus (deel I) worden vermeld: auteursnaam, boektitel, impressum, formaat, bibliografische gegevens en de plaats waar het boek zich bevindt. Deel II bevat drie indices (op plaatsnamen; drukkers en uitgevers; auteurs, boektitels, hoofd- en ondertitels, editeurs, vertalers, commentatoren) en zes concordanties op belangrijke catalogi van incunabelen: Hain, Copinger, Reichling, GW, Campbell's Annales en Goff. | |
[pagina 534]
| |
C.D. Goudappel, e.a., Genealogische en historische encyclopedie van Delft (Delft: Genealogische vereniging Prometheus, 1984, 318 blz., ƒ38,50, ISBN 90 900059 0 0).Deze encyclopedie is uitgegeven ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de genealogische vereniging Prometheus van de TH te Delft. Het werk geeft informatie over bijna vierhonderd Delftse geslachten. De historische onderwerpen omvatten ondermeer korte biografieën van bekende personen uit het verleden van Delft, betekenis en herkomst van straten en bruggen in de binnenstad en gegevens omtrent belangrijke historische gebouwen, gebeurtenissen en feiten. Op het alfabetisch gedeelte volgen een overzicht van de geschiedenis van Delft in jaartallen en een beknopte algemene literatuurlijst. | |
A. Ritter, e.a., P.C. Hooft. Tekstuitgaven en studiën sinds 1931 (Veröffentlichungen des Instituts für Niederländische Philologie der Universität zu Köln IV; Erfstadt: Lukassen Verlag, 1984, 101 blz., ISBN 3 923769 08 3).Deze bibliografie bevat een overzicht van boeken, boekbesprekingen en tijdschriftartikelen betreffende het leven en het werk van P.C. Hooft (1581-1647), verschenen na de bibliografie van P. Leendertz jr. uit 1931. De publikaties zijn per jaar alfabetisch op auteurs geordend en waar deze onbekend zijn naar tijdschriften of uitgeverijen. Het werkje bevat tevens registers op auteurs en recensenten, een trefwoordenregister en een lijst van afkortingen en periodieken. | |
J.G. Riewald, ‘The English Actors in the Low Countries, 1585-c. 1650. An annotated Bibliography’, in: G.A.M. Janssens, F.G.A.M. Aarts, ed., Studies in Seventeenth-Century English Literature, History and Bibliography. Festschrift for Professor T.A. Birrell on the Occasion of his Sixtieth Birthday (Amsterdam: Rodopi, 1984, 268 blz., ISBN 90 6203 736 4).Bovengenoemde bibliografie, bestaande uit 112 nummers, bevat boeken, dissertaties en artikelen gepubliceerd tussen de jaren 1620 en 1982 met gegevens over Engelse acteurs die in de periode 1585-1650 actief optraden in de Republiek en de Zuidelijke Nederlanden. De auteur wijst tevens op interessant materiaal aanwezig in de verschillende archieven. | |
G.J. Schutte, Beknopt overzicht van de geschriften over de Molukse geschiedenis en cultuur (Rijswijk: Ministerie van WVC, 1983, 63 blz., ƒ7,50, ISBN 90 346 0120 x).De gids is ingedeeld in algemene overzichtswerken, geschriften over de Molukken tot 1800, na 1800 en mogelijkheden voor verdere studie (bibliografische hulpmiddelen, bibliotheken en archieven, kaarten, prenten en foto's.). | |
K. Polman, The Central Moluccas. An annotated Bibliography (Koninklijk Instituut voor taal-, landen volkenkunde, Bibliographical series XII; Dordrecht: Floris Publications Holland, 1983, 324 blz., ISBN 90 6765 046 3).Is een systematisch ingedeelde lijst (1000 nummers) van de gedrukte literatuur over onder andere de eilanden Ambon-Lease, Buru en Ceram op het gebied van de sociale en de geesteswetenschappen, aanwezig in Nederlandse bibliotheken. Het accent ligt op de periode 1800-1940. Het materiaal bestaat uit monografieën, hoofdstukken en delen van boeken, artikelen en seriewerken. Archiefmateriaal is niet opgenomen, uitgezonderd de ‘memories van overgave’ (1920-1940), die op het Algemeen Rijksarchief berusten. Niet opgenomen zijn statistische overzichten verschenen in de koloniale verslagen, jaarverslagen van departementen, kranteartikelen, publikaties over de Molukkers in Nederland en over de RMS. Deze bibliografie is het vervolg op het in 1981 verschenen deel over The North Moluccas. | |
K. van der Ven, Het koninklijk Nederlands-Indisch leger (1830-1950). De pacificatie en verdediging van Nederlands Oost-Indië. Bibliografie van in de twintigste eeuw verschenen Nederlandstalige publikaties (Series Bibliographica 47: Den Haag: P.A. Tiele Academie, 1983, 65 blz.). | |
[pagina 535]
| |
Betreft een bibliografisch werkstuk hogere beroepsopleiding tot functionaris in wetenschappelijke bibliotheken. De bibliografie is ingedeeld in: het leger in Nederlands-Indië, episoden uit de Oost-Indische krijgsgeschiedenis en een lijst van specifiek krijgskundige tijdschriften. | |
M.J. Wintle, Boeken over Zeeland (Middelburg: Zeeuws documentatiecentrum, 1983, 120 blz., ISBN 90 900050 72).Betreft een bibliografische gids voor de economische, sociale en kerkelijke geschiedenis van de provincie Zeeland in de negentiende eeuw. De boeken en tijdschriftartikelen zijn alfabetisch en rubrieksgewijs gerangschikt. Deze selectieve bibliografie is het nevenprodukt van een promotieonderzoek over de geschiedenis van Zeeland in de negentiende eeuw. | |
E.J. Fischer, D.J. van der Veen, ‘Gids voor de bestudering van de geschiedenis der Twentse katoenindustrie tussen 1800 en 1940’, Textielhistorische Bijdragen, XXIII (1982) 70-103.Het artikel bestaat uit drie delen: een inleiding, een korte schets van enkele ontwikkelingen in de Twentse textielindustrie tot 1940 en een bibliografie van 465 nummers. Vooral deze laatste zal voor de beoefenaars van de textielgeschiedenis nuttig zijn (H.P.H.J.). | |
W. Chielens, Bibliografie Ons Erfdeel, II, 1978-1982 (Rekkem: Ons Erfdeel, 1984, 157 blz. ISBN 90 70831 10 4 (gebonden) en 90 70831 09 0 (ingenaaid)).De heer Chielens werd bij de definitieve afwerking van dit tweede deel bijgestaan door D. van Assche en K. Osstyn. De bibliografie is ingedeeld in de afdelingen scheppend werk, bijdragen, culturele kroniek, cultuurpolitieke kroniek en registers. Deze laatste bestaan uit registers op medewerkers, personen, portretten en zaken. | |
R. Paasman, M. van Rietschoten, Inventarisatie vrouwenstudies, 1979-1983 (Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, 1983, 54 blz.).De auteurs geven een overzicht van het onderwijs en onderzoek op het gebied van vrouwenstudies gegeven en verricht aan de Rijksuniversiteit te Groningen in de periode 1979 tot 1983. | |
Algemeen
| |
A.F. Manning, e.a., ed., Erfgoed van Nederland. Wat ons bleef uit een roerig verleden (Amsterdam-Brussel: The Reader's Digest, 1984, 427 blz., ISBN 90 6407 110 1).Dit mooie plaatjesboek brengt vaderlandse geschiedenis bestemd voor een groot publiek. De grote gebeurtenissen worden geplaatst tegen de achtergrond van het dagelijks leven en de illustraties wijzen de weg naar de plaatsen waar het verleden nog met de handen aan te raken | |
[pagina 536]
| |
is. Een deel lokale geschiedenis geeft per gemeente informatie over de plaatselijke geschiedenis van stad en dorp en somt belangrijke historische bezienswaardigheden op. Het boek is een herziene uitgave van het werk dat in 1979 onder dezelfde titel is gepubliceerd, ook al blijkt dat niet uit het titelblad. Er zijn enige illustraties vervangen en de tekst van hoofdstuk 9 ‘De samenleving in beweging. 1960-nu’ is bijgewerkt. | |
J.M. Verhoeff, De oude Nederlandse maten en gewichten (Amsterdam: P.J. Meertens-Instituut, 1982, xiii + 131 blz., ƒ18,50, ISBN 90 70389 07 x).Dit boekje geeft een bijzonder nuttige omrekening van de oude maten en gewichten in het metrieke stelsel, gebaseerd op gegevens verzameld door R. Rentenaar. De auteur geeft eerst een kort overzicht van de maten in Aagtekerke tot Zijpe, daarna een woordenlijst (H.P.H.J.). | |
W.F. Denslagen en A. de Vries, Kleur op historische gebouwen (Den Haag: Staatsuitgeverij, 1984, 128 blz., ISBN 90 1204527 4).De kunsthistorische afdeling van de Rijksdienst voor de monumentenzorg begon in 1979 met een onderzoek naar de geschiedenis van de uitwendige afwerking van gebouwen. Doel was te onderzoeken welke historische gegevens er over de toepassing van verf en pleister aan de buitenkant van gebouwen bewaard zijn gebleven en wat de betekenis was van uitwendige afwerkingslagen voor het uiterlijk van historische gebouwen. A. de Vries onderzocht de middeleeuwen, negentiende eeuw en De Stijl en W.F. Denslagen de zestiende tot en met de achttiende eeuw. Het onderzoek is in 1981 afgesloten. | |
Skript, V (1983) 195-302.Deze vierde aflevering heeft als thema ‘beeldmateriaal en materiële cultuur als historische bron’ en gaat in op de vraag welke informatie dit bronnenmateriaal de historicus kan verschaffen waar deze op grond van louter schriftelijk materiaal niet over zou beschikken en hoe deze informatie aan de bron kan worden onttrokken. Behandeld worden: ‘Visuele massacultuur als historische bron’ (M. Boom); ‘Verzamelingen uit de 16e en 17e eeuw, chaos of orde?’ (M. Simons); ‘Nouvelle Histoire en materiële cultuur’ (M. Daru); ‘Spiegeltje, spiegeltje aan de wand. Filmanalyse en interpretatie’ (F. van der Maden); ‘Kaartmateriaal als historische bron’ (P.J. Margry) en ‘Vliegend Hert, bloedend hart. Historici en onderwaterarcheologie’ (K. van Lierop). | |
M. Spies, ed., Historische letterkunde. Facetten van vakbeoefening (Groningen: Wolters Noordhoff, 1984, 208 blz., ISBN 90 01 80530 2).De redacteur van deze bundel constateert in haar inleiding dat de crisis van de literatuurgeschiedenis uit de jaren zestig voorbij lijkt te zijn. De negen schrijvers laten aan de hand van een concreet onderwerp zien wat de historische letterkunde te bieden heeft aan vraagstellingen en benaderingswijzen. Ook de historicus vindt hierin interessante studies zoals over de rederijkersliteratuur, tijdschriften in de achttiende eeuw en negentiende-eeuwse genootschappen. Mevrouw Spies sluit de bundel af met een studie over de geschiedenis van de Nederlandse literatuurgeschiedenis. | |
P.J.M. van Gorp, Handspinnen. Van de prehistorie tot het vleugelspinnewiel (Tilburg: De archaeologische pers/Nederlands textielmuseum, 1984, 109 blz. met bijlagen, ISBN 90 6585 528 9).De auteur geeft aan de hand van vele theorieën en beschouwingen over de oorsprong van het spinnen en weven uit de laatste vijftig jaar een verklaring van het ontstaan van de eerste spinsels en weefsels, van de instrumenten die men daarbij gebruikte, van de grondstoffen, over het gebied waar zijns inziens het eerste werd gesponnen en voor welk doel de garens werden gebruikt. | |
[pagina 537]
| |
Jutphaas... verleden tijd (Nieuwegein: Historische kring Nieuwegein, 1983, 184 blz., ISBN 90 70325 02 0).Behandelt in vogelvlucht de oudste geschiedenis van het grondgebied van Jutphaas en de ontwikkeling van gerecht naar gemeente. Vervolgens komen aan bod: handel, nijverheid, onderwijs, rooms-katholicisme en protestantisme. | |
F. Jilleba, Het oude Zeeuwse woonhuis (Zutphen: De Walburg Pers, 1983, 62 blz., ƒ24, -, ISBN 90 6011 187 7).Beschrijft in beknopt bestek de bouwkundige en bouwkunstige geschiedenis van het oude Zeeuwse woonhuis van 2200 voor Christus tot en met de negentiende eeuw en de Jugendstil. Het boek, dat is onderverdeeld in de afdelingen constructie, ruimte en stijl, is voorzien van 72 afbeeldingen en van een verklarende woordenlijst. | |
H.M.H. Goossens, Ubach over Worms, van Overworms kwartier tot gemeente Landgraaf (Schaesberg: Gemeente Landgraaf, 1981, 621 blz.).Het mijndorp Ubach over Worms heeft een bewogen geschiedenis gehad. In 1981 werd het opgeheven. Het boek van 621 bladzijden behandelt al het weetbare. Er is een vuistbijl gevonden uit het stenen tijdperk, het boek opent met een foto van de gemeenteraad in oude samenstelling en uit de kleding van de diverse leden zal een costuumhistoricus later kunnen afleiden tot welke politieke partij een ieder behoorde (H.P.H.J.). | |
E.H.P. Cordfunke, ed., Alkmaarse silhouetten. Uit de geschiedenis van Alkmaar en omgeving (Alkmaarse historische reeks V; Zutphen: De Walburg Pers, 1982, 158 blz., ƒ32,50, ISBN 90 6011 057 9).Cordfunke heeft ditmaal een uitvoerig artikel geschreven over nieuwe gegevens uit de geschiedenis van Alkmaar in prehistorie en middeleeuwen. Van J.H. Rombach is een artikel opgenomen over Gijsbert Fontein Verschuir, die leefde van 1764-1838 en gedurende vijftig jaar een belangrijke politieke figuur is geweest in Alkmaar. Het stemt wat weemoedig in dit boek een paar bladzijden ter gedachtenis te lezen aan pater Jan Hof, de historicus van Egmond. Tenslotte staat er een stukje in van prof. F.W. Hugenholtz over Deo Vacare, dat te Egmond een gevleugeld woord geweest moet zijn en dat volgens de geleerde schrijver ook geïnterpreteerd moet worden als ‘het zich volledig wijden aan de verering van blijvende waarden’ (H.P.H.J.). | |
S. van Adelberg, e.a., De Amersfoortse kerken, kloosters, kapellen en synagoge en hun geschiedenis tot omstreeks 1850 (Amersfortia I; Amersfoort: Bekking, 1984, 108 blz., ƒ39,50, ISBN 90 6109 026 1); F. Livestro-Nieuwenhuis, Jordanus Hoorn. Een Amersfoortse kunstenaar in zijn tijd, 1753-1833 (Amersfortia II; Amersfoort: Bekking, 1983, 96 blz., ƒ39,50, ISBN 90 6109 029 6).Ter gelegenheid van de tentoonstelling Amersfoortse kerkschatten, gehouden in museum Flehite in 1982, werd een aantal auteurs gevraagd een beeld te schetsen van de Amersfoortse kerkgeschiedenis tot het midden van de vorige eeuw. De bundel is in 1984 verschenen als eerste deel in de reeks Amersfortia en bevat bijdragen van R.M. Kemperink (het begin, 777-1259; mirakel en bedevaart), C.A. van Kalveen (De Sint Joriskerk in het middeleeuwse Amersfoort; kloosters en kapellen en de Moderne Devotie; de reformatie), A. Medema (de protestantse kerken na de reformatie), H. Kuiper (Van schuilkerk tot herstel van de hiërarchie), J.N. van Ditmarsch (de oud-katholieken in Amersfoort), S. van Adelberg (De synagoge) en A. Krekel-Aalberse (Zilver uit Amersfoortse kerken). Het tweede deel in deze reeks is een monografie van de Amersfoortse schilder Jordanus van Hoorn, die na zijn dood in 1833 vrij snel in het vergeetboek geraakte. | |
[pagina 538]
| |
A.G. van Dalen, e.a., 1000 jaar Gendringen (Nijmegen: Thoben offset, 1983, 528 blz., ƒ74,50, ISBN 90 6138 011 1).Het boek is een project van de Rabobanken in de gemeente Gendringen en behandelt de geschiedenis van de huidige gemeente Gendringen, dat is van alle dorpen waaruit de gemeente Gendringen bestaat: Breedenbroek, Etten, Gendringen, Megchelen, Netterden, Ulft, Varsselder, Voorst en alle onderhorigheden. Het voornaamste deel van de tekst is geschreven door A.G. van Dalen, de geschiedenis van de laatste honderd jaar is geschreven door H. Harmsen. | |
S.B.J. Zilverberg, ed., Historie van den oorspronck, fondatie ende voortganck der seer vermaerder zee ende koopstadt Enchuysen, met sijn gelegentheijth, ende wat haer mede is gepasseert, van den jare na Christi geboorte 1100, tot den jare 1653, t' Samengestelt en kort inghetrocken door een liefhebber der selver Stadt (Maelson reeks I; Enkhuizen: Historische vereniging Oud Enkhuizen-Omnia Currunt, 1984, 36 blz., ISBN 90 6484 061 x).Deze waarschijnlijk door H.P. Avocaat in 1660 geschreven stadsgeschiedenis is in feite een beredeneerde jaartallenlijst. Niettegenstaande het feit dat er in 1666 een goede stadsgeschiedenis van Enkhuizen verscheen van de hand van Geeraert Brandt beleefde het bovengenoemde geschiedwerk verschillende drukken. Zilverberg merkt op dat het om deze reden verantwoord is deze zeldzame eerste druk nogmaals onder de aandacht van liefhebbers te brengen. | |
A. Veldhuizen, Hoevelaken 1132-1982 (Hoevelaken: Stichting Publikatie 850 jaar Hoevelaken, 1982, 140 blz., ƒ14,75).In 1132 gaf bisschop Andreas van Utrecht land bij Amersfoort ter ontginning uit aan een viertal mannen. De oorkonde is bewaard gebleven. Het was een traditionele veenontginning en is nu voornamelijk bekend als kruispunt in de snelweg. Het boekje bevat heel wat literatuur en archivalia achter de 15 hoofdstukjes van het eerste deel dat gaat over de tijd van 1132-1982. Het tweede deel heet: ‘Van Steenen Brug tot Klaarwater’; daarin komen 13 historische gebouwen ter sprake. Op bladzijden 115-121 staan tenslotte 8 namenlijsten: vanaf de ambachtsheren en -vrouwen vanaf 1378 tot de predikanten van de gereformeerde kerk sinds 1972 (H.P.H.J.). | |
Alph. W. van den Hurk, O. Praem., Heeswijk-Dinther en de abdij van Berne. Hun ontmoeting (Heeswijk-Dinther: Gemeente Heeswijk-Dinther, 1984, 80 blz.).Op 3 augustus 1984 was het 850 jaar geleden dat Bern bij Heusden aan de Maas, de bakermat van Nederlands oudste kloostergemeenschap, de abdij van Berne, met witheren werd bevolkt. In dit herdenkingsboekje beschrijft de abdijheer Alph. W. van den Hurk de verhouding tussen Heeswijk-Dinther en de abdij van Berne in de loop van acht eeuwen. | |
Arnhem. Acht historische opstellen (Arnhem: Gouda Quint bv, 1983, 206 blz., ISBN 90 6000 315 2).In 1983 herdacht Arnhem het feit dat de stad 750 jaar geleden stadsrechten ontving en dat was tevens de aanleiding voor het samenstellen van deze bundel, die een handelseditie is van Bijdragen en Mededelingen Gelre, LXXIV (1983). De artikelen worden afzonderlijk aangekondigd. | |
C.O.A. Schimmelpenninck van der Oije, O. Moorman van Kappen, M.A.F.T. van Son, e.a., Gendt 750 jaar stadrechten (Gendt: Stichting Gendt 750 jaar, 1983, 153 blz.).In 1233 kreeg Gendt in de Overbetuwe stadsrechten samen met een aantal andere Gelderse plaatsen. Dit heuglijke feit is herdacht in een rijk geïllustreerd boekje met negen artikelen, | |
[pagina 539]
| |
variërend van een stuk over het wapen en de vlag van Gendt tot een over sociale beweging rond 1900 (H.P.H.J.). | |
W. Verboom, Waddinxveen 750 jaar (Zaltbommel: Europese Bibliotheek, 1983, 208 blz., ƒ39,90, ISBN 90 288 2333 6).In 1233 gaf Floris IV een gebied woest veen ter ontginning uit aan drie locatores, mensen die onschatbare verdiensten hebben gehad bij de openlegging van de Hollands-Utrechtse laagvlakte. Daaruit is het dorp Waddinxveen gegroeid. Verboom heeft die gelegenheid aangegrepen om in het herdenkingsjaar zijn grote kennis van de plaats in een fraai boekwerk te registreren (H.P.H.J.). | |
A. Delahaye, W. van Ham en R. Jacobs, Woensdrecht en Hoogerheide. Kleine geschiedenis van een historische tweeling (Woensdrecht: Gemeentebestuur, 1984, 263 blz., ISBN 90 9000 646 x).Het boek opent met een antwoord op de veelgestelde vraag naar oorsprong en betekenis van de naam van de gemeente. Het hoofdstuk over ‘De vijf heerlijkheden in de gemeente Woensdrecht’, door W. van Ham is in 1977 reeds gepubliceerd in de reeks van het archivariaat Nassau-Brabant. De oudst bekende vermelding van Woensdrecht komt voor in een akte van bevestiging door paus Innocentius IV van de goederen en rechten der abdij van St. Michiels te Antwerpen van 29 april 1249. A. Delahaye behandelt de periode 1810-1940 en R. Jacobs van 1940 tot heden. | |
M. Agterberg, De bodebus in het Noorden (Schipluiden: M. Agterberg, 1984, 96 blz.).Betreft een inventarisatie van bodebussen (een onderscheidingsteken dat gedragen werd door boden in dienst van bestuurslichamen) van gemeenten, waterschappen en ambachtsgilden in Groningen, Friesland en Drenthe. Bevat tevens aanvullingen op reeds verschenen delen over Holland; het Zuiden; Gelderland, Utrecht en Overijssel. Achter de aanvullingen op De bodebus in het Zuiden staat een artikel door M. Coppens en P. de Gryse over de Antwerpse stadsboden vanaf het eind van de dertiende eeuw. | |
H. Beens, Het erfgoed der vaderen (Genemuiden: Offsetdrukkerij Hoekman bv, 1983, 256 blz., ISBN 90 70913 011).Betreft een cultuurhistorische beschrijving van de stad Genemuiden vanaf het moment waarop bisschop Jan van Nassau aan Genemuiden stadsrechten verleende (14 januari 1275) tot heden. | |
J.R. ter Molen, Brood (Rotterdam: Museum Boymans-van Beuningen, 1983, 112 blz.).Deze tentoonstellingscatalogus beschrijft de geschiedenis van het brood en het broodgebruik in Nederland vanaf de middeleeuwen tot heden. De auteur gaat na enige algemene hoofdstukken over graanbouw en graanhandel en de korenmolen en het meel nader in op het beroep van bakker, bakkersgilden, broodprijzen, de geschiedenis en vormgeving van de Nederlandse broodsoorten, broodconsumptie en eetgewoonten en brood als symbool van voedselvoorziening en armenzorg. | |
R. Kistemaker, M. Wagenaar, J. van Assendelft, Amsterdam marktstad (Amsterdam: Dienst van het marktwezen, 1984, 192 blz., ISBN 90 9000 683 4).Op 15 oktober 1934 werd de Centrale Markt in Amsterdam geopend en ter gelegenheid van dit halve eeuwfeest verscheen bovengenoemde publikatie. Al bijna zevenhonderd jaar zijn er markten in Amsterdam. De ontwikkeling van de Amsterdamse markten van omstreeks 1300 tot 1815, het einde van de Franse tijd, wordt beschreven door R. Kistemaker. Aanvankelijk | |
[pagina 540]
| |
waren koper en verkoper nog producent en consument, maar in de zeventiende en achttiende eeuw, toen Amsterdam tot de grootste steden van Europa behoorde, veranderde het marktwezen van karakter. M. Wagenaar behandelt de periode van 1815 tot in de eerste helft van de twintigste eeuw. Tot 1870 stagneerde het marktwezen, daarna trad herstel en zelfs groei op als gevolg van de moderne ontwikkelingen op het gebied van scheepvaart, handel en industrie en de bevolkingsgroei. J. van Assendelft beschrijft de huidige situatie van Amsterdam ‘marktstad’. | |
R. Kistemaker en C. van Lakerveld, Brood, aardappels en patat. Eeuwen eten in Amsterdam (Amsterdam: Historisch Museum/Purmerend: Muusses, 1983, 96 blz., ISBN 90 231 62307).H. van Nierop, J. Giele en L. Reijnders geven in de eerste drie hoofdstukken een overzicht van het voedsel van de Amsterdammers over de periode van ongeveer 1500 tot heden. M. Fraenkel en R. Kistemaker schetsen in ‘Voedsel en gezondheid’ in vogelvlucht een beeld van de stedelijke en landelijke wetgeving met betrekking tot het voedsel en van de rol die het voedsel heeft gespeeld in denkbeelden over ziekte en gezondheid. J. Baart beschrijft tenslotte het kook- en eetgerij dat de Amsterdammers in de loop der tijd tot hun beschikking hadden. De inhoud is voor een belangrijk deel gebaseerd op de resultaten van opgravingen in de Amsterdamse stadskern. | |
M.G. Emeis, Amsterdam buiten de grachten (Amsterdam: Sijthoff, 1983, 160 blz., ƒ49,95, ISBN 90 218 3077 9).Handelt over de geschiedenis van Amsterdam buiten de concentrische grachten (Heren-, Keizers- en Prinsengracht), die in de zeventiende eeuw werden gegraven, over de middeleeuwse Overtoom, de omstreeks 1630 drooggemalen Watergraafsmeer, de Amsteldijk, de Pijp, de Spaarndammerbuurt, Betondorp, de Bijlmer, Holendrecht. Van echte stadsuitbreiding buiten de grachten was pas na 1860 sprake. Voor het tweede deel van het boek, dat de woningbouw in de twintigste eeuw beschrijft, is de hulp ingeroepen van de stedebouwkundige ingenieur H. de Boer-Kommers. | |
F.Th.W. Smeets, A.B.J.M. Goosen en P.M. le Blanc, ed., Lemborgh. Het kasteel en zijn Sint Salviuskerk te Limbricht (Assen: Van Gorcum, 1984, 306 blz., ISBN 90 232 2059 5).Verscheen ter gelegenheid van het gereedkomen van de restauratie van het kasteel Lemborg en de daarmee verbonden Sint Salviuskerk. De auteurs behandelen de oorsprong van de naam Limbricht, de geschiedenis en kerstening van de hals van Limburg, het leven van de martelaar Salvius, de geschiedenis van de heren van Limbricht en de bouwgeschiedenis en inrichting van kerk en kasteel. Tenslotte wordt uitgebreid ingegaan op de uit omstreeks 1300 daterende gewelfschilderingen van de Sint Salviuskerk. | |
R. van Lit, Kastelen en buitenplaatsen in Rijnland (Zutphen: Walburg Pers, 1983, 96 blz., ƒ29,50, ISBN 90 6011 247 4).In dit boek zijn alle Rijnlandse kastelen in Zuid-Holland en een representatief aantal buitenplaatsen opgenomen, vijftig in totaal. De afgebeelde gebouwen (pentekeningen door de auteur) zijn voorzien van een begeleidende tekst: een beknopt overzicht van de ontstaansgeschiedenis, de verbouwingen die hebben plaatsgevonden en de bewoningsgeschiedenis. | |
M.A. Prins-Schimmel, Huize Scherpenzeel. De geschiedenis van versterkt huis tot gemeentehuis (Scherpenzeel: Gemeentebestuur, 1983, 96 blz.).De auteur heeft de bouw- en bewoningsgeschiedenis van Huize Scherpenzeel beschreven vanaf de late middeleeuwen tot heden. De eerste berichtgeving over het bestaan van een huis in | |
[pagina 541]
| |
Scherpenzeel dateert uit 1370. Op 13 juni 1370 gaf de hertog van Gelre aan Johan van Scherpenzeel het huis met aangrenzend land in leen. Deze studie, die onder andere is gebaseerd op archiefmateriaal, is verschenen na de voltooiing van de restauratie en ter gelegenheid van de officiële opening en in gebruikneming van Huize Scherpenzeel als gemeentehuis. | |
L. van Everdingen, Het Loo, de Oranjes en de jacht (Haarlem: Joh. Enschedé en zonen, 1984, 176 blz., ISBN 90 70024 306).Van Everdingen beschrijft de ontwikkeling van de jacht in de Nederlanden in de loop van meer dan vier eeuwen en bespreekt in het bijzonder de jachtactiviteiten die vanuit het Loo, dat als jachtslot is gebouwd, plaatsvonden. Het boek bevat de volgende onderdelen: de oude tijd: de stadhouderlijke jachten tot 1650; de gouden tijd: Willem III, jager en bouwheer; jaren van overgang: van hoge heerlijkheid tot kroondomein en de nieuwe tijd: naar modern wildbeheer. Het boek wordt afgesloten met een bibliografie, een summary en een index op persoonsen plaatsnamen. | |
H.W. Hoppenbrouwers, G.B. Janssen en T. Woerdeman, De Slangenburg. Kasteel, park en bewoners (Doetinchem: Oudheidkundige kring ‘Deutekom’, 1984, 132 blz., ISBN 90 9000632 x).Drie auteurs behandelen verschillende aspecten van De Slangenburg, een kasteel dat gelegen is tussen Doetinchem en Varsseveld. H.W. Hoppenbrouwers beschrijft het kasteel, de bouwgeschiedenis, bewoners en kunstschatten, G.B. Janssen verhaalt over een generaal in Staatse dienst: Frederik Johan van Baer, heer van Slangenburg (1646-1713). Laatstgenoemde liet omstreeks 1679 een park aanleggen. Mevrouw T. Woerdeman tenslotte schrijft over deze gaaf bewaarde Nederlandse barokaanleg uit 1679. | |
J.W. Groesbeek, Bennebroek. Beeld van een dorpsgemeenschap (Zutphen: De Walburg Pers, 1982, 224 blz., ƒ32,50, ISBN 906011 138 9).In 24 hoofdstukjes schetst Groesbeek de geschiedenis van deze gemeente ten zuiden van Haarlem. Het boek geeft geen aaneensluitende geschiedenis, maar behandelt een aantal onderwerpen, van de ambachtsheerlijkheid en wat er aan vooraf ging tot aan de Bennebroekerpolder. Het is rijk geïllustreerd (H.P.H.J.). | |
C.M. Hogenstijn, De torenmuziek van Deventer (Deventer: Praamstra, 1983, 176 blz., ISBN 90 7057 504 3).Een geschiedenis van torens, uurwerken, lui- en speelklokken van de Grote of Lebuïnuskerk te Deventer. Hogenstijn behandelt de torenmuziek tijdens de middeleeuwen (vanaf ca. 1339), de Republiek, de Franse tijd en het koninkrijk. Er zijn zeven bijlagen toegevoegd, zoals bijvoorbeeld een overeenkomst tussen de regering van de stad Deventer en de klokkengieter François Hemony betreffende de levering van een carillon (4-12-1646). | |
J.A. van Wiechen, Munitievoorziening door de eeuwen heen. Een beschouwing vanaf de tijd van de huurlegers tot aan de hedendaagse Nederlandse krijgsmacht (Den Haag: Directie materieel koninklijke landmacht, 1983, 182 blz.).Geeft een historisch overzicht van de ontwikkelingen die zich door de eeuwen heen (vanaf het midden van de veertiende eeuw) hebben voorgedaan bij de voorziening van munitie voor het leger in onze gewesten. Tot mei 1940 verstond men onder munitie alleen die artikelen die gerelateerd waren aan wapens, tegenwoordig is het de verzamelnaam voor alle artikelen die worden verschoten, geworpen of geplaatst en waarbij voor de voortdrijving en/of uitwerking gebruik wordt gemaakt van een explosieve stof. | |
[pagina 542]
| |
T. Kappelhof, Armenzorg in Den Bosch. De negen blokken, 1350-1810 (Utrecht: Matrijs, 1983, 48 blz., ƒ15,95, ISBN 90 70482 09 6).Den Bosch was verdeeld in negen wijken, blokken. Op basis van uitgebreid archiefonderzoek worden ontstaan en ontwikkeling van de blokken en de rol, die zij in de stad speelden, behandeld. De negen blokken beheerden niet alleen de armenfondsen, maar ze hadden meer belangrijke taken. De blokmeesters regelden bijvoorbeeld de brandwachten en ze hadden het toezicht over de trappen, die naar de Dieze leidden, waar een groot deel van de bevolking water haalde. In 1810 werden de blokken opgeheven. De taken op het terrein van de armenzorg werden toen overgenomen door de Godshuizen. | |
Bossche bouwstenen, V ('s-Hertogenbosch: Kring vrienden van 's-Hertogenbosch, 1982, 114 blz.); Ibidem, VI (Ibidem, 1983, 144 blz.).Deel V heeft een aantal belangrijke Bossche gebouwen tot onderwerp. P.J. van der Heijden behandelt de gotische Sint Jan (men begon in 1380 daadwerkelijk met de verbouwingswerkzaamheden); J.A.M. Hoekx gaat in op de totstandkoming van het huidige stadhuis in de zeventiende eeuw en H. Roosenboom beschrijft het goevernement, voornamelijk in de achttiende eeuw. Tenslotte worden het stationsgebouw (Cuypers) en het moderne provinciehuis besproken. Kloosters en kloosterlingen is het onderwerp van de zesde bundel, die de volgende bijdragen bevat: J.W.M. Peijnenburg, ‘Kloosters en kloosterorden’; J.A.M. Hoekx, ‘De Bossche kloosters tot aan de inname van de stad in 1629’; S.P. Wolfs, O.P., ‘Het Bossche dominicanenklooster’; L. van de Meerendonk, O.P., ‘De Bossche kloosters in de tijd van de reformatie en de contra-reformatie, van ca. 1520 tot ca. 1630’; P.J. van der Heijden, ‘De gebouwen en de mensen’; R. van de Laar, ‘Kloosterlingen in 's-Hertogenbosch 1629-1774’; P.J. van der Heijden, ‘De katholieke emancipatie en daarna’. | |
C. Koeman, Geschiedenis van de kartografie van Nederland. Zes eeuwen land- en zeekaarten en stadsplattegronden (Alphen aan den Rijn: Canaletto, 1983, viii + 274 blz., 106 illustraties, ƒ120, -, ISBN 90 6469 609 8).Onder de geschiedenis van de kartografie in Nederland wordt verstaan de geschiedenis van het opmeten en in kaart brengen van het huidige Nederlandse grondgebied. Oude kaarten - en niet historische kaarten - vormen hiervoor het object van studie. Het boek begint met een hoofdstuk ‘biografieën van Nederlandse schrijvers over historische kartografie in het algemeen en de geschiedenis van de kartografie in het bijzonder’. Vergeleken met het werk van Fockema Andreae en Van 't Hoff uit 1947 bevat het nieuwe hoofdstukken over stadsplattegronden, de afbeelding van onze kust op zeekaarten, thematische kaarten en oude teken- en drukprocedés. We moeten volstaan met deze aankondiging aangezien er geen recensieexemplaar beschikbaar was. | |
M.E. Stades-Vischer, Het stadhuis te Dordrecht (Dordrecht: Gemeentelijke archiefdienst, 1983, 99 blz.).Beschrijft de geschiedenis van de bouw van het stadhuis te Dordrecht. De hoofdvleugel met de negentiende-eeuwse classicistische gevels blijkt een oude kern te bevatten, één van de oudste, niet-kerkelijke, openbare gebouwen van Nederland. Het gebouw werd van 1383 tot 1544 gebruikt als handelsbeurs, in 1544 werd het stadhuis. Het middeleeuwse uiterlijk verdween in de periode 1835-1842, toen er tegen het oude muurwerk van de hoofdvleugel classicistische gevels werden aangebracht. | |
[pagina 543]
| |
J.C.G.M. Jansen en W. van de Westeringh, ‘Dat ging over zijn hout. Overmatig gebruik van bossen in het zuiden van Limburg van de hoge middeleeuwen tot in de 20e eeuw’, Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg. Jaarboek van het sociaal- historisch centrum voor Limburg, XXVIII (Assen: Van Gorcum, 1983, 156 blz., ISBN 90 232 2031 5) 19-63.Deze studie is het resultaat van samenwerking tussen een historicus en een bodemdeskundige en handelt over de invloed van sociale en economische omstandigheden op het bosbeheer. De bodemkundige implicaties van het bosgebruik in het verleden werken nog altijd door in de structuur van de bodem. | |
G. Lemmens en J. Bogaers, Nijmeegs zilver, 1400-1900 (Catalogi van het kunstbezit van de gemeente Nijmegen V; Nijmegen: Nijmeegs museum ‘Commanderie van Sint-Jan, 1983, 104 blz.).Is uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘Nijmeegs zilver, 1400-1900, die van 15 oktober tot en met 27 november in het Nijmeegs museum ‘Commanderie van Sint-Jan’ plaatsvond. Voorafgaand aan de eigenlijke catalogus staan artikelen over het goud- en zilversmedenambt te Nijmegen, Nijmeegse zilvermerken, en het werk van Nijmeegse zilversmeden. Daarop volgt een lijst van Nijmeegse zilversmeden met drie bijlagen. De eigenlijke catalogus valt in drie afdelingen uiteen: Nijmeegs zilver, niet-Nijmeegs zilver in de verzameling van de Commanderie van Sint-Jan en vervalsingen. | |
J.A. Kuiper, De Delftse Markt in tijd en ruimte (Delft: Delftse universitaire pers, 1984, 57 blz., ISBN 90 6275 152 0).Het oorspronkelijke grafelijke ‘Marcktvelt’ werd in 1436 aan de stad in eigendom overgedragen, zodat de Delftse markt als openbare ruimte kan bogen op een geschiedenis van bijna 550 jaar. Kuiper behandelt de volgende aspecten: de Grote Markt binnen de stedelijke structuur van het historische Delft, als ruimtevorm, de optische effecten van afwijkingen in profielen en grondplan en het beeld van Hugo de Groot. Hij eindigt met enige aanbevelingen die het ruimtelijk beeld van de Grote Markt kunnen verbeteren. | |
R. Borman, Van Flevomeer tot IJsselmeer (Zutphen: Terra, 1982, 258 blz., ƒ49, -, ISBN 90 6255 111 4).De tien hoofdstukken behandelen bepaalde aspecten en geven geen doorlopend chronologisch verhaal. Borman voert de lezer als een reisleider langs de plaatsen rond het huidige IJsselmeer en schrijft ook over scheepvaart en scheepsarcheologie. Het boek bevat voor een zo populaire publikatie een vrij uitgebreide literatuurlijst en zelfs een register (H.P.H.J.). | |
H. Eynikel, Onze Kongo. Portret van een koloniale samenleving (Antwerpen: Standaard uitgeverij, 1983, 252 blz., BF 1490, -, ISBN 90 02 146 868).Een rijk met foto's geïllustreerd populariserend boek over de Belgisch-Zairese betrekkingen die in de zestiende eeuw begonnen toen een Vlaamse pater, Joris van Geel, in de Beneden-Kongo de marteldood stierf. Er wordt een beeld geschetst van de verschillende sociale groepen binnen de koloniale samenleving, de staatsadministrateurs, de militairen, werknemers in grote bedrijven, missionarissen en de blanke vrouw. | |
F.C.J. Ketelaar, ‘Oude rechten op wind en water’, De Hollandsche molen (1983) 90-96.Tot de koninklijke rechten die in handen kwamen van leenmannen, later van soevereine landsheren, behoorde het recht op de bevaarbare stromen. Naar analogie van het stroomregaal, dat zich ook tot de watermolens uitstrekte, werd later in sommige streken ook de wind tot de regalia gerekend. De auteur behandelt het recht van windvang en het stuwrecht. | |
[pagina 544]
| |
A.J. Busch, H.C. Landheer, Latijnse school en gymnasium: klassiek onderwijs in Gorin- chem vanaf 1600 (Merewade VI; Gorinchem: Merewade, 1983, 90 blz., ƒ22,50, ISBN 90 70544 03 2).De eerste authentieke vermelding van de Latijnse school in Gorinchem dateert van 1 april 1600. Rector mr. Cornelys Petreius werd toen aangenomen als lidmaat van de gereformeerde gemeente te Gorinchem. A.J. Busch beschrijft de eerste rectoren en het schoolprogramma, de rectoren in de pruikentijd, de Franse tijd en de negentiende eeuw. H.C. Landheer behandelt onder andere de oprichting van het gymnasium, de jaren 1940-1945, de huisvesting en het schoolleven. | |
M.E. van Opstall, e.a., Vier eeuwen Nederland-Japan. Kunst-wetenschappen-taal-handel (Lochem: De Tijdstroom bv. 1983, 65 blz., ƒ15, -, ISBN 90 6087 992 9).Deze bundel artikelen over de Japans-Nederlandse betrekkingen is in samenwerking met het ministerie van buitenlandse zaken tot stand gekomen en is aldus samengesteld: M.E. van Opstall, ‘Japans-Nederlandse betrekkingen 1609-1856’; F. Vos, ‘Het dagelijks leven der Nederlanders op Deshima’; W. van Gulik, ‘Hollanders in de Japanse kunst’; J. de Vries, ‘Diplomatieke en culturele betrekkingen’ en F. Vos, ‘De Nederlandse taal in Japan’. | |
M. Langelaar, Drie eeuwen lutheranisme in Naarden-Bussum (Naarden: Poolman, 1983, 109 blz., ISBN 90 6499 017 4).Schetst in grote lijnen de geschiedenis van de lutherse kerk in Nederland en beschrijft vervolgens het wel en wee van de evangelisch lutherse gemeente Naarden voor de periode 1640-1900 en de evangelisch-lutherse gemeente Naarden-Bussum voor de jaren 1900-1983. | |
I.V.T. Spaander en R.A. Leeuw, De stad Delft. Cultuur en maatschappij van 1667 tot 1813 (2 dln.; Delft: Stedelijk Museum het Prinsenhof, 1982, deel I 191 blz. tekst, deel II 324 afb.); C. Postma, Delftse regenten in het bestuur van het hoogheemraadschap van Delfland, 1787-1795 (Hoogheemraadschap van Delfland, 1983, 13 blz.).Het boek verscheen bij de gelijknamige tentoonstelling die van 18 december 1982 tot en met 27 februari 1983 te Delft plaatsvond. Vijfenveertig auteurs schetsen in een groot aantal korte opstellen een beeld van Delft in de periode 1667-1813. Er wordt ingegaan op de plaats van Delft in het geheel der Nederlanden, het bestuur, de bouwkundige aspecten, handel en economie, het geestelijk, sociaal en kunstzinnig leven. Een van die korte opstellen, geschreven door C. Postma, is uitgewerkt en als een afzonderlijke publikatie verschenen. Het opstel bevat naast biografische aantekeningen over de bestuurders een beschrijving van de politieke moeilijkheden in de jaren 1787/1788 en 1795 met betrekking tot het hoogheemraadschap. | |
L.H. Albers en J.T. Pemmelaar, Amelisweerd en Rhijnauwen (Historische reeks Utrecht II; Utrecht: Matrijs, 1983, 72 blz., ISBN 90 70 482 118).Handelt over de geschiedenis en het beheer van de landgoederen Rhijnauwen, Oud en Nieuw Amelisweerd. Op alle drie de landgoederen zijn de overblijfselen te zien van minstens drie perioden van aanleg; de geometrische (omstreeks 1700), het rococo (tussen 1740-1770), toen men weer afwisseling probeerde te maken door binnen het geometrische patroon diagonalen en kronkelpaadjes aan te leggen en de Engelse landschapsstijl, die in ons land pas na 1820 op grootsere wijze werd toegepast en waarvan men de resten kan zien op Nieuw Amelisweerd. Op Rhijnauwen is de geometrische aanleg nog duidelijk te herkennen en het park van Oud Amelisweerd dat tussen 1761 en 1770 werd aangelegd draagt vele kenmerken van het rococo. | |
A. Angerman, e.a., Een tipje van de sluier. Vrouwengeschiedenis in Nederland, III (Amsterdam: SUA, 1984, 159 blz., ƒ15, -, ISBN 90 6222 108 4). | |
[pagina 545]
| |
Dit derde deel van Tipje van de sluier - een uitgave van het landelijk overleg vrouwengeschiedenis - bevat ondermeer bijdragen over de vroedvrouwen in de Republiek in de achttiende eeuw (Chr. Dekkers), de negentiende-eeuwse strijd tegen de prostitutie (C. Japenga), arbeidersvrouwen en zuigelingenzorg in Amsterdam tussen 1900 en 1914 (J. Spoorenberg), Mathilde en Floor Wibaut over het huwelijk in de jaren dertig (P. Rol). In het boekje zijn tevens adressen te vinden van organisaties en archieven die zich toeleggen op vrouwengeschiedenis. | |
J. van Zuijlen en T. Angenent, Uit de brand (Oss: Jan Cunencentrum, 1983, 98 blz., ISBN 90 6763 002 0).Beschrijft 225 jaar georganiseerde brandbestrijding in Oss, 1757-1982. In bijlage is onder andere opgenomen het reglement ter voorkoming van brand uit 1757. | |
H. Wieringa, ed., Waterstaat in Overijssel (Heino: Sono, 1983, 175 blz.).Deze bundel is uitgegeven door de provincie Overijssel ter gelegenheid van honderd jaar provinciale waterstaat in Overijssel (1882-1982). De beschrijving van de regionale waterstaatshistorie vormt een nog nauwelijks ontgonnen terrein en een enigszins aaneengesloten historisch overzicht voor Overijssel ontbreekt. Dit boek poogt in deze leemte te voorzien. Na een schets van de historie van de waterstaat in vogelvlucht worden achtereenvolgens behandeld: waterschappen, hoog water, waterhuishouding, scheepsvaarwegen, wegen en honderd jaar bruggenbouw. | |
Middeleeuwen
| |
M. Langelaar, De opgravingen in de pandhof der St. Servaas te Maastricht 1953-1954 (Naarden: H. Poolman (Kloosterstraat 20), 1980, 42 blz., ƒ14,50, ISBN 90 6499 007 7).De pandhof en de kloostergang, waaromheen de gebouwen van het vroegere Servatiussticht zijn opgericht, liggen ten noorden van de huidige parochiekerk. De opgravingen hebben aangetoond dat er oudtijds op die plaats een kapel heeft gestaan van geringe afmetingen. Ook zijn er drie soorten graven aangetroffen: van vóór 400, van wat later tijd zonder bijgaven en tenslotte graven uit de zesde-zevende eeuw met bijgaven. De interpretatie van dit alles is moeilijk. Het staat in ieder geval vast dat het Servatiussticht oeroud is en dat het christendom na Servatius continu in Maastricht is beleden. Het werk van mevrouw Langelaar is een doctoraalscriptie middeleeuwse bouwkunst. Sindsdien hebben nieuwe opgravingen in de Sint-Servaas wel sensationeler resultaten opgeleverd, die geïnterpreteerd zijn door Titus Panhuysen, de stadsarcheoloog van Maastricht, in de feestbundel voor archivaris Wouters (H.P.H.J.). | |
[pagina 546]
| |
W. Prummel, Excavations at Dorestad, II, Early Medieval Dorestad. An Archaeozoological Study (Nederlandse oudheden 11, Kromme Rijn projekt 2; Amersfoort: ROB, 's-Gra- venhage: Staatsuitgeverij, 1983, 273 blz., ƒ45, -, ISBN 90 12 04503 7).Het eerste deel over Dorestad, dat ik mocht aankondigen, ging over de haven te Dorestad (BMGN, IC (1984) 126). Dit tweede deel gaat over het zogenaamde Kromme Rijn projekt, het gebied, waarover C. Dekker al een magistraal werk heeft geschreven. Het bevat een aantal hoofdstukken voornamelijk over de resten van flora en fauna. De schrijfster heeft zelfs een aantal dia's toegevoegd. Ze heeft geschreven over de wilde beesten, die daar werden gegeten, over de vogels, dat waren kippen, duiven, ganzen en wat niet al. De kooplieden bij Dorestad aten ook mosselen, vis en zoogdieren. Ze handelden wel degelijk in wol, hetgeen wel eens betwijfeld is. Het laatste hoofdstuk handelt over de economie in het algemeen, onder andere over ‘the food supply’. In Dorestad hield men zich met drie zaken bezig, met handel, met handwerk en met werk op het veld (H.P.H.J.). | |
J. Kuys en V. Paquay, Tiel en zijn kroniek (Tiel: Streekarchivariaat, 1983, 47 blz.).Betreft een gids bij de tentoonstelling die van 12 november tot en met 10 december 1983 in ‘De Groote Sociëteit’ te Tiel plaatsvond, ter gelegenheid van het verschijnen van de Nederlandse vertaling van het Chronicon Tielense (J. Kuys, e.a., ed., De Tielse kroniek. Een geschiedenis van de Lage Landen van de volksverhuizingen tot het midden van de vijftiende eeuw, met een vervolg over 1552-1566 (Amsterdam: Verloren, 1983, lxxi + 199 blz., ƒ39, -, ISBN 90 6550 003 0). De samenstellers gaan in op het Chronicon Tielense en zij laten iets zien over de geschiedenis van Tiel en omgeving in relatie tot het Chronicon. | |
A.S. Korteweg, Liturgische handschriften uit de Koninklijke Bibliotheek. Middeleeuwse manuscripten voor religieus gebruik [negende-zestiende eeuw] (Den Haag: Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum/Museum van het boek, 1983, 72 blz., ƒ12,50).De Koninklijke Bibliotheek bezit met ongeveer negentig handschriften en enkele tientallen fragmenten één van Nederlands grootste openbare collecties van voor de liturgie bestemde handschriften. Een deel van dit bezit is van 6 oktober 1983-14 januari 1984 tentoongesteld en door deze publikatie toegankelijk gemaakt. De geschiedenis van de collectie wordt beschreven en de lezer krijgt informatie over de middeleeuwse eredienst, kalenders en directoria, het missaal en zijn voorgangers, gradualen, psalters, brevieren, antifonaria, hymonaria, koorpsalters en getijdenboeken. | |
C. Bertrand, ‘Un manuscrit du ‘Triumphus Sancti Lamberti de castro Bullonio (xiie s)’ provenant de l'abbaye de Signy et conservé à Charleville’, Handelingen van de Koninklijke commissie voor geschiedenis, CXLVIII (1982) 193-204.Bouillon, in 1096 aan de prins-bisschop van Luik, Otbert, verkocht, werd in 1134 wederrechtelijk in bezit genomen door Reinoud van Bar en in 1141 door de toenmalige prins-bisschop van Luik, Albero II van Chiny, door een list heroverd. Enkele minder belangrijke relieken gaf men uit voor die van Sint-Lambertus zodat de patroonheilige de tegenpartij schrik aanjoeg, terwijl zijn relieken in de kathedraal van Luik bleven staan. Het bovengenoemde handschrift is de oudste bron waaraan deze gegevens zijn ontleend. De tekst van het inmiddels verloren gegane handschrift is uitgegeven in 1613 en in 1866 (MGH, SS, XX (1866) 498-511). Mw. Bertrand heeft een nieuw eigentijds handschrift ontdekt, getiteld: ‘Triumphus beati Lamberti episcopi et martyris de castro Bulonio’, en het bevindt zich in de stadsbibliotheek van Charleville als manuscript no. 117. | |
[pagina 547]
| |
E.D. Eijken, ‘De Overijsselse bezittingen van het Westfaalse klooster Clarholz’, Overijsselse historische bijdragen, XCVIII (1983) 42-84.Het bij Rheda in het bisdom Osnabrück gelegen premonstratenzer klooster Clarholz bezat in het begin van de zestiende eeuw goederen in het land van Vollenhove, voornamelijk in de omgeving van de tegenwoordige plaats Zwartsluis. Clarholz ontleende zijn rechten aan een schenking die Rudolf van Steinfurt in 1133 had gedaan aan de kerk te Lette bij Rheda ten behoeve van een nog te stichten klooster. Eijken geeft een beschrijving van de goederen in de vijftiende en de zestiende eeuw en hij laat aan de hand van de ontvangen pachten (1473-1549) zien hoe de inning plaatsvond. De proost van Clarholz, of een door hem gemachtigde, reisde af naar Hasselt of Zwartsluis en nam daar de pachten in ontvangst. Bij acte van 12 december 1549 verkocht het klooster al zijn bezittingen in Overijssel aan Gosen van Raesfelt, drost van Twente, die vooral bekend is geworden als bouwer van het huis Twickel bij Delden. | |
N.L. van Dinther, ‘Archeologisch onderzoek in de oudste polder van Poortugaal’, Westerheem, XXVIII (1979) 268-279.In de jaren 1164-1170 werd het westelijk deel van het eiland IJsselmonde geteisterd door overstromingen, die dit gehele gebied voor bewoning verloren deed gaan. Alle documentatie daarover staat in het eerste deel van het grote werk van M.K. Elisabeth Gottschalk. Het gebied is wel opnieuw bedijkt, maar er is geen uitgifte-oorkonde voorhanden. Hier kunnen onze vakbroeders, de archeologen, zich nuttig maken. Het artikel is geïllustreerd met mooie foto's en schetskaartjes van de situatie ter plaatse (H.P.H.J.). | |
A.J.J. Mekking, ‘Bijdragen tot de bouwgeschiedenis van de Sint-Servaaskerk te Maastricht, III, de westpartij (slot)’, Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg, CXIX (1983) 59-196.Geeft een nadere datering en interpretatie van de bouwvormen en de bouwsculptuur van de westpartij van de Sint-Servaaskerk. Deze vierde bouwfase is te dateren in de tweede helft van de twaalfde eeuw. De Sint-Servaas was toen geen kathedraal maar een grafkerk van bisschoppen, met een proost aan het hoofd, die aartsbisschop en rijkskanselier was. Het was een rijksonmiddellijke ‘eigenkerk’ van de proost. Men is op het laatst in 1168 met de werkzaamheden gestart en deze moeten rond 1200 nagenoeg beëindigd zijn. | |
Herbert Sarfatij, ‘Münzschatzgefässe in den Niederlanden, I, Die Periode 1190-1566’, Berichten van de Rijksdienst voor het oudheidkundig bodemonderzoek, XXIX (1979) 491-526.De eerste schatvondst was die bij Arnhem uit 1950, wel de belangrijkste vondst ooit gedaan in de Nederlanden, de laatste die bij Doornspijk een jaar later. In dit stukje vindt men nu letterlijk alles wat nodig is. Na een inleiding waarin het reeds lang bekende feit dat munten onschatbare dateringselementen zijn, met name bij de vondsten van aardewerk, nogmaals wordt onderstreept, volgt een analytische opgave van de dertig vondsten, een ‘Schema in zeitlicher Folge’ en een bibliografie (H.P.H.J.). | |
Jochim Vennebusch, ‘Unbekannte Miracula des Caesarius von Heisterbach’, Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein, CLXXXIV (1981) 7-20.De auteur heeft acht wonderverhalen weten te achterhalen die tot nog toe niet bekend waren, geschreven door de cisterciënzer abt wiens ‘Dialogus Miraculorum’ ook voor de Nederlandse geschiedenis van belang is. Ze stammen uit de late handschriften en zijn niet spectaculair (H.P.H.J.). | |
[pagina 548]
| |
W.J. Alberts, Der Rheinzoll Lobith im spaten Mittelalter (Rheinisches Archiv CXII; Bonn: Ludwig Röhrscheid Verlag, 1981, 107 blz., DM38, -, ISBN 3 7928 0440 9); J.M. van Winter, ‘Nahrung auf dem Lobither Zollhaus, auf Grund der Zollrechnungen aus dem Jahren 1426-27, 1427-28 und 1428-29’, in: T.J. Hoekstra, e.a., ed., Liber Castellorum (Zutphen: De Walburg Pers, 1981, 398 blz., ƒ59,50, ISBN 90 6011 436 1) 338-348.De tol van Lobith was de voornaamste inkomstenbron van de graven (hertogen) van Gelre. In 1294-1295 leverde deze 44% van de inkomsten in het drostambt Gelre, de voogdij Gelre en het ambt Betuwe. Van 1200-1479 was de tol in het bezit van de Gelderse landsheren. Oorspronkelijk lag deze te Arnhem, in 1224 is hij verplaatst naar Lobith, waarschijnlijk in verband met de verlegging van de Waalarm. Voor drie jaren weten we ook wat er gegeten is op het tolhuis, dat in de vijftiende eeuw ten westen van de Rijn lag. Daarbij maakte het verschil of er voorname gasten logeerden, dan wel dat de tollenaar slechts te zorgen had voor de 16 à 18 man van zijn normale personeel. Alberts geeft een analyse van het hele handelsverkeer, tot zelfs een beschrijving van de scheepstypen toe, hij besteedt ook aandacht aan het keukenboeck van 1428-1429 en mevrouw Van Winter heeft een overzicht van de prijzen kunnen samenstellen (H.P.H.J.). | |
J.G.N. Renaud, ed., Rotterdam Papers IV. A Contribution to Medieval Archaeology. Teksten van lezingen, gehouden tijdens het symposium ‘De middeleeuwse stad en de kwaliteit van het bestaan’ van 25 t/m 27oktober 1979 (Rotterdam: Coördinatiecommissie van advies inzake archeologisch onderzoek binnen het ressort Rotterdam, 1982, xi + 204 blz.).Zestien artikelen, die niet alle de Nederlanden betreffen, een voorwoord van J. Aarnoudse en een openingsrede van P.J. Yperlaan vormen de inhoud van dit deel. W.C. Wijntjes schrijft over de watervoorziening van de middeleeuwse stad en dat is een goed voorbeeld van het feit dat de auteurs ook over de grenzen hebben gekeken. C.L. Verkerk schrijft over de bevolking van de Gelderse steden in de veertiende eeuw, met name die van Arnhem, waarover hij een dissertatie voorbereidt. Toen was Arnhem volgens de auteur nog een kleine stad, veeleer een dorp (H.P.H.J.). | |
C.L. Verkerk, ‘Arnhem, van koningsgoed tot stad’, Bijdragen en Mededelingen Gelre, LXXIV (1983) 1-40; idem, ‘Het stadsrechtprivilege van 13 juli 1233 van Arnhem’, ibidem, 41-49.Van eigendom van de koning en het Frankische rijk met een domaniale exploitatievorm werd Arnhem in de achtste eeuw een gebied onder twee heren, een geestelijke instelling en een wereldlijke. Op het eind van de tiende eeuw kwam er nog een geestelijke instelling bij. Door het stadsrechtprivilege van graaf Otto in 1233 werd de nieuwe stad weer onder één enkele heer gebracht, de graaf en na 1339 de hertog van Gelre. De tweehorigheid bleef tot het midden van de vijftiende eeuw voortleven in het bestuurs- en gerechtsapparaat, aldus luidt de hypothese van Verkerk. Vervolgens bespreekt hij de (on)echtheid van de Gelderse stadsrechtoorkonden, in het bijzonder van Zutphen, Arnhem en Wageningen. | |
Rudolf Holbach, ‘Die Regierungszeit des Trierer Erzbischofs Arnold (II) von Isenburg. Ein Beitrag zur Geschichte von Reich, Territorium und Kirche urn die Mitte des 13. Jahrhunderts’, Rheinische Vierteljahrsblätter, XLVII (1983) 1-66.Het episcopaat van Arnold van Isenburg begon in 1242. Holbach geeft een nogal feitelijk relaas en heeft geen hoge dunk van de kwaliteiten van de aartsbisschop. Deze lagen voornamelijk op wereldlijk gebied, maar zoiets mag men verwachten in de dertiende eeuw (H.P.H.J.). | |
M.P. van Buijtenen, G. Gerritsen-Geywitz, De bijbel van de Regulieren te Utrecht, 15e-eeuws schisma in het licht van 13e-eeuws Frans handschrift (Utrecht: Universiteitsbibliotheek, 1984, 95 blz., ISBN 90 6194 314 0).Deze publikatie is verschenen ter gelegenheid van het vierhonderdjarig bestaan van de | |
[pagina 549]
| |
Utrechtse Universiteitsbibliotheek en handelt over het bijbelhandschrift Utrecht, UB HS 29, hoogstwaarschijnlijk vóór het midden van de dertiende eeuw te Le Mans vervaardigd voor het kapittel van de kathedraal van Saint-Julien aldaar. Omstreeks 1300 bevond de bijbel zich in de Nederlanden en werd in 1452 door Bernardus Uuten Enghe aan de regulieren te Utrecht nagelaten. Het handschrift was ruim vóór 1670, toen de tweede signatuur werd aangebracht, in de UB aanwezig en maakt sindsdien deel uit van de collectie. G. Gerritsen-Geywitz verzorgde de codicologische beschrijving. Uit het handschrift zelf blijkt niet wat er na de vervaardiging met de bijbel gebeurde. M.P. van Buijtenen beschrijft de lotgevallen van het handschrift (tot 1452) en hij stelt - in tegenstelling tot Hulshof - dat de bijbel wel identiek is aan het kostbare exemplaar dat omstreeks 1427 beleend werd door Johannes Passert, prior van het aan Maria en de twaalf apostelen toegewijde convent van de reguliere kanunniken te Utrecht. Het in de titel genoemde schisma betreft het Utrechtse schisma, een strijd tussen voor- en tegenstanders van verkozen, afgezette en ondergeschoven bisschopppen op de Utrechtse zetel, die zich afspeelde van 1423 tot 1452. | |
A.S.M. Siebelt, ‘De groei van Bergen op Zoom in de dertiende eeuw’, Jaarboek ‘De Oranjeboom’, XXXVI (1983) 85-99.Siebelt beschrijft de ontwikkeling van Bergen op Zoom in de dertiende eeuw. In de tweede helft van die eeuw groeide de nederzetting uit tot een stad, een ontwikkeling die het duidelijkst tot uitdrukking komt in het verschijnen van oppidani in 1260 en uiteindelijk in de vorming van een aparte heerlijkheid in 1289. De nederzetting is veel ouder dan de dertiende eeuw, vondsten wijzen op de aanwezigheid van een nederzetting in de tiende eeuw. | |
Chr. de Backer, ‘Vroegste ontstaan en ontwikkeling van het apothekersberoep in Vlaanderen, voornamelijk te Gent’, Academiae Analecta. Mededelingen van de Koninklijke Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Klasse der wetenschappen, XLV (1983) 65-88.Schetst een beeld van het ontstaan en de ontwikkeling van het apothekersberoep in Vlaanderen, in het bijzonder getoetst aan de situatie te Gent vanaf de tweede helft der dertiende eeuw tot omstreeks 1500. De auteur vestigt de aandacht op een unieke verzameling van farmaceutische voorschriften uit de tweede helft van de vijftiende eeuw die duidelijk laten zien wat de toenmalige geneesheren voorschreven. | |
J.G. Heymans, ed., Van den derden Eduwaert (Tekst en Tijd X; Nijmegen: Alfa, 1983, 142 blz., ƒ20, -, ISBN 90 70407 20 5).De uitgever van deze rijmkroniek meent dat de auteur niet Jan van Boendale kan zijn geweest, zoals tot dusverre is aangenomen. De teksteditie wordt voorafgegaan door een beschouwing over de Brabantse historiografie tussen ca. 1270 en 1350 (3-89). Heymans stelt dat er vanaf de jaren veertig van de veertiende eeuw een accentverschuiving in de geschiedschrijving optreedt. De aandacht van de geschiedschrijvers gaat dan vooral uit naar contemporaine gebeurtenissen en één van de duidelijkste representanten is bovengenoemde kroniek (geschreven na 1341 en voor 1350). | |
Franz-Reiner Erkens, ‘Der Prozess des Kölner Erzbischofs Siegfried von Westerburg mit dem Grafen von Holland’, Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein, CLXXXV (1982) 25-38.In 1279 kwam het Sticht Keulen praktisch onder heerschappij van Floris V van Holland te staan. De aartsbisschop was daarover niet erg content en wendde zich tot de curie. Veel succes had hij daarmee niet en in 1282 werd hij zelfs in de kerkelijke ban gedaan in de Dom van Utrecht (H.P.H.J.). | |
[pagina 550]
| |
J.G.N. Renaud, e.a., Het kasteel Voorst. Macht en val van een Overijsselsche burcht, circa 1280-1362 (Werken Vereeniging Overijsselsch regt en geschiedenis XXXVI; Zwolle: Waanders, 1983, 160 blz., ƒ20, -, ISBN 90 6630 015 9).Deze bundel, die is verschenen naar aanleiding van een opgraving, bevat ondermeer artikelen van J.G.N. Renaud over castellologie in Overijssel, van A.D. Vertinde over de opgravingsplattegrond en reconstructies van het kasteel Voorst en over vondsten uit de Voorst, van H.M. Zijlstra-Zweens over Deventers aandeel in de oorlog van 1362 en van R. van Beek over het onroerend goed van de familie Van Voorst in de veertiende eeuw. | |
Mariene Nikolay-Panter, ‘Terra und Territorium in Trier an der Wende vom Hoch- zum Spätmittelalter’, Rheinische Vierteljahrsblätter, XLVII (1983) 67-123.Land is een begrip dat sedert Otto Brunners studie Land und Herrschaft de Duitse historiografie beheerst. In bronnen uit het gebied van Trier komt het begrip lant of terra in het Latijn pas sinds de veertiende eeuw voor. Volgens de schrijfster komt dit omdat daar toen pas Land in de zin van Otto Brunner heeft bestaan, terwijl dat in Zuidoost-Duitsland al in de tiende of elfde eeuw te constateren was (H.P.H.J.). | |
P.C.M. Hoppenbrouwers, H.P.H. Jansen, ‘Dr. Camps’ levenswerk. Het oorkondenboek van de Meijerij’, Varia Historica Brabantica, XI (1982) 1-17.In 1979 is in twee banden het eerste deel verschenen van het oorkondenboek van Noord-Brabant. Er zullen nog drie delen volgen: over de heerlijkheden Breda en Bergen op Zoom, over de landen van Heusden en Altena en over de oostelijke heerlijkheden Cuyk, Ravestein, Megen, Boxmeer en Bokhoven. Aan het tweede deel wordt thans gewerkt door M. Dillo. De auteurs hebben het belang van de publikatie aangetoond door de aandacht te vestigen op een commotie binnen Den Bosch in de jaren 1305-1306, die tot nog toe nauwelijks bekend was, maar waarover Camps heel wat stukken heeft gepubliceerd (H.P.H.J.). | |
L. de Leeuw, ‘De vroegste stadsrekeningen van Arnhem (1353-1417)’, Bijdragen en Mededelingen Gelre, LXXIV (1983) 50-72.Geeft een oordeel over de waarde van de Arnhemse stadsrekeningen als bronnenmateriaal voor kwantitatief historisch onderzoek. Het artikel is gebaseerd op een onuitgegeven doctoraalscriptie ‘De Arnhemse stedelijke financiën, 1353-1417’ (2 dln.; Nijmegen: Katholieke Universiteit, vakgroep middeleeuwse geschiedenis, 1980). | |
E.W.F. van den Elzen, G.M. de Meyer, ‘Aan handen en voeten gekwetst. Strafrecht te Deventer op het einde van de middeleeuwen’, Overijsselse historische bijdragen, XCVIII (1983) 23-41.Naar aanleiding van een verzoek van Alva had de magistraat van Deventer de gang van zaken met betrekking tot de strafrechtspleging in 1569 laten optekenen zoals die ‘van oldinghes her’ in de stad plaatsvond. Deze volledige inquisitoire procedure tot en met de pijnbank is terug te voeren naar het einde van de veertiende eeuw. De auteurs, die hun onderzoek baseren op de Deventer stadsrekeningen, hebben een verwijzing naar folterpraktijken uit 1362 gevonden. Dit is naar hun mening zeer waarschijnlijk de oudste zekere indicatie voor de toepassing van pijnlijk verhoor. Het is, tot nog toe, de oudste vermelding van deze praktijk in de Nederlanden. | |
W.J. Alberts, Arnhem. Het leven in een middeleeuwse stad (Dieren: De Bataafsche Leeuw, 1983, 72 blz., ƒ29,50, ISBN 90 6707 014 9).Beschrijft het leven in Arnhem in de eerste helft van de vijftiende eeuw. De auteur put zijn | |
[pagina 551]
| |
gegevens voornamelijk uit de voor een deel gepubliceerde Arnhemse stadsrekeningen. Tal van aspecten van het stedelijk leven worden aangestipt, zoals de relatie tussen kerk en wereld, kerkespraak, strafbedevaarten, handel, nijverheid, stadsbranden, feesten, herbergen, armenzorg en volksgezondheid. | |
V. Paquay, ‘De stichting van de Wendelinuskapel te Breda’, Jaarboek ‘De Oranjeboom’, XXXVI (1983) 1-34.Beschrijft de stichting van de vijftiende-eeuwse Wendelinus kapel (1440-1458) te Breda en behandelt de volgende vragen: wie was Wendelinus, waar werd hij vereerd en welke functie had hij in de vijftiende-eeuwse devotie? Door wie en met welke motieven is de stichting tot stand gekomen en hoe past de kapel in het stadsbeeld van Breda? | |
I. Gondrie, e.a., ed., Eyn corte decleringhe deser spere (Ruych-bewerp XV; 2 dln., Utrecht: Instituut De Vooys, 1983, 175 blz.).Betreft een kritische tekstuitgave van het vijftiende-eeuwse, in middelnederlands dialect geschreven, handschrift dat begint met de woorden: ‘Eyn corte...’. Het manuscript telt 26 bladzijden tekst, tabellen en tekeningen en het wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (Handschriften, signatuur IV, 27). De uitgevers, een werkgroep Utrechtse Neerlandici van het instituut De Vooys, stellen dat één van de bronnen van deze tekst op het gebied van de middelnederlandse wetenschapsliteratuur Hugo de Argentina's Compendium Theologicae Veritatis is en dat het een kopie is, die kort na 1464 van het origineel is gemaakt, waarschijnlijk in het klooster Ter Nood Gods te Tongeren. | |
Nieuwe geschiedenis
| |
N. Maddens, De beden in het graafschap Vlaanderen tijdens de regering van Karel V (Standen en Landen LXXII; Kortrijk: Heule, 1978, 479 blz.).Dit is een studie waarop de auteur in 1975 gepromoveerd is aan de universiteit van Leuven onder leiding van professor Van Houtte. Hierin wordt beschreven hoe de belastingheffing onder Karel V werd bedreven en Maddens schuwt daarbij minutieuze details allerminst. In grote lijnen komt zijn betoog hierop neer. In de zestiende eeuw hadden de afzonderlijke gewesten nog alles te zeggen bij de zo belangrijke kwestie van de beden, de Staten-Generaal speelde hierbij geen rol van betekenis. In Vlaanderen hadden de steden de overhand in de gewestelijke statenvergadering, vandaar dat de financiële lasten vooral op het platteland werden afgewenteld en dat met name de landbouwgrond werd belast. Het geldelijk aandeel van de steden kwam vooral via accijnzen binnen, hetgeen voedsel daar duur maakte. Er zijn wel pogingen geweest de verdeling, de zogenaamde pointinghe of zettinghe te herzien, maar die hadden niet veel succes en in wezen bleef het transport van Vlaanderen van 1517 bestaan. Er waren wel heel wat vrijstellingen en dat maakt de materie ingewikkeld. De studie, die grotendeels op onuitgegeven bronnen berust, vormt dan ook geen eenvoudige lectuur (H.P.H.J.). | |
[pagina 552]
| |
Robert Duplessis en Martha C. Howell, ‘Reconsidering the Early Modern Urban Economy. The Cases of Leiden and Lille’, Past and Present, XCIV (1982) 49-84.In tegenstelling tot Pirenne, Posthumus, Dobbs en vele anderen, die hadden betoogd dat een kapitalistisch, huisindustrieel systeem overheerste in de textielsteden van de Nederlanden na 1500, menen de auteurs dat er zowel in Leiden als in Rijssel nog veel warenproduktie was door handwerkslieden. Daartoe behoorden bijvoorbeeld de 300 kleine drapiers te Leiden. Grote drapiers zaten in het stadsbestuur, zij hadden in principe het kapitalisme kunnen bevorderen, maar deden dat niet om de sociale rust niet in gevaar te brengen (H.P.H.J.). | |
J. Kuys en J.T. Schoenmakers, Landpachten in Holland, 1500-1650 (Amsterdamse historische reeks I; Amsterdam: Historisch seminarium van de Universiteit van Amsterdam, 1981, 78 blz., ƒ15, -).Het onderzoek van Kuys en Schoenmakers heeft gediend als ondersteuning van de dissertaties van H. van Nierop en L. Noordegraaf van de Universiteit van Amsterdam. Zij hebben hun gegevens vooral gehaald uit de archieven van de grafelijkheidsrekenkamer van Holland en uit de stadsarchieven van Haarlem en Leiden. In de periode 1500-1650 zijn de grondprijzen in de Noordelijke Nederlanden gestegen. Dat is ook af te leiden uit de tabellen en grafieken die, na een methodische inleiding, het ‘pièce de résistance’ vormen van deze publikatie (H.P.H.J.). | |
Sherrin Marshall Wyntjes, ‘Vrouwen en godsdienstkeuze’, Jaarboek voor vrouwengeschiedenis, IV (Nijmegen: SUN, 1983, 157 blz., ISBN 90 6168 221 5) 92-105.Het vierde jaarboek voor vrouwengeschiedenis heeft als thema ‘vrouwen in de geschiedenis van het christendom’. Een van de vier artikelen heeft betrekking op de geschiedenis der Nederlanden. De auteur constateert op grond van biografiëen van voornamelijk adellijke dames dat vrouwen in het begin van de zestiende eeuw een bepalende invloed hadden op de godsdienstkeuze van hun familieleden, wat ten dele mogelijk was door het flexibele en open klimaat van de vroege reformatie. In de loop van de zestiende eeuw veranderde dat. | |
J. Kingma, De Groningse Luther-bijbel (Groningen: Universiteitsbibliotheek/Universiteitsmuseum, 1983, 54 blz.).In Groningen werd van 3 november 1983 tot 23 december 1983 een tentoonstelling georganiseerd rond Luthers exemplaar van het Nieuwe Testament, bezorgd en uitgegeven door Desiderius Erasmus in Bazel in 1527. Kingma merkt op dat Luther belangwekkende sporen van zijn lectuur in de kantlijn heeft nagelaten. Sporen die inzicht geven in Luthers opvatting over exegetische vragen en standpunten en die de gebruiker tevens kennis laten maken met Luthers karakter. | |
F. Doeleman, Lijst van civiele rechtszaken voor het hof van Utrecht, waarvan de processtukken in het archief van het hof zijn bewaard gebleven 1530-1630 (Utrecht: Rijksarchief Utrecht, 1980, 285 blz.).Wat kan men toevoegen aan deze uitvoerige titel die immers alles behelst wat de lezer verwachten mag aan te treffen in dit forse boek? Slechts dit. Het bevat een lijst van de stadhouders, de presidenten, procureurs-generaal, rentmeesters-generaal, griffiers en ordinaris en extraordinaris-raden die van 1530-1630 in het hof van Utrecht hebben gefungeerd. Tevens is het de eerste publikatie in een reeks toegangen van het Rijksarchief Utrecht. Mogen we hier de invloed zien van de rijksarchivaris C. Dekker, die immers niet zo enthousiast is over de traditionele methoden in het archiefwezen? Tenslotte bevat het een thesaurus met begrippenomschrijving. Iedereen die wel eens met juridisch materiaal heeft gewerkt, kan beseffen hoe belangrijk deze is (H.P.H.J.). | |
[pagina 553]
| |
J. Weernekers, De theologie van Angelus Merula, met name onderzocht op invloeden vanuit de reformatie (Dissertatie Utrecht, 1983; Amsterdam: Rodopi, 1983, 148 blz.).Deze theologische dissertatie is eveneens van belang voor historici. Merula, meer dan twintig jaar pastoor te Heenvliet, werd in 1553 in een inquisitieproces gewikkeld en overleed in 1557 vlak voor de executie. De auteur geeft een beschrijving van de theologie van Merula en hij onderzoekt in hoeverre specifieke invloeden van Luther of van een andere reformator aan te wijzen zijn. Hij concludeert dat Merula als aan de schrift gebonden pastoor geprobeerd heeft aan de basis de allernoodzakelijkste hervormingen door te voeren. Hij kon het niet over zijn hart verkrijgen de kerk van Rome te verlaten, al was hij diep beïnvloed door lectuur van Luther en Melanchton en hij bleef met een voluit reformatorische theologie werkzaam in de kerk van Rome tot de inquisitie daaraan een einde maakte. | |
T. Brienen en C.A. Tukker, Reformatie en nadere reformatie in Alblasserwaard en Vijfherenlanden (Kampen: De Groot-Goudriaan, 1984, 61 blz., ƒ12,90, ISBN 90 6140 093 7).Bevat de teksten van twee lezingen, namelijk C.A. Tukker, ‘De reformatie in Alblasserwaard en Vijfherenlanden’, uitgesproken op 15 september 1981 voor de classis Gorinchem der Nederlands hervormde kerk, en T. Brienen, ‘De nadere reformatie in Alblasserwaard en Vijfherenlanden’, uitgesproken op 21 januari 1982 voor dezelfde classis Gorinchem. | |
M.A. Beelaerts van Blokland, Wouter van Goudhoeven (Den Haag: M.A. Beelaerts van Blokland (Koninginnegracht 33), 1983, 45 blz., ISBN 90 9000 579 x).Beschrijft de persoon van Wouter van Goudhoeven (1577-1623) en het handschrift van het door hem geschreven werk: D'oude Cronycke en Historien van Hollant (met West-Vriesland) en Zeeland ende van Utrecht... (Dordrecht, 1620). | |
K.F. van Dijk, ed., Lierse bronnen, I, De rekeningen van de kerkmeesters, 1600-1625, II, De rekeningen van de heilige geestmeesters, 1577-1624 (2 dln.; De Lier: Werkgroep Oud-De Lier, 1982, 77 blz. + 210 blz.).De rekeningen van de kerkmeesters en van de heilige geestmeesters hebben oorspronkelijk deel uitgemaakt van het archief van de parochieraad. Na de opheffing van de raad in de Franse tijd zijn de archieven verdeeld; de notulen en rekeningen van de kerkmeesters bevinden zich nu in het archief van de kerkvoogdij van de hervormde gemeente in De Lier (inv. nr. KV 31), terwijl de fondsen van de heilige geest terecht kwamen bij het armbestuur van de gemeente, zodat de rekeningen van de heilige geestmeesters zich nu in het archief van de gemeente bevinden. Als bijlagen zijn achterin deel II een lijst van heilige geestmeesters, een repertorium op de landerijen en renten over de betreffende periode en een overzicht van de aanwezige jaarrekeningen opgenomen. | |
P. Biesboer, Schilderijen voor het stadhuis Haarlem, 16e en 17e eeuw. Kunstopdrachten ter verfraaiing (Haarlemse miniaturen III; Haarlem: De Vrieseborch, 1983, 72 blz., ISBN 90 6076 181 2).Biesboer reconstrueert de inrichting van het Prinsenhof en het stadhuis te Haarlem in de zestiende en zeventiende eeuw (1580-1683). Aanvankelijk vertoonden de voorstellingen een duidelijke relatie met de Haarlemse historie en gebeurtenissen, later niet meer. Na 1670 onderstreepten ingewikkelde moraal-ethische, zinnebeeldige voorstellingen van goed bestuur, evenals bij het stadhuis van Amsterdam, de functie van de verschillende vertrekken. In 1683 verleende de stad de laatste kunstopdracht. | |
Harry Chr. van Bemmel, ‘Twee eeuwen boekdrukkunst in Arnhem’, Bijdragen en Mededelingen Gelre, LXXIV (1983) 73-102.Geeft een overzicht van Arnhemse drukkers, boekverkopers en uitgevers van 1581 tot 1800. | |
[pagina 554]
| |
Peter Paul de Baar, Els Kloek, Tom van der Meer, Balthasar G. Het relaas van een katholieke jongen die Willem van Oranje vermoordde en bijna heilig verklaard werd (Amsterdam: Syndikaat, 1984, 124 blz., ISBN 90 6719 002 0).De auteurs behandelen de volgende vragen: waar groeide Balthasar Gerards op; hoe bereidde hij zijn daad voor; wat gebeurde er tijdens de verhoren van Gerards en hoe werd hij ter dood gebracht; waarom probeerden Nederlandse katholieken een heilige van hem te maken en wat verdiende de familie Gerards aan deze huurmoord? Het relaas eindigt met een historiografisch overzicht ‘Het portret van de moordenaar 1584-1984’. Het is een populaire uitgave, bestemd voor een breed publiek. Het verhaal is niet geannoteerd, het bevat wel veel citaten en er is een korte literatuurlijst opgenomen. | |
Jaarboek Fries Scheepvaart museum en oudheidkamer (1982).Bevat vier artikelen over de admiraliteit van Friesland. C.W.J. Schaap, ‘De admiraliteit van Friesland. Haar vlagofficieren en schepen’, 43-77, schetst de geschiedenis van het admiraliteitscollege. Schaap behandelt de verschillende gebruikte scheepstypen, geeft een opsomming van de vlagofficieren en besluit met een lijst van de schepen van de admiraliteit (133 met name genoemde en 16 naamloze, in de literatuur aangetroffen, schepen), waarvan hij verschillende bijzonderheden geeft, zoals naam, type, bouwjaar, stukken geschut, optreden enz. Twee aanwinsten van het museum uit 1982 gaven aanleiding tot het schrijven van de volgende artikelen: J.P. Puijpe, ‘Een kanon van de admiraliteit van Friesland uit 1613’, 78-80 en S. ten Hoeve, ‘De vlootbijbel van ds. Evert Pietersz. Napjus’, 81-83. Het geheel wordt besloten door G.J.A. Raven, ‘Bronnen voor de geschiedschrijving van de admiraliteit van Friesland, 1597-1795’, 84-87. | |
P.J.J. van Thiel, C.J. de Bruyn Kops, Prijst de lijst (Amsterdam: Rijksmuseum, 1984, 320 blz., ISBN 90 12 04579 7).Betreft de catalogus van de tentoonstelling die van 6 april tot 1 juli 1984 in het Rijksmuseum plaatsvond. P.J.J. van Thiel doet verslag van een onderzoek naar vorm en functie van de Hollandse schilderijlijst in de zeventiende eeuw en hij geeft archivalische gegevens over lijsten, lijstenmakers, vergulders en de praktijk van het inlijsten. In bijlage geeft hij de naamlijst van lijstenmakers en een lijst van schilderijen, vermeld met schildersnaam, onderwerp en lijst. C.J. de Bruyn Kops heeft de praktische en technische aspecten belicht van het onderzoek naar de ontwikkeling en toepassing van de Nederlandse schilderijlijst in de zeventiende eeuw. In bijlage geeft hij een overzicht van lijstprofielen. De catalogus wordt afgesloten met een index op de gecatalogiseerde en vermelde lijsten. | |
H. van Gangelen, Groninger pottenbakkers en hun pottenbakkerijen in de 17e en 18e eeuw (Utrecht: Matrijs, 1983, 52 blz., ƒ17,50, ISBN 90 70482 08 8).De auteur schetst in deze publikatie het verloop van een tweeëntwintigtal pottenbakkerijen in de stad Groningen in de zeventiende en achttiende eeuw aan de hand van in archieven teruggevonden personalia en archivalia van achtenzestig pottenbakkers. | |
F. Baudouin, ‘De toren van de Sint-Carolus-Borromeuskerk te Antwerpen’, Academiae Analecta. Mededelingen van de Koninklijke Academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Klasse der schone kunsten, XLIV (1983) 13-56.Deze verhandeling bestaat uit de tekst van twee lezingen die op 9 mei en 6 juni 1983 in de klasse der schone kunsten werden voorgedragen. De toren van de Sint-Carolus-Borromeuskerk te Antwerpen werd vermoedelijk omstreeks 1617 ontworpen en is in 1621 voltooid. De auteur | |
[pagina 555]
| |
meent dat de toren zonder de creatieve inbreng van Rubens nooit zo'n evenwichtige, kloeke en tegelijk sierlijke vormgeving zou hebben gekregen. Het silhouet van deze toren heeft tot diep in de achttiende eeuw in de Zuidelijke Nederlanden navolgers gevonden. | |
E. Oey-De Vita en M. Geesink, ed., Academie en Schouwburg. Amsterdams toneelrepertoire 1617-1665 (Amsterdam: Huis aan de drie grachten, 1983, 295 blz., ƒ35, -, ISBN 90 6388 391 9).Dit boek valt in twee onderdelen uiteen: een uitgave van het repertoire van Costers Academie (1617-1637) en van de eerste Amsterdamse Schouwburg (1637-1665) en het is gebaseerd op het thans bekende bronnenmateriaal. Beide delen hebben een aparte inleiding waarin de bronnen worden beschreven en toegelicht. Het materiaal van de Academie is verzameld en bewerkt door M. Geesink en het materiaal van de Schouwburg is bewerkt door E. Oey-De Vita. | |
F.T. Scholten, Rombout Verhulst in Groningen. Zeventiende-eeuwsepraalgraven in Midwolde en Stedum (Stad en Lande. Historische Reeks I/II; Utrecht: Matrijs, 1983, 79 blz., ISBN 90 70482 10 x).De enige praalgraven in de provincie Groningen zijn het werk van de bekende Hollandse beeldhouwer Rombout Verhulst (1624-1698) en het zijn de grafmonumenten voor Carel Hieronymus, vrijheer van In- en Kniphuizen in de kerk van Midwolde en voor Adriaan Klant, heer van Stedum, in de kerk te Stedum. De auteur vraagt zich ondermeer af hoe de nabestaanden er toe kwamen de opdracht aan Verhulst te geven en hij heeft onderzocht welke oude tradities in de sculptuur door Verhulst zijn voortgezet en welke vernieuwingen hij heeft aangebracht. Het boek is verlucht met fraaie illustraties. | |
J.H.M. van de Westelaken, ‘Financiële achtergronden van het beleg van Den Bosch’, Varia Historica Brabantica, XI (1982) 17-51.Het beroemde beleg van 1629 heeft voortdurend met geldgebrek te kampen gehad. Dat kwam mede door het verouderde quotensysteem en Holland, dat het voornaamste deel van de gelden moest opbrengen, was als zeeprovincie niet echt geïnteresseerd in de verovering. Toch is de stad tenslotte veroverd, omdat daardoor de grenzen beveiligd werden en dat was zelfs voor Holland voordelig. Het artikel berust op archiefonderzoek (H.P.H.J.). | |
R. Feenstra, ‘Hugo de Groots oordeel over de 16e eeuwse beoefenaars van het Romeinse recht: een herinterpretatie van 55 der Prolegomena van De iure belli ac pacis’, in: J.M. van Dunne, e.a., Na oorlog en vrede. Twaalf opstellen bij het dertiende lustrum van Societas luridica Grotius en de vierhonderdste geboortedag van Grotius (Arnhem: Gouda Quint bv, 1984, 133 blz., ISBN 90 600 0328 4) 23-29.Feenstra beperkt zich in deze bijdrage tot een hernieuwde analyse van een van de meest fundamentele passages waarin De Groot zich uitspreekt over het Romeinse recht, namelijk de passage die voorkomt in het laatste gedeelte van de Prolegomena van zijn De iure belli ac pacis in het overzicht dat hij geeft van de door hem bij de voorbereiding van zijn werk gebruikte bronnen. Feenstra concludeert dat De Groot in De iure belli ac pacis vrijwel geen enkel gewicht toekende aan de zuiver humanistische zestiende-eeuwse beoefenaren van het Romeinse recht. | |
J.J. Poelhekke, Hugo de Groot, een gefrustreerd staatsman? (Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afdeling letterkunde nieuwe reeks XLVI, no. 6; Amsterdam: Noord-Hollandse uitgevers maatschappij, 1983, 17 blz., ƒ10, -).Beschrijft de relatie tussen Hugo de Groot en Frederik Hendrik. Het kwam in de winter van | |
[pagina 556]
| |
1631-1632 tot een uitbarsting, toen De Groot naar zijn vaderland terugkeerde en voor alles vernietiging wenste van het in zijn ogen onwettige vonnis uit 1619, terwijl zijn medestanders, Frederik Hendrik met name, meenden dat hij slechts toestemming kon vragen om in het vaderland te verblijven. Was dit een definitieve breuk met het vaderland en de prins? Ja en nee, meent Poelhekke. | |
F. de Gou, ‘De huizen van de Van Reede's van Amerongen in 's-Gravenhage’, Jaarboek Die Haghe (1983) 11-59.Reconstrueert, mede dankzij het rijke archief van het huis Amerongen, de geschiedenis van de huizen van de Van Reedes in Den Haag tussen 1637 en 1769. De familiebetrekkingen tussen de personen uit de geslachten Wijts, Turnor en Van Reede zijn in twee tabellen verduidelijkt. | |
J.T. Bremer, Oude Sluis in de Zijpe, 1674 (Enkhuizen: Omnia Currunt, 1983, 27 blz., ƒ10, -, ISBN 90 6484 041 5).Op 11, 12, 13 en 14 januari 1674 zijn in opdracht van het polderbestuur enkele tellers alle huizen in de Zijpe en de Hazepolder langsgegaan om de namen van alle gezinshoofden, hun beroep en samenstelling van het gezin te noteren. Deze namenlijst, het ‘quohier van de familie’ wordt hier besproken en toegelicht. | |
H.Th.M. Roosenboom, ‘Drossaard Bernagie en de strijd tegen de ‘paapse bijscholen’ in Tilburg 1680-1724’, Varia Historica Brabantica, XI (1982) 33-77.Pas na 1648 begonnen er serieuze pogingen om Staats-Brabant te protestantiseren. Bernagie heeft de acties van de protestantse schoolmeesters systematisch gedwarsboomd. Hij beheerste Tilburg namens de Staten-Generaal, hij was tolerant en zijn vrouw en kinderen waren roomskatholiek. Hij moest dus wel en dat heeft bijgedragen tot het feit dat Noord-Brabant rooms is gebleven (H.P.H.J.). | |
Hans Bots, ‘Pierre Bayle en de Rotterdamse Illustere School 1681-1693’, Rotterdams Jaarboekje, X (1982) 177-201.In 1681 kreeg Pierre Bayle, de beroemde hugenoot, een karig jaargeld toegekend op voorwaarde dat hij aan de Illustere School ter stede onderwijs zou geven in de wijsbegeerte. Op 30 oktober 1693 besloot de vroedschap hem te ontslaan. Misschien hebben de beschuldigingen van zijn collega Pierre Jurieu dat hij deel zou hebben uitgemaakt van een complot tegen Willem III, daarmee te maken gehad, maar deze zijn in ieder geval uit de lucht gegrepen. Bots acht de betekenis van Bayle voor Rotterdam groter dan die van Erasmus, al werd zijn onderwijs maar matig gewaardeerd (H.P.H.J.). | |
H.A.M. Geurts, A.F.V. van Engelen, Geschiedenis van weerkundige waarnemingen in het bijzonder in Nederland vóór de oprichting van het KNMI, I (De Bilt: KNMI, 1983, 82 blz.), II, Vooruitstrevende ideeën over de meteorologie en klimatologie van Petrus van Musschenbroek (1692-1761), IIa, Inleidende tekst bij meteorologische waarnemingsreeks Utrecht/Leiden, 1729-1758, Petrus van Musschenbroek (Ibidem, resp. 34 en 19 blz.).Het eerste deel beschrijft de ontwikkeling van weerkundige waarnemingen, voornamelijk in de tijd vóór de oprichting van het KNMI. Het betreft metingen die met meteorologische instrumenten zijn gedaan. Het onderzoek vindt plaats in het kader van het EG-projekt ‘Historische waarnemingen’ waaraan door het KNMI wordt meegewerkt. Deel II beschrijft de vooruitstrevende ideeën over de meteorologie en klimatologie van Petrus van Musschenbroek (1692-1761), de initiatiefnemer van een meteorologisch waarnemingsnet in Nederland. Deel IIa bevat de Nederlandse vertaling van Van Musschenbroeks Ephemerides meteorologicae et magneticae waarvan in deel II een Engelse vertaling is opgenomen. | |
[pagina 557]
| |
P. Servais, ‘‘Kapitalisme’ op het platteland: drie case-studies uit de 18e eeuw in de streek van Verviers’, Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg, XXVIII (1983) 1-18.Geld speelde tijdens het ancien régime op het platteland praktisch geen rol. Ruilhandel overheerste en geldgebrek was regel. Het Land van Herve vormde hierop een uitzondering. Servais onderzoekt hoe deze ontwikkeling zich heeft voltrokken, welke personen het systeem hebben ontwikkeld, waar het geld vandaan kwam en waarover zijn beschikten, hoe zij hun geld beheerden, of ze er een beleggingspolitiek op na hielden en welk deel van hun bezittingen en van hun vermogen zij daarvoor gebruikten. | |
G.W.M. Jager, C.W. Fock, Italiaans stucwerk in Den Haag en Leiden, 1700-1800 (Leiden: Stichting Leids kunsthistorisch jaarboek - Delftsche uitgeversmaatschappij bv, 1984, 88 blz., ISBN 90 6562 057 5).Italiaanse vaklieden hebben in de achttiende eeuw een belangrijke rol gespeeld in het maken en verspreiden van het toen zeer populaire stucwerk. De auteurs geven aan de hand van een aantal representatieve voorbeelden een beeld van wat men in Den Haag en Leiden aan achttiende-eeuwse stucdecoraties aantreft. Van de gekozen decoraties zijn ofwel de rekeningen van de stucwerkers of de ontwerptekeningen bewaard gebleven. | |
Egbert Barten, De runderpest in Nederland, met nadruk op de Langedijk, in de 18de eeuw (1713-1784) (Noord-Scharwoude: De Schrijfcaemer, 1983, 69 + 16 blz.).In de achttiende eeuw werd de Republiek driemaal getroffen door veepestepidemieën, namelijk tussen 1713 en 1720, van 1747 tot 1764 en tussen 1769 en 1774. De veepest in de Langedijk blijkt in het algemene beeld te passen. Ook hier was het gevolg geen grootschalige overschakeling van veeteelt naar tuinbouw. Die vond later plaats en had andere oorzaken. | |
A.H. Huussen, ‘Het Russisch-Hollandse Zeereglement (Ustav Morskoj) van Tsaar Peter de Grote uit 1720’, Tijdschrift voor zeegeschiedenis, III (1984) 3-14.Huussen behandelt een facet uit de geschiedenis van de Nederlands-Russische betrekkingen en wel het Nederlandse aandeel in de opbouw van de Russische vloot. Hij kijkt in het bijzonder naar de wetgeving voor de oorlogsmarine en de mogelijke Nederlandse invloed daarop en concludeert dat het Russisch-Hollandse zeereglement uit 1720 wellicht indirect beïnvloed is door Nederlandse voorbeelden. | |
K. Degryse, ‘De Oostendse compagnie als horzel voor de Nederlandse handel (1722-1731)’, Tijdschrift voor zeegeschiedenis, III (1984) 87-97.Beschrijft de geschiedenis, werking en resultaten van de Oostendse compagnie, die op 19 december 1722 werd opgericht door een octrooi van Karel VI. Dit octrooi werd op 31 mei 1727 voor de duur van zeven jaar opgeheven, op 16 maart 1731 werd de compagnie voor altijd verboden en op 16 februari 1734 geliquideerd. De aanleiding hiertoe was de naijver van Engelsen, Hollanders en Fransen die dat als tegenprestatie hadden geëist voor het ondertekenen van de pragmatieke sanctie, waarbij Maria Theresia haar vader. Karel VI, mocht opvolgen. Een rechtstreeks gevolg van de goede resultaten van de Oostendse Chinahandel was dat de VOC in 1729 de directe vaart op China hervatte. | |
H. Betten, Bevrijdend gebaar. Het levensverhaal van Henri Daniël Guyot (Groningen: Niemeyer, 1984, x + 130 blz., ƒ23,50, ISBN 90 6062 291 x).Deze levensschets van Henri Daniël Guyot (1753-1828), de grondlegger van het dovenonderwijs in Nederland, is geschreven door een oudleerling van het Groninger doveninstituut en is | |
[pagina 558]
| |
bestemd voor een breed publiek. Het boek is niet geannoteerd, maar bevat wel een literatuurlijst. | |
F. Snapper, ‘De zeescheepvaart in het Maasgebied in de periode 1754-1776’, Tijdschrift voor zeegeschiedenis, III (1984) 15-30.Snapper publiceert de in de Oprechte Haerlemse Courant afgedrukte lijsten van schepen die in de jaren 1754-1774 in de Maas of bij Goeree binnenliepen of uitzeilden en hij geeft tevens een lijst met aantallen schepen die van 1741-1776 te Dordrecht en Schiedam werden ingeklaard. | |
J.W. Buisman, ‘Secularisering en maatschappij in Nederland in de tweede helft van de achttiende eeuw’ en H.W. Blom, ‘Het maatschappijbeeld van de Nederlandse achttiende-eeuwse Verlichting’, Mens en maatschappij, LVIII (1983) 36-50, 51-65.De derde aflevering van deze jaargang heeft als thema: ‘Rede, sentiment en ervaring. Sociale wetenschap in de achttiende eeuw’. Bovengenoemde artikelen hebben betrekking op Nederland. Buisman bestudeert de reacties (170) op rampen: de aardbeving te Lissabon (1758), de runderpest (1769-1771), de Amsterdamse schouwburgbrand (1772) en de strenge winter van 1783-1784 met de daarop gevolgde overstromingen. De aanhangers van de traditionele visie (straf-zonde-idee) zijn nog in de meerderheid. H.W. Blom komt met Mijnhardt tot de constatering dat de Nederlandse Verlichting een christelijke Verlichting is geweest. Het is moeilijk een algemene noemer te vinden voor het eigen karakter. Wellicht is de basisgedachte een klassiek republikeinse staatsgedachte waarin vrijheid als centrale conceptie de ineenstrengeling verwoordt van nationale onafhankelijkheid en gewetensvolle dienst aan het vaderland, dezelfde gedachte die Skinner bij Machiavelli meent aan te treffen. | |
Ch. de Beet en R. Price, Bronnen voor de studie van bosneger samenlevingen, VIII, De Saramakaanse vrede van 1762. Geselecteerde documenten (Utrecht: Centrum voor Caraïbische studies. Instituut voor culturele antropologie RU Utrecht, 1982, 214 blz.).Betreft een uitgave van 14 documenten die betrekking hebben op de Saramakaanse vrede van 1762. In Suriname begon het vluchten of de marronage ten tijde van de allereerste aanvoer van de Afrikaanse slaven. Reeds in 1678, tien jaar nadat de Nederlanders Suriname als kolonie overnamen, gingen de marrons een steeds grotere bedreiging voor de kolonie vormen en omstreeks het midden van de achttiende eeuw beheersten twee hoofdgroepen het binnenland van Suriname, de Saramakaners en de Djuka. De geselecteerde documenten handelen over de onvoltooide vrede van 1749, de laatste veldslag van 1755, de ‘Djuka connection’ (1762) en het uiteindelijke verdrag (1762). | |
F.J.M. Pieters, ‘Notes on the Menagerie and Zoological Cabinet of Stadholder William V of Holland, directed by Aernout Vosmaer’, Journal of the Society of the Bibliography of Natural History, IX (1980) 539-564.Schetst de geschiedenis van deze collectie van Willem V en bespreekt de belangrijkste gedrukte bron hierover, het boek Regum Animale (1766-1805) geschreven door Aernout Vosmaer. | |
J.A. Boot, ‘Silezische en andere linnengarens in Twente omstreeks 1770’, Textielhistorische Bijdragen, XXII (1981) 41-79.Het eerste deel van het artikel beperkt zich voornamelijk tot Almelo, het tweede deel handelt over Enschede. De Twentse textielindustrie werd steeds bedreigd door het loonpeil in Duitsland, dat daar nog lager was dan in Twente (H.P.H.J.). | |
[pagina 559]
| |
W.S.M. Hoogbergen, De Boni's in Frans Guyana en de tweede Boni-oorlog, 1776-1793 (Bronnen voor de studie van bosneger samenlevingen X; Utrecht: Stichting Nieuwe-West-Indische Gids en Centrum voor Caraïbische studies, 1984, 171 blz., ISBN 90 70955 01 6).De geschiedenis van de Boni's - een Marrongroep die onder leiding van gaanman Boni in de achttiende eeuw een jarenlange strijd voerde tegen de Surinaamse planters - in Frans Guyana en het verloop van de tweede Boni-oorlog worden gereconstrueerd aan de hand van brieven, journalen en rapporten. Deze documenten zijn afkomstig uit het archief van de ‘Sociëteit van Suriname’, dat gedeponeerd is in het ARA te Den Haag. Een enkel document komt uit het ‘Oud-Archief Suriname’ dat zich eveneens in het ARA bevindt. | |
W.J. Maas, ed., Memori Boeck. De wereld van Cornelis Pieter Sorgdrager, 1779-1826 (Hollum: Maas, 1983, 250 blz., ISBN 90 800019 3 7).Cornelis Pieter Sorgdrager (1759-1826), winkelier te Nes, was vanaf zijn tweeëntwintigste jaar leraar in de menniste gemeenten op Ameland. Hij heeft een dagboek nagelaten, dat hier is uitgegeven en dat de periode 1779-1826 beslaat. Het dagboek bevat weinig persoonlijke notities en details. Toegevoegd zijn notities betreffende de familie, een trouwboek en een lijst van lidmaten. | |
S.R. Walda, ‘Schipper Cornelis Gerrits. Een Medemblikker vaart op de West, 1783-1789’, Tijdschrift voor zeegeschiedenis, III (1984) 98-126.Walda schetst een aantal jaren uit het leven van schipper Cornelis Gerrits uit Medemblik. Deze voer in opdracht van Amsterdamse kooplieden die ijverig speurden naar nieuwe afzetgebieden voor koloniale waren en die mogelijkheden zagen in de Verenigde Staten van Amerika, Berbice, Demerary en Essequebo. Uitgangspunt voor deze studie was een map boedelpapieren, met stukken van en over Cornelis Gerrits: scheepsjournalen, in- en verkoopboeken, kwitanties, facturen en brieven. | |
P.M. Toebak, ‘De wapening te Zwaluwe in 1784-1785; een barre winter’, Jaarboek ‘De Oranjeboom’, XXXVI (1983) 65-84.Behandelt de wapenhandel of algemene wapenoefening door de Staten van Holland aan de plattelandsdistricten opgelegd als gevolg van de dreigende oorlogssituatie rond de jaarwisseling van 1784-1785. Bij de beschrijving hiervan wordt nagegaan welke rol de tegenstelling rooms-katholieken-hervormden en orangisme-patriottisme speelde. | |
S. Groenveld, ‘Jan Nieuwenhuyzen en het ‘Nut van 't Algemeen’’, Doopsgezind jaarboekje, LXXVIII (1984) 27-37.Beschrijft de oprichting van een Genootschap van konsten en wetenschappen onder de zinspreuk: ‘Tot Nut van 't Algemeen’ door de doopsgezinde predikant van Monnikendam, Jan Nieuwenhuyzen op 16 november 1784, de interne tegenstellingen, de opheffing in 1787 en de stichting van een nieuwe Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in datzelfde jaar met Amsterdam als zetel. Het Nut hield zich in de eerste plaats met onderwijs bezig, richtte modelscholen op, opende bibliotheken en gaf boeken uit. Toen Nieuwenhuyzen in 1806 stierf was het een alom bekend en door velen aanvaard instituut geworden. | |
H.A.M. de Wit, ‘Het onderzoek van mr. Casper van Breugel naar het belastingstelsel in de Meijerij 1786-1796’, Varia Historica Brabantica, XI (1982) 83-135.Caspar van Breugel was ontvanger van de gemene middelen in de kwartieren Oisterwijk en Maasland, de helft van de Meijerij. Het artikel is een bewerkte doctoraalscriptie aan de universiteit van Nijmegen. Na de overgave van 's-Hertogenbosch aan de Fransen op 9 oktober | |
[pagina 560]
| |
1794 heeft Daendels vergeefs gepoogd met behulp van de door Van Breugel verzamelde gegevens tot een nieuw belastingsysteem te komen (H.P.H.J.). | |
W. Bos Jzn., Onder Frans bewind. Dertig woelige jaren in Sliedrecht (1784-1814) (Sliedrecht: Van den Dool, 1983, 84 blz.).Betreft de teksten van een serie lezingen die de auteur in de jaren 1978-1983 heeft gehouden over Sliedrecht en omgeving in de patriottentijd en de Franse tijd. | |
Nieuwste geschiedenis
| |
J.Th. de Smidt, ‘Codificatie en Grotius’, in: J.M. van Dunne, e.a., Na oorlog en vrede. Twaalf opstellen bij het dertiende lustrum van Societas luridica Grotius en de vierhonderdste geboortedag van Grotius (Arnhem: Gouda Quint bv, 1984, 133 blz., ISBN 90 600 0328 4) 97-105.In dit artikel behandelt De Smidt de vraag of het mogelijk is dat De Groot een rol speelde bij de codificatie van ons burgerlijk recht. Wellicht in de ‘echte’ codificatieperiode van rond 1800 en wellicht ook in dat tijdsbestek waarin men levend onder de Franse wetboeken aan de vervanging daarvan werkte door een ‘nationale’ wetgeving. Tenslotte vraagt hij zich af of Grotius nog van invloed is geweest bij de totstandkoming van het NBW. | |
P. Dorleijn, Van gaand en staand want. De zeilvisserij voor en na de afsluiting van de Zuiderzee, III (Weesp: Van Kampen en Zn., 1983, 336 blz., ISBN 90 6091 226 8).Na de plaatsen Enkhuizen, Hoorn, Volendam en Marken komen in dit deel Huizen en Spakenburg aan bod. De plaatsen geven een geheel verschillende ontwikkeling te zien. In Huizen was de visserij omstreeks 1800 reeds tot grote bloei gekomen, omstreeks 1900 was het élan verslapt en in de jaren twintig was er niet veel van overgebleven. De visserij in Bunschoten-Spakenburg ontwikkelde zich gestaag in de loop van de negentiende eeuw en in de jaren twintig groeide de vloot zelfs nog. Interviews vormen, evenals bij de vorige delen, de voornaamste bron van inlichtingen voor dit werk. | |
E.J. Fischer, ‘De ontwikkeling van de Twentse katoenindustrie en de toename van de arbeidsproduktiviteit tussen 1800 en 1930’, Textielhistorische Bijdragen, XXII (1981) 3-40.De auteur definieert arbeidsproduktiviteit als ‘de produktie per arbeider in een bepaalde tijdseenheid’. Uiteraard is de arbeidsproduktiviteit in het beschreven tijdvak enorm toegenomen. Er worden heel wat produktiviteitscijfers vermeld, die zoveel mogelijk zijn gebaseerd op praktijkcijfers. Deze zijn gegroepeerd in overzichtelijke tabellen. Hij besteedt ook aandacht aan de toename van de Twentse bevolking. Deze was in 1801 57.052 en in 1931 280.409 (H.P.H.J.). | |
[pagina 561]
| |
E.J. Krouwel, ‘Herwaardering van de textielindustrie in Hengelo’, Textielhistorische Bijdragen, XXIII (1982) 12-49.Krouwel wil drie zaken nagaan: welke factoren zijn verantwoordelijk voor de industriële ontwikkeling van Hengelo, binnen welk tijdsbestek voltrok zich deze en ging de vorming van een industrieel klimaat in Hengelo gepaard met een aanwijsbaar stuwende bedrijfstak? Op de derde vraag luidt het antwoord dat deze vorming van een industrieel klimaat niet alleen afhankelijk was van de bevolkingsontwikkeling, maar ook van andere factoren, bijvoorbeeld de invloed van de metaalindustrie (H.P.H.J.). | |
A.F.J. van Kempen, ‘De afkoop van het bestuurlijk deel der heerlijke rechten in Noord-Brabant 1814-1819’, Varia Historica Brabantica, XI (1982) 137-194.Op 26 maart 1814 besloot de soevereine vorst de heerlijke rechten te herstellen. Dit was een bewijs van de gedeeltelijke terugkeer van de oude toestanden, anders gezegd de restauratie, die de verdrijving der Fransen in wezen betekende. Eigenaren van heerlijkheden mochten sindsdien weer gemeenteambtenaren aan de vorst ter benoeming voordragen. Noord-Brabant kreeg pas in 1819 regeringsreglementen als laatste provincie samen met Groningen, maar tegelijkertijd werden toen ook de heerlijke rechten afgekocht en daarmee lag de provincie voor. De drijvende kracht achter dit alles was gouveneur Carel Gerard Hultman (H.P.H.J.). | |
P.J.J. van Thiel, ‘Het Rijksmuseum in het Trippenhuis, 1814-1885’, Bulletin van het Rijksmuseum, XXIX (1981) 79-100, 136-162; ibidem, XXX (1982) 12-26, 63-86; ibidem, XXXI (1983) 116-123, 255-266.De auteur beschrijft achtereenvolgens: bestuursvorm en personeel, de verbouwing van het Trippenhuis volgens de plannen van Abraham van der Hart, de plattegronden van 1823 en 1875 en een verworpen plan voor de bouw van een tuinzaal van 1854, kopiïsten en fotografen, conservering en restauratie, en beveiliging tegen brand en diefstal en twee enquêtes van de National Gallery in Londen. | |
C. Crebolder en D. Veldhuizen, ed., Lezingen door C.A. Nairac, 1815-1883 (Bijdrage tot de geschiedenis van Barneveld IV; Barneveld, 1983, 63 blz.).Ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van C.A. Nairac, van 1841-1883 burgemeester van Barneveld, bundelden de uitgevers zijn lezingen, gehouden voor het departement Barneveld van de Maatschappij tot nut van 't algemeen in de periode 1845-1876, zoals bijvoorbeeld zijn voordracht uit 1848: Bijdrage op grond van officiële aantekeningen waarin een beeld geschetst wordt van Barneveld voor 200 jaar en een historisch overzicht van de vroegere toestand der Veluwe uit 1868. | |
K.F. van Dijk, ‘Productie van gas en electriciteit te Rotterdam’, Rotterdams Jaarboekje, X (1982) 208-237.In 1827 brandden te Rotterdam de eerste lampen op kolengas, geleverd door een particuliere fabriek. De produktie was aanvankelijk natuurlijk niet erg groot; in 1879 nam de gemeente deze over en in 1968 werd het hele Rotterdamse verzorgingsgebied van aardgas voorzien. Electrisch licht brandde voor het eerst in 1884, werd door de gebruikers over het algemeen beter beoordeeld, alleen al omdat het niet stonk, maar de exploitanten hadden uiteraard in het begin te maken met kinderziekten (H.P.H.J.). | |
C.P. Stapel, ‘Relaas van een Nederlands soldaat tijdens de Belgische revolutie’, West-Frieslands Oud en Nieuw, L (1983) 13-21.De soldaat in kwestie was Pieter Schekkerman, geboren in 1811 in Hem. Het artikel bevat vier | |
[pagina 562]
| |
korte geschriften: allereerst een ‘afschrift van mijn dagboek van de Belgische Revolutie in het jaar 1830’, geschreven in het jaar 1880 en ik heb het idee dat de betrouwbaarheid daarvan daaronder geleden heeft. Verder een frontbrief uit Antwerpen, in 1832 gericht aan zijn broer en twee brieven aan zijn ouders: één van april 1833 toen Schekkerman in Sint-Omaars in krijgsgevangenschap verkeerde en één van juni daarop, toen hij weer was vrijgelaten (H.P.H.J.). | |
J. de Gelas, De Herisem molen. Industrieel archeologische studie op basis van een bedrijfsarchief (Aalst-Waalre: De Archaeologische Pers, 103 + 22 blz., ƒ23,50, ISBN 90 6585 024 4).Na een algemene inleiding over de Brabantse papiernijverheid wordt de geschiedenis van de papiermolen te Herisem beschreven (1830-1930). Vervolgens geeft de auteur statistische gegevens en een summiere omschrijving van de technologie en de gebruikte termen. De studie, die is gebaseerd op documenten uit het bedrijfsarchief, eindigt met een schets van de sociale toestanden. | |
J. Drent, Hier in het stille veld. 150 jaar Hervormde Gemeente te Dedemsvaart (Dedemsvaart: Rooseboom, 1984, 199 blz., ISBN 90 70877 02 3).In 1834 werd het kerkgebouw van de Hervormde Gemeente van de jonge veenkolonie Dedemsvaart in gebruik gesteld. Ter gelegenheid van het honderdvijftigjarig bestaan verscheen dit overzicht van kerk en gemeente. Na een hoofdstuk over de bouw van de kerk bevat het boek drie hoofdstukken, waarin per halve eeuw een beeld van kerk en gemeente wordt geschetst. | |
M.J. Goud en J.P. Sinke, Vergeet Zijn grote daden niet (Krabbendijke: Van Velzen, 1983, 299 blz., ƒ39,50, ISBN 90 70697 09 2).Bevat schetsen uit het kerkelijk leven en de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeente te Krabbendijke. Tevens is opgenomen een kort historisch overzicht van de Gereformeerde Gemeente te Waarde. | |
Herman Vries, ‘De arbeidersopstand te Kolhorn in 1844’, West-Frieslands Oud en Nieuw, L (1983) 68-91.Te Kolhorn, ten oosten van Schagen, heeft in 1844 een arbeidersopstand gewoed naar aanleiding van een inpoldering nabij die plaats, ondernomen uit economische motieven. Niet alleen sociale nood, ook machinaties van aannemers, deden het conflict uitbreken (H.P.H.J.). | |
J. Hagedoorn, ‘...eenen strijd van pligten...’, Overijssels historisch jaarboek, XCVIII (1983) 85-118.De auteur behandelt het voorstel van de Provinciale Staten van Overijssel om het provinciale bestuursreglement te herzien en de gevolgen daarvan (1845-1847). Dit voorstel stond niet op zichzelf maar maakte deel uit van een meer algemene onvrede over het vastgelopen politieke bestel, een onvrede die op landelijk niveau tot uiting kwam in het voorstel van de zogenaamde negenmannen. De gouverneur, de conservatieve Van Rechteren, verzette zich fel tegen het voorstel van de Staten en de afkeuring van het reglement veroorzaakte tevens een kloof tussen de Staten en de regering. In 1847 vertrok Van Rechteren en werd de conservatief-liberaal Bruce tot gouverneur benoemd en aan de spanning tussen grondwet en reglement kwam een einde door de grondwetsherziening van 1848. | |
L. Danckaert, ‘De kaart van België op 1/20.000 door Philippe Vandermaelen’, Academiae Analecta. Mededelingen van de Koninklijke Academie van wetenschappen, letteren en schone kunsten. Klasse der wetenschappen, XLV (1983) 89-100. | |
[pagina 563]
| |
Behandelt de reeks kaarten op 1/20.000 die deel uitmaken van de Carte topographique de la Belgique, uitgegeven in 250 bladen, vervaardigd door de bekende cartograaf Philippe Vandermaelen (1795-1869) en aanwezig in de verzameling van de Koninklijke Bibliotheek Albert I. De verzameling bestaat uit acht handschriftelijke bladen en de gelithografeerde kaarten in allerlei ontwikkelingsstadia. De topografische kaart van België wordt bibliografisch beschreven als uitgegeven van 1846 tot 1854 maar Danckaert concludeert aan de hand van deze verzameling dat Vandermaelens kaart lang na de aangegeven datum 1854 werd bijgewerkt. | |
P.L. Schram, ‘Kerk en maatschappij in Nederland omstreeks 1850’, Serta Historica, IV, Kerk en samenleving in de negentiende eeuw (Voordrachten van leden van het gezelschap van christelijke historici in Nederland; Amsterdam: VU-boekhandel/uitgeverij, 1982, 76 blz., ƒ9,50, ISBN 90 6256 142 x) 5-23, 57-65.Bespreekt de relatie tussen kerk en maatschappij in Nederland tussen 1845, het eerste optreden van de ‘christelijke vrienden’ en 1858, het einde van het tijdschrift Ernst en Vrede. Het jaar 1848 met zijn revoluties valt binnen dit tijdsbestek. Ook tijdgenoten hebben deze jaren als beslissend ervaren. | |
G.J. Schutte, ‘Kerk en maatschappij bij Thorbecke’, ibidem, 24-37, 65-70.De voortgaande ontplooiing van de mens en de maatschappelijke vrijheid waren voor Thorbecke een manifestatie van een toenemende openbaring en verwezenlijking van het christendom. Aan die progressie hadden de bestaande kerkgenootschappen nauwelijks deel. Een tweede kenmerk van Thorbeckes rationalistisch beïnvloede organisch-idealistische denken was de idee van de intramundane, autonome ontwikkeling van de maatschappij langs de lijnen van de natuurwetmatigheden van economie en sociologie. Thorbeckes opvattingen hinderden niet alleen orthodox-protestanten en rooms-katholieken maar ergerden tevens conservatieven en moderne liberalen. | |
G.A. Coert, Drenthe en zijn waterschappen (Meppel: Boom-pers, 1984, 194 blz., ISBN 90 6009 590 1).Dit gedenkboek verscheen ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Drentse waterschapsbond. Vooral de laaggelegen randgebieden van Drenthe zijn geplaagd geweest door wateroverlast en de ontginning van het middenplateau en de vervening van de uitgestrekte veenmoerassen hebben het probleem nog vergroot. Met de komst van de waterschappen in de tweede helft van de negentiende eeuw kon de wateroverlast daadwerkelijk bestreden worden. De auteur beschrijft het komen en gaan van de talloze waterschappen en behandelt tenslotte de naoorlogse reorganisatie van het Drentse waterschapsbestel. | |
C.A. van Minnen, ‘De ontwikkeling van het lager onderwijs in Terneuzen in de tweede helft van de negentiende eeuw’. Jaarboek van de oudheidkundige kring ‘De vier ambachten’, Hulst (1982-1983) 97-192.Dit artikel is oorspronkelijk geschreven als een scriptie voor de afdeling geschiedenis van het Mollerinstituut te Tilburg. De ontwikkeling van het lager onderwijs wordt geplaatst tegen de achtergrond van de sociaal-economische structuur van Terneuzen. Als tijdafbakening zijn genomen de onderwijswet van 1857 en de leerplichtwet van 1900. In tegenstelling tot het landelijke beeld was er in de tweede helft van de negentiende eeuw in Terneuzen sprake van een sterke groei van het openbaar onderwijs. De schoolstrijd is - zeker vóór 1900 - aan Terneuzen voorbij gegaan. | |
K. Neuvel, ‘Schoolbanken, gymnastiek en klassikaal onderwijs in de tweede helft van de negentiende eeuw’, Sociologisch tijdschrift, X (1983) 478-506. | |
[pagina 564]
| |
Onderzoekt de discussie rond de invoering van het gymnastiekonderwijs en stelt dat de regulering van de lichaamsbeweging binnen het kader van de school bijdroeg tot de onderwijsvernieuwing, tot een reorganisatie van de pedagogische praktijken en zelf voortkwam uit het denken daarover. | |
A. Huitzing, Betaalde liefde. Prostituées in Nederland, 1850-1900 (Bergen: Octavo, 1983, 112 blz., ƒ16,50, ISBN 90 70805 02 2).Het boek is gebaseerd op archiefmateriaal over vrouwen die zich tussen 1853 en 1904 als prostituée lieten registreren en de auteur stelt ondermeer de volgende vragen: welke vrouwen werden prostituée, uit welke gezinnen waren ze afkomstig, welk beroep hadden ze eerder uitgeoefend, kwamen ze uit de grote steden, of juist van het platteland? Met behulp van gegevens uit een honderdtal gemeentearchieven is de gezins- en beroepsachtergrond van de geregistreerde prostituees geanalyseerd. | |
H. Kaptein, Armenzorg in de aanslag. Armoede en bedeling in De Rijp, 1850-1914 (Bergen: Octavo, 1984, 120 blz., ISBN 90 70805 04 9).Geeft een gedetailleerd beeld van de armenzorg in De Rijp in de jaren 1854-1912, de periode waarin de armenwet van 1854 van toepassing was. De auteur schetst tevens de economische en sociale ontwikkeling, aangezien de armenzorg en het armoedeprobleem niet los van elkaar kunnen worden gezien. In hoeverre heeft de gemeente De Rijp zich aan de armenwet van 1854 gehouden? Heeft de gemeente geen hulp aan armen verleend, tenzij dit volstrekt onvermijdelijk was? Kaptein concludeert dat dit niet het geval was. De rol van het gemeentebestuur mag zeker actief worden genoemd en hieruit spreekt duidelijk een nieuwe visie op de armenzorg. | |
R.W.J.N. Hoppenbrouwers, e.a., 125 jaar Ooglijdersgasthuis, 1858-1983 (Utrecht: Koninklijk Nederlands gasthuis voor ooglijders, 1983, 192 blz., ISBN 90 9000 570 6).Dit gedenkboek bevat ondermeer de tekst van de toespraak gehouden door prof. dr. F.C. Donders, directeur van het Ooglijdersgasthuis van 1858-1883, op 27 mei 1888 ter gelegenheid van de herdenking van zijn veertigjarig professoraat (hoogleraar van 1848-1888) en zijn zeventigste verjaardag. Bij die gelegenheid werd het kapitaal voor de zojuist opgerichte Donders-Stichting aangeboden. In de toespraak beschrijft Donders zijn leven en deze autobiografie is hier afgedrukt (36-53). | |
A. van Geertruy, ‘De familie Van Gogh te Etten’, Jaarboek ‘De Oranjeboom’, XXXVI (1983) 35-64.Van 1875 tot 1882 was de vader van Vincent van Gogh dominee van de hervormde gemeente van Etten. Juist in deze jaren kwam Vincent van Gogh langs allerlei wegen tot de teken- en schilderkunst. De auteur bespreekt de relatie tussen vader en zoon. Het onderzoek is voornamelijk gebaseerd op archiefmateriaal uit de gemeente Etten-Leur. | |
B. van Heerikhuizen, ‘W.A. Bonger’, in: J. Bank, e.a., ed., Het vierde jaarboek van het democratisch socialisme (Amsterdam: De Arbeiders Pers en de Wiardi Beekman stichting, 1983, 184 blz., ƒ25, -, ISBN 90 295 2303 4) 114-146.Beschouwt W.A. Bonger (1876-1940), de Amsterdamse hoogleraar in de sociologie en de criminologie, als een brugfiguur tussen twee soorten sociologisch ontwikkelingsdenken: het negentiende-eeuwse sociaal evolutionisme en een meer ‘sophisticated’ manier om historische ontwikkelingen te conceptualiseren. Terwijl in de jaren twintig de ontwikkelingstheorieën het veld moesten ruimen voor ‘bevroren’ modellen, bleef Bonger werken binnen de historischsociologische traditie. Dat verklaart voor een deel waarom zijn werk in de eerste decennia na de oorlog op de achtergrond raakte. | |
[pagina 565]
| |
A. van der Kley-Blekxtoon, Leerdam glas, 1878-1930 (Lochem: De Tijdstroom, 1984, 112 blz., ƒ25, -, ISBN 90 6087 968 6).In 1878 werd in Leerdam naast de bestaande flessenfabriek een fabriek voor gebruiksglas opgericht. Deze fabriek liep vooruit bij de vernieuwing van het gebruiksglas en was internationaal gezien vele jaren toonaangevend. Na een inleiding over de produkten die vóór 1916 gemaakt werden, komt het glaswerk van de grote, toonaangevende ontwerpers uit de jaren 1916-1930 aan bod en in het bijzonder A.D. Copier en zijn gildeglas uit 1930. Tenslotte volgen nog hoofdstukken over de kristalunie in Maastricht en over glastechniek. Het boek bevat afbeeldingen van honderden voorwerpen van Leerdams glas. | |
M. Ryckaert, ‘De schoolstrijd te Zomergem, 1879-1884’, Appeltjes van het Meetjesland, XXXIV (1983) 145-158.Beschrijft de gevolgen die de wet van 1 juni 1879 had voor het onderwijs te Zomergem. Deze wet bepaalde namelijk dat iedere gemeente een eigen, officiële, neutrale school moest bezitten. Het godsdienstonderwijs werd uit het leerprogramma van de lagere scholen geschrapt. Aan de strijd tussen liberalen en katholieken kwam een eind toen alle scholen die te Zomergem volgens de wet van juli 1879 moesten worden ingericht, weer werden afgeschaft (11 juli 1885). | |
H. de Vries, ‘Domela Nieuwenhuis en de verhouding tussen kerk en maatschappij in de negentiende eeuw’, Serta Historica, IV (1982) 38-56, 71-73.Onderzoekt de reacties van de groep Abraham Kuyper op het radicale socialisme van Domela Nieuwenhuis (vanaf ca. 1879). Voor Domela staat het sociale vraagstuk in het centrum van de politiek, voor Kuyper is het een onderdeel van het totaal der staatkunde. Kuyper werd steeds meer een man van politieke machtsvorming via instituties, Domela verloor elk vertrouwen in instituties. Een reële dialoog ontstaat eerst na 1900 wanneer in Nederland een groep van christen-socialisten van zich laat horen. | |
G.B. Janssen, Steenfabriek ‘De Bahrsche Pol’ in honderd jaar (1882-1982) (Lathum: Steenfabriek ‘De Bahrsche Pol’, 1982, 56 blz.).Betreft een korte geschiedenis van de steenfabriek ‘De Bahrsche Pol’ in Lathum-Giesbeek (gemeente Angerlo) aan de IJssel en is verschenen ter gelegenheid van het eeuwfeest van de fabriek. Wegens de spaarzame en verbrokkelde bronnen - het bedrijfsarchief vóór 1945 is verloren gegaan en na 1945 zijn slechts brokstukken bewaard - zit het verhaal vol hiaten. De schrijver geeft ter inleiding een historisch overzicht van de negentiende-eeuwse baksteen en dakpannen fabricage in de gemeente Angerlo. Het werkje bevat een lijst van geraadpleegde literatuur en onderzochte bronnen. | |
E. Dhanens, ‘De iconografie van de neogotische kerk van Eeklo’, Appeltjes van het Meetjesland, XXXIV (1983) 5-115.De kerk te Eeklo is niet een van de oudste, maar wel één van de belangrijkste en meest homogeen uitgeruste parochiekerken uit de neogothiek. De kerk werd op 22 september 1883 in gebruik genomen. De bouw was toen voltooid, maar het gebouw stond nog grotendeels leeg. De artistieke uitrusting van het interieur is verspreid over een periode van circa vijftig jaar. In hetzelfde jaarboek is tevens een ‘Bibliografie van dr. Elisabeth Dhanens’ gepubliceerd (120-125). | |
J.F. Heybroek, ‘De vereniging Rembrandt en het Rijksmuseum’, Bulletin van het Rijksmuseum, XXXI (1983) 153-194.Enige particulieren besloten in 1883 de belangrijkste bladen aan te kopen van de tekenverza- | |
[pagina 566]
| |
meling van Jacob de Vos Jbzn., die geveild zou worden. Aanvankelijk stelden zij zich tot taak een fonds te stichten tot behoud van oude kunstschatten in Nederland en die zonder winstoogmerk aan de Nederlandse musea te koop aan te bieden. De vereniging leende eerst geld, maar ging spoedig ook over tot schenkingen aan allerlei musea in Nederland en het Rijksmuseum in het bijzonder. De auteur schetst in grote lijnen de activiteiten van de vereniging voor het Rijksmuseum tot 1960. | |
J. Schouten, De honderdjarige Goudse Waterleiding Maatschappij nv, 1883-1983 (Gouda: Waterleiding Maatschappij nv, 1983, 60 blz.).In deze jubileum-uitgave stipt Schouten de voorgeschiedenis van de maatschappij aan, hij schetst het moeizame begin en het wel en wee der eerste jaren en het verloop der gebeurtenissen. In 1916 verleende het gemeentebestuur de maatschappij een nieuwe concessie: zij mocht in het vervolg het water uit de Lek tussen Schoonhoven en Krimpen aan de Lek betrekken in plaats van uit de vervuilde Hollandse IJssel. | |
E. Janssen, Nederland 1984. Vreemd vaderland. Vertrouwd volk (Zutphen: Terra, 1984, 240 blz., ISBN 90 6255 194 7).De auteur geeft aan de hand van teksten en afbeeldingen, voornamelijk ontleend aan de geïllustreerde bladen, een tijdsbeeld van Nederland in 1884. | |
A. van der Veer, e.a., Het zilver van de zee. Logboek van de Nederlandse zeevisserij (Amsterdam: Elsevier, 1984, 160 blz., ISBN 90 10 04931 0).In deze bundel beschrijven A. van der Veer - van wie het initiatief voor dit boek uitging - D. van der Veen, J. Westerduin, K. de Vries en W. Kwak sr. de ontwikkeling van de Nederlandse zeevisserij en zij besteden aandacht aan de ontwikkeling van de vloot, het dagelijks leven aan boord, de sociale omstandigheden, de Noordzee als visgrond, de visserij in oorlogstijd en de vishandel. Het accent ligt op de geschiedenis van de laatste honderd jaar. | |
Fenna Brouwer en Monique van Eijndhoven, ‘Fabrieksarbeidsters in de Twentse textiel 1890-1914’, Textielhistorische Bijdragen, XXII (1981) 83-116.In de arbeidswet van 1889 werden de vrouwen beschermd. De arbeidstijd werd beperkt tot elf uur per etmaal, onderbroken door één uur verplichte rusttijd tussen 11 uur voormiddag en 3 uur namiddag. De schrijfsters vinden dat nogal schamel. Uiteraard hebben zij daarin gelijk (H.P.H.J.). | |
P. den Breejen K. Azn., Hardinxveld en Giessendam, van vissers- en hoepmakersdorpen naar industriegemeente (Hardinxveld-Giessendam: Historische vereniging Hardinxveld-Giessendam, 1984, 289 blz., ƒ35, -, ISBN 90 70 960 01 x).Beschrijft de sociaal-economische koerswijziging van twee Hollandse dijkdorpen van de negentiende naar de twintigse eeuw (1890-1950). Betreft in feite de uitgewerkte tekst van een doctoraal-scriptie sociale geografie te Utrecht uit 1955. | |
H. Oud, J.J.P. Oud. Architect 1890-1963. Feiten en herinneringen gerangschikt (Den Haag: Nijgh en Van Ditmar, 1984, 246 blz., ISBN 90 236 7764 1).In dit boek zijn de betekenis van Oud en de verschillende stadia in zijn denken nader onderzocht. Het werk valt in drie delen uiteen. In deel I wordt aandacht besteed aan zijn jeugd en vorming (1890-1916) en aan zijn relatie tot ‘De Stijl’ (1916-1922). Deel II behandelt zijn opgang als architect van het Nieuwe Bouwen (1918-1933), zijn vertrek uit de gemeentelijke dienst, de jaren 1933-1937, Oud als sociale woningbouwer en zijn verhouding tot het Nieuwe | |
[pagina 567]
| |
Bouwen. In deel III komen neofunktionalistische tendensen en terugkeer naar oude principes aan bod. | |
M. Jacobs, Herman Johannes Lam (1892-1977). The Life and Work of a Dutch Botanist (Amsterdam: Rodopi, 1984, 271 blz., ƒ60, -, ISBN 90 6203 545 0).Een biografie van de botanist Herman Johannes Lam, die lange tijd werkzaam is geweest in Nederlands-Indië. Van 1919-1933 werkte hij in het herbarium van Buitenzorg (Bogor) en van 1933 tot 1962 was hij directeur van het Rijksherbarium in Leiden, een instituut dat zich onder zijn leiding ontwikkelde tot een van de meest bekende botanische instituten ter wereld. De uitgave bevat een bibliografie van Lams geschriften. | |
M. Brinkman, ‘De S.D.A.P., de kinderzorg en de kinderwetten 1894-1905. Voor de schipbreukelingen van het kapitalisme’, Pedagogische verhandelingen. Tijdschrift voor wijsgerige en historische pedagogiek, VI (1983) 5-52.In maart 1900 stemden de drie sociaal-democraten in de Tweede Kamer tegen de ontwerpleerplichtwet omdat deze niet ver genoeg ging. Drie maanden later nam de Tweede Kamer met algemene stemmen - dus ook die van de SDAP - de ontwerp-kinderwetten aan. De kritiek van de SDAP was voornamelijk gericht op het systeem en de gang van zaken in de Rijksopvoedingsgestichten, men wenste humanisering van straffen en individualisering van de opvoeding. De zorg voor kinderen, die deze zorg behoefden, behoorde niet in handen te blijven van de liefdadigheid. Het was de plicht van de gemeenschap deze op zich te nemen. | |
M. Kyrova, Antoon Molkenboer. Ontwerpen voor muziek en toneel 1895-1917 (Den Haag: Haags Gemeentemuseum, 1983, 32 blz.).Antoon Molkenboer (1872-1960) was schilder, tekenaar, prentkunstenaar en typograaf. Hij maakte ontwerpen voor drukwerk, kostuums, decors, mozaïek en glas-in-lood ramen, hij schreef en ensceneerde toneelstukken en hij was leraar. Het Haags Gemeentemuseum stelde een tentoonstelling samen van de ontwerpen die Molkenboer maakte op het gebied van muziek en toneel uit de periode 1895-1917. Deze begeleidende publikatie behandelt de toneelexperimenten, gezien tegen de achtergrond van de toneelvernieuwingen rond 1900, de ontwerpen voor de Wagner-vereniging en de studentenmaskerades. | |
C. van Lakerveld, e.a., Meijer Bleekrode. Schilder, ontwerper, socialist 1896-1943 (Amsterdam: Van Gennep en Amsterdams Historisch Museum, 1983, 93 blz., ISBN 90 6012 582 7).Is uitgegeven naar aanleiding van een tentoonstelling die van december 1983 tot maart 1984 plaatsvond in het Amsterdams Historisch Museum. Bleekrode ondersteunde met zijn affiches, prenten en tekeningen tal van acties van SDAP, NVV en OSP. Bevat een persoonlijk verhaal over Bleekrode van S. Davidson, een kunsthistorische beschouwing van F. Gribling en twee teksten over de maatschappelijke en cultuurpolitieke verhoudingen in zijn tijd door G. Harmsen en T. Jansen en J. Rogier. | |
G. Termeer, e.a., Dienstweigeraars. Over dienstweigering en verzet tegen het militarisme vanaf de eeuwwisseling tot nu (Amsterdam: Link, 1984, 239 blz., ISBN 90 6285 035 9).In 1896 weigerde Johan van der Veer uit Middelburg de wapenen op te nemen. Zijn verhaal is het begin van dit boek over 85 jaar dienstweigeren dat het relaas bevat van vijfentwintig dienstweigeraars die vanuit uiteenlopende godsdienstige, socialistische of anarchistische overtuigingen weigerden de wapenen op te nemen. | |
[pagina 568]
| |
M. Elias, Drie cent in het uur. Over naaisters, feministes en arbeiders rond de eeuwwisseling (Amsterdam: FNV secretariaat voor vrouwelijke werknemers, 1984, 72 blz.).Deze brochure beschrijft het ontstaan en de teloorgang van de eerste vrouwelijke vakbond van Nederland: de naaistersbond ‘Allen Een’ die in 1898 werd opgericht in het kielzog van de nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid. De brochure is bedoeld als documentatiemateriaal bij de film ‘Drie cent in het uur’ van J. Bakker. | |
M. van der Mast, Den Haag werkt. Een arbeidersgezin aan het begin van de 20ste eeuw (Den Haag: Gemeentemuseum, 1984, 60 blz., ISBN 90 6730 007 1).Is de catalogus van een tentoonstelling die van 25 februari tot en met 14 oktober 1984 plaatsvond in het Haags Gemeentemuseum en geeft een beeld van het arbeidersbestaan in Den Haag aan het begin van de twintigste eeuw. De beroepstellingen van 1899 en 1909 zijn als grens van de behandelde periode genomen. | |
A. van Hulzen, De wereld van eergisteren, 1900-1920 (Den Haag: Kruseman, 1983, 287 blz., ƒ29,50, ISBN 90 233 0471 3).Geeft een overzicht van het alledaagse leven in Nederland zoals dat zich afspeelde in de eerste twintig jaren van de twintigste eeuw. Het boek is bestemd voor een breed publiek, het is geannoteerd, bevat een literatuurlijstje en een index op personen. | |
E.C.M. de Regt, ‘Menno Huizinga 1907-1947. Fotograaf van de bezetting in Den Haag, 1940-1945’, Jaarboek Die Haghe (1983) 101-173.Geeft een biografische schets van Menno Huizinga, een van de betere Nederlandse vakfotografen in de jaren dertig en bespreekt in het bijzonder de ca. 450 foto's die Huizinga tijdens de Duitse bezetting en de bevrijding daarna maakte. Zij geven ondermeer een schrijnend beeld van de hongerwinter in Den Haag. | |
W. Heitling, L. Lensen, De Twenthe-kanalen. Succes van een mislukking (Zutphen: Terra, 1984, 183 blz., ISBN 90 6255 186 6).De eerste uitgewerkte plannen voor de Twenthe-kanalen lagen reeds in 1907 ter tafel. Op 4 november 1919 - tijdens het eerste kabinet Ruijs de Beerenbrouck - was de wet tot aanleg van een Twenthe-Rijnverbinding aangenomen en tijdens het derde kabinet Ruijs de Beerenbrouck ging men tot werkelijke aanleg over. Dit boek handelt over een kwart eeuw ruzie over acht verschillende ontwerpen en de uiteindelijke uitwerking. Van de oorspronkelijke opzet - goedkoop kolenvervoer voor de textielindustrie - kwam weinig terecht, maar het resultaat was wel een doeltreffende afwatering, goedkoop vervoer voor de agrarische ondernemingen en een uitstekend gebied voor de recreatie. | |
A.W.C.M. van Mierlo, Economische omstandigheden en sociale aspecten in Waalwijk. Armen en werklozenzorg, 1919-1939 (Brabantse historische cahiers III; Tilburg: Katholieke Leergangen, 1983, 77 blz., ƒ10, -, ISBN 90 70846 02 0).De auteur onderzoekt op welke wijze de slachtoffers van de economische malaise in Waalwijk werden geholpen en of de ontwikkeling van armen- en werklozenzorg in Waalwijk een afspiegeling was van het algemene beeld. De studie is gebaseerd op bronnenmateriaal: de archieven van de kamers van koophandel en fabrieken en gegevens over kerkelijke armenzorg uit de verschillende kerkarchieven. | |
S.J. de Groot, ‘Nederland en de Poolse visserij rond de tweede wereldoorlog’, Tijdschrift voor zeegeschiedenis, III (1984) 31-51.Bespreekt de Nederlands-Poolse samenwerking op het gebied van de visserij in de jaren 1931-1940 en 1946-1952. Voor Nederland is in het bijzonder de vooroorlogse periode van belang. | |
[pagina 569]
| |
Toen werd kapitaal geïnvesteerd in Poolse visserij-ondernemingen, waardoor het mogelijk werd dat in de Noordzee gevangen haringen zonder invoerrechten Polen konden worden ingevoerd. De auteur heeft bij het schrijven van dit artikel gebruik gemaakt van een uitvoerige correspondentie gevoerd tussen het Instituut voor zeevisserij te Gdynia en het Rijksinstituut voor visserij-onderzoek te IJmuiden, alwaar de auteur werkzaam is. | |
R. Boltendal, De Heeren en de anderen (Leeuwarden, Friese Pers Boekerij, 1984, 335 blz., ƒ37,50, ISBN 90 330 1334 7).Is verschenen ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de gemeente Heerenveen en beschrijft de geschiedenis van de vijftigjarige gemeente (1934-1984) en tevens de historie van Aengwirden en Schoterland. | |
J.S. Wijne, ‘Op weg naar de Partij van de Arbeid. Het beginselprogramma van de SDAP van 1937 en het streven naar een democratisch socialistische volkspartij’, in: J. Bank, e.a., ed., Het vierde jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam: De Arbeiders Pers en de Wiardi Beekman stichting, 1983, 184 blz., ƒ25, -, ISBN 90 295 2303 4) 148-175.Stelt dat het Haags beginselprogramma van 1937 het begin markeert van de geschiedenis van de oprichting der Partij van de Arbeid en dat Wiardi Beekman om die reden postuum als een van de oprichters van die partij beschouwd kan worden. | |
J.G. de Beus, De geheime informant. Berlijn, 1939-10 mei 1940 (3e dr.; Rotterdam: Donker, 1984, 160 blz., ƒ24,50, ISBN 90 6100 212 5).Verscheen eerder als onderdeel van het in 1977 gepubliceerde werk Morgen bij het aanbreken van de dag en is door de auteur aangevuld en uitgebreid aan de hand van nieuw bronnenmateriaal, zoals het dagboek van de Noorse gezant tijdens het beleg van Warschau, aan de hand van nadere gegevens over de voorgeschiedenis van de Duitse invasie in Noorwegen, de executie van de ‘geheime informant’ en andere voormannen van het Duitse militaire verzet in het concentratiekamp Flossenburg, ontleend aan een gesprek met de Deense kolonel H.M. Lunding. | |
W. Meyers, F. Selleslagh, De vijand te lijf. De Belgen in het verzet (Antwerpen: Helios, 1984, 128 blz., ISBN 90 333 0073 7).Beschrijft het verzet in België vanaf het prille, aarzelende begin in achterzaaltjes en cafés tot het deelnemen aan de bevrijding en behandelt het nadenken over het nieuwe België na de oorlog tot het moment waarop blijkt dat het verzet niet alles meer voor het zeggen heeft. Het boek is rijk geïllustreerd met foto's afkomstig uit het navorsings- en studiecentrum voor de geschiedenis van de tweede wereldoorlog. De auteurs zijn verbonden aan dit centrum. | |
P. van Meel, Tanda mata KNIL (Dordrecht: Stabelan, 1983, 182 blz., ISSN 0 166 3313).De samensteller, redacteur van een tijdschrift voor oud-KNIL militairen, poogt een alomvattend beeld te geven van de meest bewogen jaren (1940-1950) van het Koninklijk Nederlands-Indische leger. Het boek is een verzameling herinneringen, bijeengebracht en gebundeld om als aandenken aan het KNIL bewaard te blijven. | |
C. Wiebes en B. Zeeman, ‘Het verdrag van Duinkerken: speelbal van Britse buitenlandse politiek 1944-1947’, Internationale Spectator (1983) 504-512.Gedurende twee en een half jaar was er een hevig meningsverschil tussen de aanhangers van de politiek van Churchill en die van het Foreign Office over dit alliantieverdrag met Frankrijk. Het Britse kabinet koos definitief voor de opvattingen van Churchill en de zijnen toen het het Marshall plan aanvaardde. | |
[pagina 570]
| |
J. Brouwer en J. Driever, ‘Krantenstrijd in Maastricht, 1944-1949’, Studies over de sociaal-economische geschiedenis van Limburg, XXVIII (1983) 64-91.Het artikel is een onderdeel van een doctoraalscriptie ‘De perszuivering in Nederland, 1944-1951. Een toetsing van de problematiek aan de ontwikkelingen bij de nv uitgeversmaatschappij Neerlandia te Utrecht’ (Nijmegen: Katholieke Universiteit, 1982). In Maastricht nestelde het nieuwe blad Veritas zich aanvankelijk stevig op de plek van Neerlandia, maar geleidelijk verzwakte zijn positie. Doordat de overheid slechts regelend optrad bij de verdeling van outillage werden de verhoudingen in het perswezen nauwelijks aangetast. Slechts enkele nieuwelingen wisten het hoofd boven water te houden. | |
J.A.A. van Doorn, W.J. Hendrix, Het Nederlands-Indonesisch conflict. Ontsporing van geweld (Dieren: De Bataafsche Leeuw, 1983, 363 blz., ISBN 90 6707 021 1).Is de tweede, aangevulde druk van Ontsporing van geweld dat in 1970 bij de Universitaire Pers Rotterdam verscheen. Toegevoegd is een inleidend essay ‘Dekolonisatie vergelijkenderwijs’ (14-49) waarin het totale recente kolonisatiegebeuren vergelijkenderwijs wordt geschetst, gevolgd door een nadere plaatsbepaling van het Nederlandse aandeel hierin. Immers eerst nu is het goed zichtbaar geworden dat het Nederlands-Indonesisch conflict één geval was uit een reeks van inmiddels beëindigde, gewelddadig afgewikkelde dekolonisatieprocessen, te situeren in de periode 1945-1975, merken de auteurs in hun woord vooraf op. | |
S.M. Jalhay, Allen zwijgen. Van merdeka en Andjing-Nica tot APRA (Uitgave in eigen beheer, zonder plaats van uitgave en jaar van uitgave, gezet en gedrukt door drukkerij Gevana te Hillegom).Beschrijft in een zeer persoonlijk getint relaas de gebeurtenissen in Nederlands-Indië sinds de capitulatie door de Japanners (15 augustus 1945) tot juli 1950 en gaat met name in op het lot van de Indische Nederlanders. De auteur maakte deel uit van het KNIL-infanterie bataljon Andjing-Nica. APRA is de afkorting van Angkatan Perang Ratoe Adil (letterlijk vertaald: het leger van de rechtvaardige vorst): de speciale troepen onder leiding van Westerling. | |
J.J.P. de Jong, ‘Diplomatie op het breukvlak van Nederlands en Indonesisch krachtenveld. De Indonesië-kwestie in 1946-1947’, Internationale Spectator (1983) 48-55.De auteur beschrijft drie kritieke fasen in de onderhandelingen van 1946-1947. Structurele problemen aan beide zijden voorkwamen een snelle oplossing van het conflict. Toch waren er enkele kansen om tot een vreedzame oplossing te komen. | |
H. de Haan, I. Haagsma, Een onderwerp van voortdurende zorg. Het naoorlogse bouwen in Nederland (Utrecht: Kluwer algemene informatieve boeken, 1983, 160 blz., ISBN 90 6158 224 5).Geeft een overzicht van het naoorlogse bouwen in Nederland en gaat vooral in op de maatschappelijke achtergrond en op gebeurtenissen vóór 1945 die een stempel op de naoorlogse geschiedenis hebben gedrukt. Bevat tevens een glossarium waarin een aantal belangrijke termen wordt toegelicht. Het boek is tot stand gekomen op instigatie van de bouwonderneming Wilma ter gelegenheid van haar vijfenveertigjarig bestaan. | |
H. d'Ancona, e.a., Nederlandse architectuur en stedebouw '45-80 (Amsterdam: Bert Bakker, 1984, 239 blz., ƒ34,50, ISBN 90 351 0011 5).In deze bundel opstellen, vraaggesprekken en documentatie over de Nederlandse architectuur in de jaren 1945-1980, behandelt onder anderen R. Roegholt de historische achtergronden van | |
[pagina 571]
| |
de architectonische tendensen in het naoorlogse Nederland, bespreekt C. Boekraad de beperkingen waarmee architecten en stedebouwers sinds de woningwet van 1901 worden geconfronteerd en hun antwoorden daarop en beschrijft G. Brinkgeve monumentenzorg en stadsvernieuwing. |
|