Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 96
(1981)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 491]
| |
Het Vlaemsch Verbond als politiek experiment (Gent, 1861-1862)
| |
[pagina 492]
| |
het censuskiesstelselGa naar voetnoot5. de meerderheid van de kiesgerechtigden uitmaakten. De kiescensusverlaging, die in 1848 onder invloed van internationale politieke onrust en de weerslag daarvan in eigen land werd doorgevoerdGa naar voetnoot6., bracht het kiesrecht binnen het bereik van de middenklasse, een bevolkingsgroep die ruim de helft van het kiezerscorps omvatteGa naar voetnoot7.. Bleven de nieuwe kiezers de eerste jaren eerder afzijdig, spoedig zou hun electoraal gewicht zwaarder doorwegen. In de marge van de levensbeschouwelijke tegenstelling klerikaal-antiklerikaal werd een aantal eisen in het geding gebracht, die in de historiografie met de algemene term ‘radicalisme’ worden aangeduidGa naar voetnoot8.. Alhoewel de radicalen onderling zeer verschillend waren, hadden ze toch één gemeenschappelijk kenmerk: als gefrustreerde groepen negeerden of verwierpen ze de partijstrijd, die zich uitte in de modus vivendi tussen liberalen en klerikalen. Onder de radicalen vindt men democraten (die ondermeer ijverden voor een uitbreiding van het kiesrecht), antikatholieken, flaminganten, vrijhandelaren, antimilitaristen, terwijl ook de opkomende arbeidersbeweging ertoe kan worden gerekend. Opmerkelijk is evenwel dat al die stromingen elkaar doorkruisten en vaak moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden. De radicale stroming liet zich evenzeer gelden in de bestaande partijen. Bij de katholieken in Gent kreeg het ultramontanisme, dat aan de katholieke godsdienst een dominerende plaats in het publieke leven wilde geven, de bovenhandGa naar voetnoot9.. Het kwam ondermeer tot uiting in het dagblad Le Bien PublicGa naar voetnoot10.. Parallel met de nationale ontwikkeling kreeg ook de liberale partij te Gent een radicale impuls en wel voornamelijk vanuit het antiklerikalisme. Hierin vormde zich een linkervleugel die zich ook ontvankelijk toonde voor andere elementen van het radicalisme. | |
[pagina 493]
| |
Deze hele ontwikkeling in de traditionele politieke groeperingen had een verhevigde partijstrijd tot gevolg en het resultaat was dat een groep gematigden met heimwee naar het unionisme, vooral de liberaal-katholieken, in de kou kwam te staan. Vele factoren droegen ertoe bij om het radicalisme politiek zwaar te laten doorwegen. De nieuwe kiesgerechtigden, de middenklassers of ‘borgers’, zoals ze werden genoemd, die tot 1848 electoraal gezien oninteressant waren geweest en tot dat moment ook politiek steeds waren verwaarloosd, voelden zich aangetrokken tot bepaalde aspecten van het radicalisme. Ook zij verwierpen de klassieke tegenstelling klerikaal-antiklerikaal, aangezien die strijd zich afspeelde tussen de hoogste bevolkingsgroepen en naar hun mening de oplossing van hun eigen problemen belemmerde. De Gentse klerikalen steunden dit radicalisme, grotendeels uit opportunisme en oppositiegeest, vooral omdat het de machthebbers, en dus de liberale partij, aanviel en verzwakte. Hun eigen electorale onmacht kennende, steunden ze ondermeer de in het begin van de jaren vijftig belangrijke, eerder a-politieke, groeperingen van kleine burgers in hun streven naar gunstige fiscale en administratieve hervormingen. De post-unionistische geest die hier doorheen waaide was gunstig voor het radicalisme, waarvan de belangrijkste stromingen ook streefden naar een pacificatie van het levensbeschouwelijke conflict, omdat deze discussie geen ruimte liet voor de verwerkelijking van de radicale aspiraties. De politieke dubbelzinnigheid in deze katholieke houding zou vooral de politiek van de kleine burgers de grond in boren wegens de identificatie daarvan met het klericalisme.
Er zijn tevens opmerkelijke parallellen waar te nemen tussen het optreden van de radicalen en de ekonomische conjunctuur. In de depressie-periode van 1854-1856 worden de liberalen electoraal verslagen door een vrij vage coalitie van allerlei radicale groeperingen, vooral van de kleine burgerij die de steun van de klerikalen genoten. Bij de economische heropleving vanaf 1857 valt dit verbond uiteen en nemen de liberalen het heft weer in handenGa naar voetnoot11.. Tijdens de volgende periode van economische teruggang, in het begin van de jaren zestigGa naar voetnoot12., brengt een radicale alliantie het liberale electorale evenwicht opnieuw in gevaar. De actie van het zogenaamde Vlaemsch Verbond is hiervan de voornaamste uitdrukking. Er stelde zich voor de radicalen een cruciaal tactisch probleem: welke weg moest | |
[pagina 494]
| |
men volgen om politieke invloed te krijgen? Er bleken verschillende mogelijkheden te bestaan. Een eerste was dat men een nieuwe, derde, partij uit de grond zou stampen. Bemoeilijkte het kiesstelsel de realisatie van dit doel al in hoge mateGa naar voetnoot13., het geringe belang van de radicale eisen, gezien tegen de achtergrond van een verhevigde klerikaal-antiklerikale twist, zou er zeker niet toe bijdragen deze barrière te doorbreken. Een andere mogelijkheid zou zijn dat de radicalen als drukkingsgroep zouden optreden en slechts dié kandidaten zouden steunen die het radicale programma onderschreven. Ook kon men zich bij één partij aansluiten en deze voor het eigen programma zien te winnen. En tenslotte kon men zich verbinden met de grote massa van verpauperde en niet-kiesgerechtigde fabrieks- en landarbeiders en hun ontluikende emancipatiebewegingen. Gezien het oppositionele karakter van het radicalisme was deze beweging van dien aard om de liberale partij zware schade toe te brengen, zoals trouwens al in 1854 was gebleken. Voor de radicale liberale linkervleugel stelde zich daarenboven het dilemma of deze binnen de partij zou blijven ageren, dan wel zich bij de radicalen buiten de partij zou aansluiten. Dat de uiteindelijke keuze gunstig was voor de liberale partij is een gevolg van de handigheid waarmee die partij de nadruk legde op het antiklerikalisme als haar politiek programma. Hiermee kon elke samenwerking met radicalen buiten de partij worden gedoodverfd als een klerikale manoeuvre. Daarenboven hield de identificatie van de radicale eisen met de vrijzinnigheid in het kader van ‘het ware liberalisme’, een vaag en in feite nooit duidelijk omschreven programma, de radicale liberalen binnen de partij. De impuls tot en de uiteindelijke keuze voor de vereniging van het radicalisme rond één programma kwam uit de Vlaamse beweging, die gold als het middelpunt van de voornaamste radicale aspiraties. De flaminganten en hun eisen ten aanzien van een ontvoogding van Vlaanderen hadden in de verkiezingen en in het politieke spel in het algemeen steeds slechts een marginaal aandeel gehad. Had de Vlaamse beweging pas in de jaren veertig van de negentiende eeuw politieke aspiraties gekregenGa naar voetnoot14., haar programma ten aanzien van het taalgebruik in administratie en onderwijs was steeds in de verdrukking gekomen door de groeiende polarisering op levensbeschouwelijk vlak, waarin voor Vlaamse actie geen plaats overbleef. Tot het midden van de jaren 1850 had het politiek optreden van de Vlaamse be- | |
[pagina 495]
| |
weging zich vrijwel nooit tot de verkiezingen uitgestrektGa naar voetnoot15.. In essentie bleef het beperkt tot het indienen van petities aangaande één of ander taalprobleem bij het parlement of de regering. In Gent waren de meeste flaminganten gematigd liberaalGa naar voetnoot16.. Deze overwegend linkse signatuur van het flamingantisme werd nog versterkt door de invloed van de republikeinse en democratische impulsen die het revolutiejaar 1848 karakteriseerden. In het radicale dagblad De Broedermin (1848-1859) werd het flamingantisme vrij snel op één lijn geplaatst met ontvoogding van het volk en vrijzinnigheidGa naar voetnoot17.. Van haar kant poogde de liberale partij zich meester te maken van het Vlaamse emancipatiestreven, zonder evenwel iets te doen aan de frustraties die ten grondslag lagen aan deze mogelijke haard van onrust. De arts F.A. SnellaertGa naar voetnoot18., een voorstander van politieke activiteit van de Vlaamse beweging en ondermeer de promotor van het bekende Vlaams Petitionnement van 1840, kan wellicht doorgaan als dé vertegenwoordiger van de ‘derdeweg’-idee in Gent. Hij had zich aangesloten bij de liberale associatie, de Gentse afdeling van de partij, vermoedelijk omdat hij meende het Vlaamse programma zo op korte termijn te kunnen verwezenlijken. Mogelijk deed hij dit ook in de hoop dat het flamingantisme bij de radicalisering van de liberale partij zijn plaats zou vinden. Snellaert stuitte evenwel op onbegrip en onwil en toen de liberalen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1860 weigerden Vlaamsgezinde kandidaten op hun lijst te plaatsen, stapte Snellaert over naar de oppositielijst van de zogenaamde OnafhankelijkenGa naar voetnoot19., een restant van het radicale conglomeraat van 1854. | |
[pagina 496]
| |
Met de groei van het radicalisme trad evenwel een nieuwe generatie flaminganten met duidelijke politieke ambities voor het voetlicht. Zij legde tevens een verband tussen de Vlaamse eisen enerzijds en de sociale kwestie anderzijds. De nieuwe generatie werd voor een belangrijk deel gevormd aan de Gentse universiteit, in het bijzonder in de schoot van het radicale vrijzinnige, democratische en Vlaamsgezinde ‘Taalminnend Studentengenootschap onder de kernspreuk 't Zal wel Gaan’Ga naar voetnoot20.. Sommigen, en met name K.F. van Acker, streefden naar de vorming van een aparte drukkingsgroep, al dan niet met het oog op de vorming van een nieuwe partij. Bij figuren als Emiel Moyson en Adolf Dufranne stond de arbeidersproblematiek op het eerste plan. Zij waren zeer nauw betrokken bij de oprichting van de eerste arbeidersorganisaties in Gent (en in België) in 1857. Zij stelden een sociale werking duidelijk boven een puur electorale. De belangrijkste groep werd gevormd door de liberaal-georiënteerden, met Julius Vuylsteke als dominerende figuur. Vuylsteke wilde de liberale partij voor het flamingantisme winnen, en anderzijds de Vlaamsgezinden voor het liberalisme. Dit laatste gebeurde niet alleen via ‘'t Zal wel Gaan’; in 1861 maakte hij van de Vlaamsliteraire vereniging ‘De Tael is Gansch het Volk’ een liberaal bolwerk. Het jaar daarop onderging het in 1851 opgerichte en tot dan toe politiek neutraal gebleven Willemsfonds hetzelfde lotGa naar voetnoot21.; het fonds werd uitgebouwd tot een vrijzinnig speerpunt in het Vlaams culturele leven. Zoals ook Snellaert had ondervonden, bleek de sensibilisering van de liberale partij voor de Vlaamse zaak voor Vuylsteke een bijzonder moeilijke opdracht, maar om principiële redenen trok hij zich niet terug maar zette hij zijn pogingen onverdroten verder. Een derde Vlaamse partij achtte hij noch wenselijk, noch haalbaar en hij zou dan ook elk streven in die richting trachten tegen te gaan. In 1861 schreef hij: er was thans geen spraak van een derde, onzijdige Vlaamsche partij tot stand te brengen... Die droom is gebleken eene onmogelijkheid te zijn... omdat er nevens de taalvrijheid, nevens de gelijkheid van Waal en Vlaming, steeds te veel andere vrijheden en belangen aan de dagorde zijn, waarvan de verwaarloozing door geen volk van de negentiende eeuw kan geduld worden. Daarom kwam het er voor hem op aan ‘de partijen te vervlaamschen’Ga naar voetnoot22.. In de jaren 1857-1860 kende het radicalisme een belangrijke groei en ontwikke- | |
[pagina 497]
| |
ling waarbij de reeds aangestipte verstrengeling van de diverse denkrichtingen het belangrijkste kenmerk was. Voor het flamingantisme had dit ondermeer als effect dat er een opening naar de brede massa mogelijk werd. Dit was niet alleen het geval in de schoot van ‘'t Zal wel Gaan’, maar ook bij partijlozen als Snellaert, de advocaat Pieter de Baets en de katholieke maar lang niet klerikale krant De Beurzen-CourantGa naar voetnoot23., die werd geredigeerd door K.F. van Acker. Zij hadden nauwe contacten met de arbeidersverenigingen en hun leiders Francies Bilen en Jan de RidderGa naar voetnoot24., en met democraten zoals Moyson en de al oudere Waalse ‘revolutionair’ Lucien JottrandGa naar voetnoot25.. De radicalisering van de Vlaamse beweging onderging een belangrijke impuls van de in 1856 geïnstalleerde zogeheten ‘Grievencommissie’, die in opdracht van de regering de Vlaamse eisen en verzuchtingen moest onderzoeken en tot voor die tijd verregaande besluiten kwam inzake het taalgebruik in het onderwijs, het leger, de administratie, de rechtspleging, de diplomatie, enz.Ga naar voetnoot26.. De liberale minister Rogier, die de unionist De Decker intussen als regeringsleider was opgevolgd, poogde het verslag van de commissie, het ‘Grievenverslag’, in de doofpot te stoppen en liet zelfs een tegenverslag publiceren waarin het bestaan van de Vlaamse eisen werd ontkend. Bij de huldebetogingen aan de commissieleden, ondermeer in Gent, kwam het tot een samenwerking tussen katholieken, liberalen, radicalen en arbeidersleiders, tégen de regeringGa naar voetnoot27.. Een belangrijk fenomeen was ook de radicale oriëntering van de Gentse arbeidersbeweging. Tegen het einde van de jaren vijftig brak een hele reeks stakingen uit. De erop volgende processen verzwakten de arbeidersbeweging danig, ondanks de steun van een heel aantal jonge radicale advocatenGa naar voetnoot28.. Toch verscheen van 1860 tot 1862 nog het arbeidersblad Het Werkverbond, geredigeerd door de partijloze flaminganten P. van Loo en C.H. van Boeckel. Het blad keerde zich | |
[pagina 498]
| |
tegen de bestaande partijen en pleitte voor de vorming van een brede, onafhankelijke en radicale Vlaamse politieke formatieGa naar voetnoot29.. Het tegen de regering gekeerde radicalisme dat in die jaren de kop opstak was gegroeid uit de frustratie van een aantal groepen veroorzaakt door de stugge houding en onwil van de regering tegenover hun eisen. De arbeidersgroeperingen eisten voornamelijk de afschaffing van de zogenaamde wet-Le Chapelier (de artikelen 414-416 van het Strafwetboek), die elke syndicale activiteit verbood. De Gentse arbeiders waren daarbij bijzonder ontstemd over het feit dat hun wegens stakingsactiviteiten veroordeelde leiders gevangen bleven, terwijl de Waalse arbeiders die om dezelfde redenen opgesloten zaten, weer snel op vrije voeten kwamen. Algemeen werd de achterstelling van het Nederlands aangevoeld als een verscherping van de sociale taalgrens, aangezien het Frans in Vlaanderen de taal van de hoogste klassen was. Hierdoor werd maatschappelijke promotie extra bemoeilijkt. De flaminganten waren gefrustreerd door Rogiers houding tegenover het Grievenverslag, het wegstemmen van de Vlaamsgezinde amendementen in de Kamer, de emotioneel zeer geladen affaire Coucke-Goethals, waarbij twee arbeiders die geen Frans spraken na een Franstalig proces in Wallonië werden gehalsrechtGa naar voetnoot30., door de zogenaamde Walen-histories, incidenten met van het Nederlands onkundige ambtenaren in Vlaanderen, enzovoort. Hun antimilitarisme vloeide voort uit principiële stellingname, het loting-systeem, het verzet tegen de regeringsplannen inzake de Antwerpse stadsversterkingen, taalmoeilijkheden in het leger, het baldadig gedrag van al dan niet dronken soldaten... Van de opeenstapeling van al dit ongenoegen en de bundeling ervan tot één eisenpakket, zou het Vlaemsch Verbond de exponent zijn. Het ontstaan van het Verbond wordt algemeen gezien als een uitloper van de ideeën van de Duitser Friedrich Oetker, zoals die zijn uiteengezet in zijn brochure De Vlaemsche taelstrydGa naar voetnoot31.. Daarin werd gesteld dat de Vlaamse beweging haar li- | |
[pagina 499]
| |
terair karakter moest overschrijden, maar dat ze niet moest aanleunen bij de bestaande politieke partijenGa naar voetnoot32.. Het bewaren van de nationale eigenheid, zoals die zich uitdrukte in de taal en de gelijkheid van Vlamingen en Walen, zag Oetker als een waarborg voor het behoud van de eenheid van alle BelgenGa naar voetnoot33.. Een eerste stap hiertoe moest de eenheid onder alle Vlamingen zijnGa naar voetnoot34.. De Vlaamse zaak was voor hem wel ‘degelik van politischer NATUER’; de wettelijke gelijkstelling van de Vlamingen kon slechts worden bewerkstelligd door het parlement, daarom mochten zij niet afzijdig blijven bij de verkiezingenGa naar voetnoot35.. Oetkers voorstellen waren overigens niet nieuw. In 1853 had de Antwerpse vereniging ‘Eikenkroon’ de oprichting voorgesteld van een... ‘Vlaemsch Verbond’ dat precies dezelfde werking zou hebben als hetgeen Oetker voorsteldeGa naar voetnoot36.. Het ‘Vlaemsch Midden-Komiteit’, een Brusselse organisatie onder leiding van Michiel van der Voort, die in die jaren Vlaamsgezinde acties poogde te coördinerenGa naar voetnoot37., had het voorstel evenwel van de hand gewezenGa naar voetnoot38.. J.B. Langlois stelde in 1858 in zijn brochure Le mouvement flamand au point de vue politiqueGa naar voetnoot39. dat de flaminganten wel degelijk het politieke pad op moesten en daar niemand zijn politieke overtuiging kan wegcijferen moest iedereen maar in zijn eigen partij werken of deze liberaal, katholiek of democratisch was. Langlois verwierp de katholieke steun aan de Vlaamse beweging als een opportunistische zet, maar betreurde tegelijkertijd de geringe belangstelling van liberale zijde voor de Vlaamse problemenGa naar voetnoot40.. Heftiger antiklerikaal maar even democratisch was de taal van Julius de Geyters anoniem verschenen De waerheid over de Vlaemsche beweging. Brieven van eenen ouden staetsman aen eenen jongen GentenaerGa naar voetnoot41., waarin wordt gepleit voor de invoering van de leerplicht. Over politiek als zodanig wordt niet gesproken, maar wel wordt het volgende gesteld: ‘Verpligtend onderwys ware de redding van het Vlaemsch..., zoo waer is het dat de- | |
[pagina 500]
| |
mokratie en Vlaemsche Beweging één en hetzelfde zyn’Ga naar voetnoot42.. In de brochure Antwoord van eenen jongen Antwerpenaer op de brieven van eenen ouden staetsman geeft L. van RuckelingenGa naar voetnoot43. een aantal replieken op De Geyter, waarbij hij vooral diens antiklerikalisme bestrijdt en eraan toevoegt: ‘Men behoeft geen liberale maer een onzydige Beweging’Ga naar voetnoot44.. Een conclusie ligt voor de hand: de Vlaamse beweging moest een politieke en democratische beweging worden. Op 5 april verscheen in het Gentse volksweekblad Het Zondagsblad, afkomstig uit dezelfde ‘stal’ als De Broedermin en eigendom van de liberaal-georiënteerde flamingant en democraat Constant Leirens, een oproep om een ‘Vlaemsch Verbond’ op te richten, waarbij de Vlaamsgezinden hun verenigingen en persorganen zonder onderscheid van politieke overtuiging zouden kunnen aansluiten. De gang van zaken zou er in essentie op neerkomen dat de Verbondsleden hun electorale steun alleen zouden toezeggen aan dié kandidaten die een hun voorgelegd Vlaams eisenprogramma zouden onderschrijven. Om dit initiatief te steunen startte Leirens met een nieuw tijdschrift Het Vlaemsch Verbond (1861-1862), waarvan het eerste nummer verscheen op 13 mei 1861Ga naar voetnoot45.. Spoedig sloten talrijke verenigingen zich bij het Verbond aan, het eerst de Brusselse Vlamingen Vooruit!, waarin Leirens actief wasGa naar voetnoot46.. Als Gentse verenigingen sloten zich aan: ‘De Tael is Gansch het Volk’, ‘'t Zal wel Gaan’, ‘Broedermin en Taelyver’, de ‘Tafelronde’, het ‘Willemsgenootschap’, het ‘Taalminnend Gezelschap’Ga naar voetnoot47. en de vier grootste Gentse arbeidersgroeperingen de ‘Werktuigmakers’, de ‘Spinners’, de ‘Wevers’ en de ‘Verenigde Handwevers’Ga naar voetnoot48.. Zowel Emiel Moyson als ‘Cies’ Bilen riepen de arbeiders herhaaldelijk op zich bij het Verbond aan te sluitenGa naar voetnoot49.. Op 5 mei al verscheen de brochure Het Vlaemsch Verbond in Duitschland beoordeeldGa naar voetnoot50. waarin de Duitser Oetker een appreciatie gaf over het Verbond en | |
[pagina 501]
| |
benadrukte dat een derde - Vlaamse - partij niets kon uithalen, temeer daar de flaminganten niets tegenover klerikalisme of liberalisme te stellen hadden. De vorming van ‘twee vlaemsche legers’ (een klerikaal en een liberaal) ried hij evenzeer af omdat ze elkaar zouden neutraliseren. De door het Verbond voorgestelde gang van zaken keurde hij volledig goed. De inrichting van het Verbond werd op 19 mei besproken tijdens een door de Vereniging ‘Vlamingen Vooruit!’ in Brussel samengeroepen vergaderingGa naar voetnoot51.. Organisatorisch werd het Verbond opgesplitst in met de kiesdistricten samenvallende afdelingen die elk konden worden opgedeeld in evenveel commissies als er lijsten zouden worden voorgedragen. Onmiddellijk werd er voor Gent een Vlaamsch Liberaal Komiteit opgericht met Constant Leirens als voorzitter en Julius Vuylsteke als secretarisGa naar voetnoot52.. F.A. Snellaert, K.F. van Acker en C.A. Serrure (beide laatsten waren oud-leden van ‘'t Zal wel Gaan’) riepen een vergadering bijeen om een plaatselijke Gentse afdeling van het Verbond op te richten, een initiatief waarvan het liberale comité zich onmiddellijk distantieerdeGa naar voetnoot53.. Snellaerts afdeling zou immers géén politieke kleur kiezen. Op die vergadering op 30 mei werd besloten dat Snellaert en Van Acker een ontwerp van reglement zouden uitwerken en zich bij de verkiezingen met de ‘katholieken en onafhankelijken’ zouden bezighouden, terwijl de groep-Leirens de liberale kandidaten zou ‘bewerken’Ga naar voetnoot54.. Dat er in Gent bijna onmiddellijk meningsverschillen rezen lag aan het feit dat er geen tijd was om het Vlaemsch Verbond volledig en ondubbelzinnig op poten te stellen. Op 11 juni 1861 werden er immers kamerverkiezingen gehouden. Twee weken voor die datum liet Vuylsteke zijn brochure La question flamande et le libéralisme verschijnen, waarin hij zijn principes over het liberaal flamingantisme uiteenzette. Vermoedelijk werd deze publikatie met steun van de liberale associatie verzorgd om de aanwezigheid van een loyaal liberaal element in het Verbond te verzekerenGa naar voetnoot55.. Naast de liberale associatie was er nog een tweede politieke groep die een lijst voorstelde bij de kamerverkiezingen waarop klerikalen, liberaal-katholieken en een radicaal, de advocaat Pieter de Baets, voorkwamen. Ze presenteerden een bijna unionistisch programma waarbij vooral de traditionele partijstrijd op de korrel werd genomen. Deze kandidaten onderschreven onmiddellijk het pro- | |
[pagina 502]
| |
gramma van het Vlaemsch Verbond, dat hen door de groep-Snellaert werd voorgelegd. Bij de liberale kandidaten ging dit niet van een leien dakje. Al vanaf eind mei onderhandelde Julius Vuylsteke erover met het uittredend kamerlid en schepen van de stad Gent, Auguste de Maere Limnander, die gold als de ‘officiële’ flamingant van de liberale associatieGa naar voetnoot56.. Uiteindelijk schreef deze namens alle kandidaten een vrij vage brief waarin niet nader ingegaan werd op het Vlaamse programma van eisen. De brief besloot met de volgende paragraaf: Voorzeker kan het niet in uwe bedoelingen getreden zijn, aan mannen wie gij van zoo lang en van zoo nabij kent een meer bepaalde last op te leggen; aan den vrije vertegenwoordiger van een vrij en onafhankelijk volk een slaafschen bevelbrief te overhandigenGa naar voetnoot57.. Dit antwoord was dermate onbevredigend dat het Vlaamsch-Liberaal Komiteit een verklaring voorbereidde waarin het zou verklaren de liberale kandidaten niet bij de kiezers te kunnen aanbevelen en zich niet verantwoordelijk te kunnen achten voor een mogelijk daaruit voortvloeiende overwinning van de oppositieGa naar voetnoot58.. Een brief van een andere liberale kandidaat, Emile de Laveleye, verduidelijkte de houding van de liberalen echter in voldoende mateGa naar voetnoot59., zodat het liberale comité tot zijn grote opluchting kon verklaren de liberale kandidaten dan toch te steunenGa naar voetnoot60.. Wellicht is het aan deze dubbelzinnigheid te wijten dat de liberalen geen overwinning behaalden: slechts drie antiklerikale kandidaten werden gekozen, samen met vier van de oppositielijst, met De Baets als grote overwinnaar. Spoedig zou de verontrusting over de liberale intentieverklaringGa naar voetnoot61. zich omzetten in frustratie en vooral de brief van De Laveleye zou als leugenachtig worden ervaren: de liberalen bleken zich helemaal niet bezig te houden met de Vlaamse eisenGa naar voetnoot62.. De liberale flaminganten vormden hun Vlaamsch Liberaal Komiteit op 12 juli om tot een bestendige Liberale Afdeeling van het Vlaamsch Verbond, met Julius | |
[pagina 503]
| |
Vuylsteke en Oktaaf MoysonGa naar voetnoot63. als secretarissen en Constant Leirens als voorzitterGa naar voetnoot64.. Snellaert en Van Acker riepen op tot het houden van een oprichtingsvergadering van de Gentse ‘Algemeene Afdeeling van het Vlaemsch Verbond’, waartoe zij een voorlopige commissie hadden gevormd, die al een reglement had voorbereidGa naar voetnoot65.. Na een voorbereidende vergadering op 6 septemberGa naar voetnoot66. slaagden de liberalen erin door een grote opkomst hunnerzijds de meerderheid in deze Algemeene Afdeeling te verwerven waarna C. Leirens en J. Vuylsteke respectievelijk als voorzitter en als secretaris werden gekozenGa naar voetnoot67.. Het door de voorlopige commissie voorgestelde reglement werd zeer geamendeerd met als resultaat dat het zwaartepunt in de werking van het Verbond werd verlegd naar de zogenaamde ‘staetkundige afdeelingen’, terwijl de activiteit van de Algemeene Afdeeling werd beperkt tot het ‘bewerken’ van de partijloze kandidaten. Daarenboven werd de activiteit van de plaatselijke afdelingen onafhankelijk gemaakt van die van de nationale vergaderingGa naar voetnoot68., terwijl de Algemeene Afdeeling ook geen toezicht kon uitoefenen op de werking van de partijpolitieke afdelingen. Dit alles had tot gevolg dat de liberalen de Algemeene Afdeeling controleerden en de werking ervan neutraliseerden door het zwaartepunt van de Vlaamse electorale activiteit te leggen op de Liberale Afdeeling en haar mogelijke tegenhanger. Dit impliceerde tegelijkertijd dat de samenwerking van alle flaminganten over de partijgrenzen heen sterk werd beknot. Snellaert en de zijnen konden zich daar niet bij neerleggen, kwamen op 13 september samen en verwierpen de besluiten van de vergadering van de negendeGa naar voetnoot69.. | |
[pagina 504]
| |
Drie dagen later werd een volledig bureau voor de Algemeene Afdeeling gekozen, waarbij Pieter Geiregat het voorzitterschap van Leirens overnamGa naar voetnoot70.. Een verdere activiteit van deze Algemeene Afdeeling is niet bekend. De scheuring zette zich voort. Op 30 september 1861 vergaderde de groep-Snellaert om een zogenaamde ‘Hoofd-Afdeeling van het Vlaemsch Verbond’ op te richtenGa naar voetnoot71., die zoals de naam al aanduidt zou moeten fungeren als de vervanger van de Algemeene Afdeeling. De groep rond Snellaert verweet de liberalen immers een machtsgreep tijdens de vergadering van 9 september te hebben gepleegd door grote verwarring te stichten en daarvan gebruik te maken om via nietrepresentatieve verkiezingen aan de macht te komenGa naar voetnoot72.. Het reglement bepaalde dat alle leden van de ‘staetkundige afdeelingen’ automatisch lid werden van de Hoofd-Afdeeling (artikel 9)Ga naar voetnoot73.. De politieke verdeeldheid werd beschouwd als kleingeestigGa naar voetnoot74., het ging er immers om de eendracht van alle Vlaamsgezinden te bereiken en de activiteiten van politiek georiënteerde afdelingen in funktie van die van de Hoofd-Afdeeling te stellen (artikel 17). Voorzitter van de Hoofd-Afdeeling werd oud-leraar L. de Potter, ondervoorzitter en feitelijk leider werd F.A. Snellaert. Andere bestuursleden waren F. Bogaerts, boekdrukker en ‘geheimschryver by de werktuigmakers’, J. Capiau, behanger en ‘voorzitter der galon-wevers’, J. Lienard, ‘bestuerslid van de maetschappy der werktuigmakers’, H. Tackels, versieringsschilder, K. van den Bossche, vleeshouwer en B. van Hyfte, pianomaker. Toen Bogaerts ontslag nam werd hij vervangen door de spinner K. VarsebroucqGa naar voetnoot75.. Het aandeel van arbeiders en vertegenwoordigers van de geringe middenstand is opvallend. De advocaat F. Speelman, één van de leidende figuren in de burgerlijke oppositie tegen de liberale associatie, was eveneens bestuurslid. De participatie van de arbeiders in de Hoofd-Afdeeling bleef groot. De Werkersbond sloot zich erbij aan en Emiel Moyson wenste de arbeiders hiermee geluk en beloofde zijn actieve medewerkingGa naar voetnoot76.. Vooral het aandeel van de werktuigma- | |
[pagina 505]
| |
kers was zeer aanzienlijk (zie de samenstelling van het bestuur) en in dit verband is het wellicht niet irrelevant te vermelden dat bestuurslid F. Bogaerts in 1861 Het Werkverbond drukteGa naar voetnoot77. en dat halverwege 1861, toen dit blad niet meer door de Werkersbond werd uitgegeven maar alleen nog door de werktuigmakersGa naar voetnoot78., C.H. van Boeckel het blad ging redigeren terwijl hij tevens redacteur was van De Beurzen-Courant, de krant die de Hoofd-Afdeeling steeds de meeste steun gafGa naar voetnoot79.. De Hoofd-Afdeeling werd evenwel al vlug beschouwd als een klerikale aangelegenheid en meer bepaald als een poging van de katholieken om het positieve effect van het Vlaemsch Verbond in hun voordeel uit te buitenGa naar voetnoot80.. Ondanks diverse pogingen om de fictie van een eendrachtige Vlaamse beweging in Gent te herstellenGa naar voetnoot81., ging het Vlaemsch Verbond roemloos ten onder. Het verdwijnen van het tijdschrift Het Vlaamsch Verbond eind mei 1862 is er het symbool vanGa naar voetnoot82.. De Hoofd-Afdeeling werd bitter verweten hiervan de schuld te zijnGa naar voetnoot83.. Beide afdelingen zouden nog tot 1864 naast elkaar blijven bestaan als exponenten van respectievelijk een liberale en een niet-partijgebonden Vlaamse werking. Met de oorspronkelijke idee van het Vlaemsch Verbond hadden ze evenwel niets meer te maken. De Liberale Afdeeling werd omgevormd tot de Vlaamsche Liberale Vereeniging, een flamingantische drukkingsgroep binnen de liberale partij, terwijl de Hoofd-Afdeeling zeker tot 1869 bleef bestaanGa naar voetnoot84., maar geen enkele betekenis meer | |
[pagina 506]
| |
hadGa naar voetnoot85.. Haar kracht werd immers vrij snel gebroken door de teloorgang van de arbeidersverenigingen die haar steunden, die zwaar werden getroffen door de katoencrisis van 1861-1865Ga naar voetnoot86.. Na 1865 zou de Vlaamsgezindheid bij de opnieuw actieve arbeidersorganisaties veel minder uitgesproken zijn. Het spreekt vanzelf dat ten aanzien van het politieke experiment met het Vlaemsch Verbond meer conclusies te trekken zijn uit het mislukken ervan dan uit de schaarse successen. Het kan lijken alsof het meningsverschil dat de oorzaak was van het falen alleen een kwestie van verschil in taktiek was, maar het werd in feite veroorzaakt door de verschillende interpretatie die men gaf aan de drie conflicthaarden die de Belgische politiek tot op de dag van vandaag beheersen, namelijk de levensbeschouwelijke strijd, de communautaire kwestie en de problematiek met betrekking tot de sociaal-economische en politieke democratisering. Voor de Liberale Afdeeling was flamingantisme verbonden met liberalisme en met de hiermee verbonden filosofische ideeën en vrijzinnigheid. De democratie was het derde element. Voor Vuylsteke bijvoorbeeld was ook dit een liberaal programmapunt. De liberale associatie had voor hem alleen het principe van het antiklerikalisme tot het hare gemaakt. De Liberale Afdeeling, en later de Vlaamsch Liberale Vereeniging beijverden zich om haar ook voor de twee andere punten te winnen; samen zouden ze de partij tot het ‘ware liberalisme’ brengen. Voor de Hoofd-Afdeeling lag dit anders. De taak van de Vlaamse beweging stond volgens haar los van de tot dan gevoerde partijpolitieke strijd en van de implicaties die deze zou hebben op de politieke praktijk. Ze stelde zich als een eigen Vlaamse macht boven de partijen, als een drukkingsgroep die om het even welke kandidaat voor een politiek mandaat zou ‘bewerken’ met het Vlaams programma. De Vlaamse macht had een sterk democratische tint, terwijl de godsdienst als zodanig, evenals de traditionele partijpolitieke beslommeringen, weinig relevant werd geachtGa naar voetnoot87.. Het grote verschil was dat Vuylsteke zich een liberaal en progressief Vlaanderen droomde, en Snellaert en de Hoofd-Afdeeling een Vlaams en democratisch Vlaanderen. In feite waren Snellaert en de zijnen hun tijd ver vooruit. De noties ‘self-help’, | |
[pagina 507]
| |
‘self-government’, ‘self-reliance’, die zich pas in de volgende decennia onder totaal andere omstandigheden zouden ontwikkelen, bijvoorbeeld in de volkskracht-idee van Lodewijk de Raet, kwamen wat de politieke strategie betreft, al bij de Hoofd-Afdeeling voor: zij geloofden niet in een gunstig resultaat van werken binnen het kader van de bestaande burgerlijke partijen. In die zin was de verkiezingscampagne van het Vlaemsch Verbond wellicht slechts een eerste stap. De ‘self-help-idee’ leefde bij alle radicalen en het anti-centralisme was er een uiting van; de liberalen trokken dit evenwel niet door op het gebied van de politieke praktijkGa naar voetnoot88.. De Hoofd-Afdeeling rekende niet alleen haar flamingantische militanten tot de radicale beweging, maar tevens haar hele ‘natuurlijke’ achterban: de arbeiders, het volk, en niet als een abstract of louter historisch en idealistischromantisch begrip, maar zeer concreet, zoals blijkt uit de samenwerking met arbeidersorganisaties. Aangezien het ‘volk’ het heft in eigen handen moest nemen, was een levensbeschouwelijke opsplitsing totaal irrelevant. In deze optiek is ook het flamingantisme als leidende kracht te verklaren. De Vlaamse beweging had niet alleen de langste ononderbroken traditie en de best gevormde militanten, maar de Vlaamse zaak werd gezien als een zaak van het volk. De taal verbond alle radicalen en werd het sociaal herkenningsteken bij uitstek van de onderdrukten, de eisende partij, tegenover de heersende groep, de toplaag, de machthebbersGa naar voetnoot89.. Gent was niet de enige plaats waar ideeën van niet-partijgebonden radicalisme leefden. In Antwerpen verenigden radicalen en klerikalen zich tegen de liberalen in de Meetingpartij en de radicale golf die met name vooral in de jaren 1863-1864 het Vlaamse land overspoelde had uitgesproken anti-liberale accentenGa naar voetnoot90.. Overal is de derde-partij-beweging doodgelopen door de uiteindelijke ‘besmetting’ van deze beweging door de liberaal-klerikale tegenstelling. In Gent gebeurde dit heel | |
[pagina 508]
| |
concreet door het uitgesproken liberalisme van de groep-Vuylsteke, waardoor de Hoofd-Afdeeling vanwege haar afkeer daartegen een klerikaal etiket kreeg opgeplakt. De liberale associatie heeft deze ontwikkeling bewust gesteund vanwege het gevaar van die beweging voor haar zelf. Daarom gaf ze tegenover de Liberale Afdeeling blijk van een soort repressieve tolerantie die deze Vlaamsgezinden net genoeg ruimte gaf voor enige hoop op beterschap, hetgeen de associatie alvast van hun stemmen zou verzekeren. Tegenover de Hoofd-Afdeeling trad ze vrij agressief op door deze te compromitteren met de beschuldiging van klerikalisme. Voor de politieke situatie in het huidige België zijn experimenten als deze met het Vlaemsch Verbond van doorslaggevend belang geweest. De kanalisering van nieuwe kiezers van 1848 naar de twee bestaande partijen versterkte de ontwikkeling die enkele decennia tevoren was ingezet. De verdere uitbreiding van het kiesrecht zou dit patroon in essentie blijven volgen, de politieke verhoudingen bestendigen en het politieke gedrag blijven modelleren naar de bestaande constellatie. |
|