De wetenschappelijke historische opzoekingen door Van Rompaey verricht, liggen blijvend vastgelegd in twee klassiek geworden monografieën, een aantal bronnenpublikaties en een belangrijke reeks bijdragen gepubliceerd in vaktijdschriften.
De eerste - reeds vermelde - monografie over de Baljuws in Vlaanderen verscheen in 1965 terwijl zijn tweede hoofdwerk reeds kon verschijnen in 1971 onder de titel: De Grote Raad van de hertogen van Boergondië en het Parlement van Mechelen. Beide werken verschenen in de prestigieuze reeks van de Koninklijke Vlaamse Academie van België en werden eveneens bekroond met de Winkler Prins Prijs. Het eerst vermelde werk was chronologisch een vervolg op de studie van de vroegere Gentse stadsarchivaris Nowé terwijl het tweede werk mogelijk nog een diepere appreciatie van alle vakgenoten meekreeg, gezien het Vlaamse territorium aldaar werd ‘uitgebreid’ tot het gebied van praktisch de gehele toenmalige Nederlanden. Beide studies - zoals ook zijn andere bijdragen - droegen zeer typische kenmerken: ver doorgedrongen archiefonderzoek, een klare opbouw, genuanceerde hypotheses, logische uiteenzettingen, scherp afgelijnde conclusies. Zowel de jurist als de historicus komen duidelijk naar voren. In de recent verschenen Algemene Geschiedenis der Nederlanden heeft hij trouwens ‘De Bourgondische Staatsinstellingen’ in een briljante synthese nog eens zeer overzichtelijk weergegeven (IV, 136-155).
Van Rompaey bleef ook zeer aktief om de arresten van de Grote Raad in een reeks bronnenpublikaties te publiceren. Reeds in 1966 verscheen het eerste bronnenboek, getiteld: Chronologische Lijsten van de Geëxtendeerde Sententiën en Procesbundels (dossiers), berustende in het archief van de Grote Raad van Mechelen, I, 1465-1504. De hoogleraren J.Th. de Smidt en E.I. Strubbe hadden immers als medewerkers M.J. Abeling, J.C. Andries en J. van Rompaey. Bij de voorbereiding van die publikatie had laatstgenoemde in het Brusselse Rijksarchief de procesbundels voor 1504, betreffende de ‘Beroepen uit Vlaanderen’, uit de ordeloze massa archiefmateriaal vooraf uitgezocht en genummerd. Over de overige publikaties kan hier, in dit te korte bestek, niet verder uitgewijd worden.
Onmiddellijk na 1970 ontpopte van Rompaey zich als een zeer degelijk lesgever en examinator. Zoals zijn boeken, zo waren ook zijn cursussen: klaar opgebouwde maar indringende behandelingen van een reeks historisch-juridische evoluties, gesteund op originele bronnen of op eersterangsliteratuur. In korte tijd ook breidde hij het rechtshistorisch seminarie - gehuisvest in het herenhuis aan de Korte Meer - uit met een geheel van fraaie en soms unieke publikaties op het gebied van de rechtsgeschiedenis der Nederlanden.
Na die lange intense studieperiode - en eerste doceerjaren - trachtte Van Rompaey zich eveneens te integreren in politieke en culturele organisaties. Meer en meer ging hij zich interesseren voor de Vlaams-Waalse verhoudingen en bleef hij sterk verbonden met de hem zo dierbare Vlaamse identiteit. Veel tijd en inspanningen bracht hij op voor de studie van die problematiek en onder meer moet men hier zijn opgemerkte studie vermelden, verschenen in dit tijdschrift (XCIV (1979) 469-495), onder de titel: ‘Essai de synthèse de l'évolution de la réforme de l'état en Belgique de 1961 à 1979’. Hij werd in de jaren zeventig ook lid van twee Vlaamse service-clubs, namelijk de Marnixring en de Orde van de Prince en werd dan tevens werkend lid van het Dosfelinstituut en het Davidsfonds. Ook voor meer kleinschalige arbeid had hij veel belangstelling en als redactiesecretaris van ‘Het Scheldeveld’ heeft hij veel werk verricht om het eigen woongebied rond Gent historisch dieper te onderzoeken.
Tenslotte moet nog even worden gewezen op de persoonlijke karakteristieken van prof. Van Rompaey. Afkomstig uit de Rupelstreek, heeft deze eeuwige student-docent zich opgewerkt tot een rechtshistoricus van internationaal niveau door te woekeren met zijn aangeboren talenten in een permanente intellectuele werkzaamheid. En toch bleef prof. Van