Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 96
(1981)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 600]
| |
NecrologieIn memoriam Johannes Herman(n) Kernkamp Utrecht 15 augustus 1904 - Bilthoven 10 oktober 1980Ga naar voetnoot*Hans Kernkamp was de enige zoon (kind) uit het huwelijk van Hermann Friedrich Kernkamp (1872-1949) en Christina Johanna Colenbrander (1879-1970). Wat bij de Kernkampen opvalt is de Duitse vorm van de voornamen. De reden daarvan is eenvoudig: Hans' grootvader, Johann Hermann Bernhard, was in 1825 als Duitser geboren te Menslage, hij emigreerde als zovele Duitsers in de negentiende eeuw naar Nederland, waar hij zich vestigde in Hoorn als handelaar in manufacturen (± 1911). Een oudere broer was hem als emigrant reeds voorgegaan, die zich in Edam vestigde; vandaar de beide takken van de Kernkampen in Nederland, de oudste van Edam, de jongste van Hoorn. Grootvader Kernkamp is blijkbaar in Holland getrouwd; uit dit huwelijk zijn een paar meisjes en twee zoons geboren; van die vier was vader Kernkamp de jongste, die acht jaar na de hem voorafgaande zoon Gerhard Wilhelm (1864-1943) geboren werd. Deze laatste was de coryfee van het gezin: hij doorliep de RHBS, deed vervolgens staatsexamen A en ging in Utrecht studeren, werd daar ook corps-lid en werd in 1901 hoogleraar in de geschiedenis te Amsterdam. Spoedig gevolgd door Utrecht (1903-1935). De jongste broer kreeg geen gelegenheid zijn begaafdheid te tonen: Tegen het advies van directeur en leraren kreeg hij zelfs geen gelegenheid zijn HBS-diploma te halen, maar werd voordien van school genomen en in een ijzerhandel geplaatst, waar bleek, dat hij in het geheel niet deugde voor de handel; wel was hij zeer muzikaal (eveneens later zijn zoon Hans, die viool speelde) en hij had een vlotte pen. Hij heeft het ten slotte gebracht tot hoofdredacteur van het Utrechtsch Nieuwsblad. Zo is dan Hans als zoon van H.F.K. en Christina J. Colenbrander op 15 augustus 1904 in Utrecht geboren. Al spoedig bleek, dat hij een zwakke gezondheid had en veel te lijden had van asthmatische bronchitis. Daarom is het gezin naar Hilversum verhuisd. Daar heeft Hans zijn schooltijd, lagere school en gymnasium, doorgebracht. Reeds in de vierde klas van de lagere school, op negenjarige leeftijd stond voor hem vast, dat hij geschiedenis wilde studeren. Het kan zijn, dat dat gebeurde onder invloed van een onderwijzer, maar stellig zal het voorbeeld van de bekende Utrechtse ‘Oom Willem’ een duchtig woordje meegesproken hebben. Toen het eenmaal zover was, koos hij de Utrechtse universiteit voor de historische studie, niet alleen omdat zijn naamgenoot daar de nieuwe geschiedenis doceerde, maar toch ook wel wegens de aanwezigheid van Oppermann voor de middeleeuwse en Bolkestein voor de oude geschiedenis, zodat destijds Utrecht voor de gekozen studierichting het beste geëqui- | |
[pagina 601]
| |
peerd was. Na een zowel bij het kandidaats als doctoraal cum laude afgelegd examen, trad hij als volontair in dienst van de Utrechtse UB, spoedig gevolgd door een ‘assistent’-schap aan de KB in Den Haag. In 1931 werd hij benoemd tot wetenschappelijk assistent tweede klasse. Het bibliotheek-vak heeft hij in Den Haag grondig geleerd. Zijn directeur bleef, tot 1937, een eminent geleerde en zeer deskundig leidsman, maar tegelijk een vaak hoogst onaangenaam gehumeurd man, zoals personeel en bezoekers aan den lijve konden ondervinden. Ook Kernkamp heeft daaronder wel geleden, maar gelukkig werd hij spoedig (1931) bijgestaan door zijn vrouw, Hedda van Ameyden van Duym, die hem, zowel wat betreft zorg voor zijn gezondheid als hulp bij zijn publikaties, altijd trouw ter zijde heeft gestaan. Sinds 1937 was de KB aan Brummel als directeur toevertrouwd en met hem heeft Kernkamp altijd een uitstekende relatie gehad. Dat jaar 1937 was nog in ander opzicht een memorabel jaar: Kernkamp sloot zijn studie af met het nog steeds veel gebruikte proefschrift De handel op den vijand 1572-1609, deel I. Ook voor deze prestatie viel hem cum laude ten deel. Reeds in 1934 verscheen ook het tweede deel van dit opus magnum. Het boek schetst de wijze, waarop de rebellerende gewesten, voornamelijk Holland en Zeeland, ondanks de oorlog, met speciale licenten zijn blijven handeldrijven op de gehoorzame Zuidelijke Nederlanden en op Spanje, zelfs van tijd tot tijd in oorlogs-contrabande. Hiermede heeft Kernkamp zijn eerste schreden gezet op het terrein der economische politiek en economische geschiedenis. Toch zou hij nog geruime tijd zijn bibliotheek-loopbaan voortzetten, die samenvalt met de eerste periode van twintig jaar van zijn carrière. Des te groter is zijn prestatie, dat zijn bibliografie al deze jaren een groot aantal historische publikaties bevat naast de bijdragen op bibliotheekgebied. Het zijn vooral twee themata, die als rode draden door zijn gehele loopbaan te volgen vallen. Daar is in de eerste plaats de betekenis van de Leidse lakenreder Pieter de la Court, waarschijnlijk heeft aanvankelijk de bekende kwestie op de voorgrond gestaan van de beide hoofdstukken van het Interest van Holland (1661), die van de hand van Johan de Witt zouden zijn. In de negentiende eeuw hadden ondermeer Otto van Rees en Robert Fruin over deze kwestie geschreven. Fruin was tot een negatief resultaat gekomen. Hans Kernkamp moet voor zijn doctoraal een scriptie aan het onderwerp gewijd hebben. In 1933 verscheen een eerste kort artikel over ‘Pieter de la Court, zijn aansprakelijkheid voor de Interest van Holland en Polityke Discoursen’, in het voor de bibliotheekman karakteristieke tijdschrift Het Boek; de laatste maal, dat hij over een detail van het onderwerp handelde, is een artikel over portretten van Pieter de la Court (1977). Het tweede thema raakt het uiterst belangrijke koopmansarchief van Daniël van der Meulen, een uit de Zuidelijke Nederlanden uitgeweken koopman, die na een kort verblijf in Haarlem en Delft naar Bremen verhuisde om in 1591 naar Holland terug te keren en zich in Leiden te vestigen. Hij overleed in 1600. Sinds in 1929 een (niet gedrukte) inventaris van dit zeer rijke archief tot stand was gekomen, hebben verschillende historici zich ermee bemoeid en enkele publikaties van onderwerpen, waarvoor van documenten uit dit archief is gebruik gemaakt, zijn in de loop der jaren dertig verschenen. Al spoedig is de mogelijkheid onder het oog gezien, of althans een deel van dit enorme archief in druk kon worden gebracht. Kernkamp heeft al spoedig de belangrijkste rol bij deze pogingen gespeeld. Gedacht werd aan het HG. Aanvankelijk dacht men de handelsbrieven uit het archief uit te geven, maar er bleek dat zakenbrieven en particuliere brieven niet konden worden gescheiden. Ook de archieven van correspondenten dienden in het onderzoek betrokken. Ze berustten in Antwerpen, Brussel, Utrecht. Ook de Bibliotheca Thysiana te Leiden bevatte rekeningen, die | |
[pagina 602]
| |
belangrijk werden geacht. Behalve enkele bijdragen over het begin van de Hollandse handel op de Middellandse zee waarvoor zowel Sneller als Kernkamp belangrijke bouwstoffen aan het archief Van der Meulen hebben ontleend, bevat reeds in 1936 de BMHG, 57 een kleine bronnenuitgave van Kernkamp een ‘Verbael ofte journael van 't gepasseerde in Brabant ao 1598’, dat in dit archief wordt bewaard. De hele geschiedenis van de pogingen tot publikatie van het enorme materiaal van dit archief en van verwante archivalia elders heeft Kernkamp zelf uiteengezet in zijn afscheidscollege te Utrecht in 1969. Wij komen daarvan nog te spreken: voorlopig blijft Kernkamp nog verbonden aan de KB, ten slotte als onderbibliothecaris, terwijl hij een aantal jaren (1940-1947) als custos van het grote huis aan de Prinsessegracht, het Museum Meerman-Van Westreenen, fungeerde. Van zijn nauwe relatie met dit museum getuigt zijn ‘Inventaris der familiepapieren Meerman van Westreenen, Dierkens en van Damme’, aanwezig in het Museum Meermanno-Westreenianum (1948). In de jaren 1946-1949 is hij bibliothecaris van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek. Met het jaar 1949 vangt de tweede periode van twintig jaar aan van Kernkamps ambtelijk leven. In dat jaar wordt hij benoemd tot opvolger van Sneller als hoogleraar in de economische geschiedenis van de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam, sinds 1951 is hij tevens bijzonder hoogleraar te Leiden, later omgezet in een extra-ordinariaat. In 1954 verruilt hij Rotterdam voor Utrecht (1954-1969). Terecht heeft P.W. Klein in een inleiding vóór de aan Kernkamp in 1969 aangeboden Bibliografie van J.H. Kernkamp erop gewezen, dat de verschillende geaardheid van zijn studenten: economen, historici, sociologen en sociaal-geografen zware eisen aan hun leermeester stelde ten aanzien van de stof, die hij aan hun uiteenlopende belangstelling moest aanbieden. Daar is hij stellig aan tegemoet gekomen. Dat blijkt ondermeer uit de onderwerpen van de onder zijn promotorschap bewerkte proefschriften, elf in totaal, die in ieder geval de zestiende tot negentiende eeuw bestrijken. Toch is er ook in zoverre continuïteit, dat hij met kleine groepen kandidaten brieven uit het archief van Pieter de La Court en dat van Daniël van der Meulen laat transcriberen en annoteren, om op die manier bij te dragen tot de verwezenlijking van in het bijzonder de bronnenuitgave, die hij jarenlang - en in dat verband past de boven vermelde afscheidsrede Het van der Meulen-Archief c.a. (1969) - met grote vasthoudendheid heeft nagestreefd. Het is duidelijk, dat een professoraat in Rotterdam (later in Utrecht) en een extraordinariaat te Leiden al een drukke werkkring garandeert, terwijl Kernkamp al die jaren in Bilthoven is blijven wonen. Doch daarmede is nog niet alles gezegd. Zijn hulpvaardigheid blijkt daarenboven uit het feit, dat tal van zich met de historie bezighoudende verenigingen met succes een beroep op hem hebben gedaan om het voorzitterschap of althans een bestuurslidmaatschap op zich te nemen. Zo is hij al vrij vroeg bestuurslid van het Historisch Genootschap te Utrecht geworden, eerst jarenlang als eerste secretaris, daarna, na de dood van Brandt, als voorzitter (1966-1969). Daar heeft hij stellig vele bewerkers van bronnenuitgaven van het HG van zijn grote kennis laten profiteren. Samen met Brandt heeft hij ervoor gewaakt, dat de Bijdragen en Mededelingen zoveel mogelijk op tijd verschenen. Onder zijn voorzitterschap is het gekomen tot de fusie van het Historisch Genootschap en het Nederlands Comité voor geschiedkundige wetenschappen met als resultaat het Nederlands Historisch Genootschap met als tijdschrift de Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden in plaats van de Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlanden. In het bestuur speelde natuurlijk ook de moeilijke zaak van het Van der Meulenarchief. Zoals dat bij het Thorbecke-archief ook is gebleken, mag voor het Van der Meulen-archief ook gelden, dat de kosten van zulk een uitgave de krachten, zowel van het Utrechtse Historisch Genootschap als van het nieuwe Nederlands Historisch Genootschap, | |
[pagina 603]
| |
te boven gaan. Daarom is een regeling getroffen, dat de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis de uitgave in de Rijks Geschiedkundige Publicatiën heeft overgenomen. Het is spijtig, dat Kernkamp zelfs de verschijning van het eerste deel van wat, als het goed gaat een reeks delen zal moeten worden, niet heeft mogen beleven. Nog een enkel woord over het karakter van de man van wetenschap, die Hans Kernkamp geweest is. Op de voorgrond staat, dat Hans Kernkamp als beoefenaar der sociaaleconomische geschiedenis voor en na een echte historicus is gebleven. Het is niet zo, dat hij geen oog gehad zou hebben voor het kwantitatieve in de economische geschiedenis, maar men zal bij hem weinig formules, of zelfs modellen aantreffen als in de ‘Cliometrie’. Hij had een sterk visuele band met het door hem bestudeerde verleden. Juist uit de brieven, die in het Van der Meulen-archief zulk een grote plaats innemen, evenals trouwens bij Pieter de la Court, is er gelegenheid briefschrijver en geadresseerde intiem te leren kennen en met welgekozen citaten wist hij een betoog te kruiden, waarbij zijn gevoel voor humor goed te pas kwam. Wij mogen zeggen, dat Hans Kernkamp voor velen een goede vriend is geweest, waarop men zich kon verlaten. Zijn heengaan wordt door velen als een gevoelig verlies ervaren. Na zulk een werkzaam leven moge hij nu de eeuwige rust gevonden hebben. T.S. Jansma |
|