Voorwoord
Onder auspiciën van het Nederlands Historisch Genootschap werd op 31 maart en 1 april 1980 te Rotterdam een congres gehouden, gewijd aan het thema ‘Herrijzend Nederland, 1944-1950’.
Het thema werd besproken aan de hand van zes inleidingen, waarin uiteenlopende aspecten van de maatschappelijke ontwikkeling in Nederland tijdens de fase van herstel en vernieuwing, welke op de Tweede Wereldoorlog aansloot, werden belicht. Vijf daarvan worden thans hier in druk gepubliceerd. De lezing van prof. dr. Th. van Tijn over ‘De groei van de sociale zekerheid’ was helaas niet tijdig persklaar gereed en moet derhalve ontbreken. De redactie besloot in de plaats daarvan een artikel van de hand van M.D. Boogaarts op te nemen, dat haar op andere titel was voorgelegd maar - gezien zijn onderwerp - geheel op het congresthema aansloot.
De publicatie van deze studies behoeft, naar het mij voorkomt, nauwelijks rechtvaardiging of toelichting. In vergelijking tot de oorlogsjaren, die vooral dankzij het werk van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, sterk de belangstelling hebben getrokken, is de na-oorlogse geschiedenis nog nauwelijks voorwerp geweest van historisch onderzoek, al lijkt daarin sedert het einde van de jaren zeventig verandering te komen. Juist het tijdvak 1944-1950 geeft daarbij aanleiding tot bezinning omdat toen werd gepoogd inhoud te geven aan de idee van herstel en vernieuwing. Een begrip vol tegenstrijdigheden. Hoe kan men immers tegelijkertijd herstellen en vernieuwen? Dat is niet recht duidelijk, des te minder waar de meningen uiteenliepen over de wegen, de middelen en de doeleinden, die daarbij in het geding waren. Lag het dus niet voor de hand, dat herstel en vernieuwing elkaar in belangrijke opzichten uitsloten? Lag het niet evenzeer voor de hand, dat de behoefte aan rust na de chaos van de oorlog het herstel van geordende verhoudingen betere kansen bood dan vernieuwende experimenten? Betekende vernieuwing daarom iets anders dan het voortzetten van ontwikkelingstendenties, die al vóór de oorlog geruime tijd aan de gang waren?
Het zijn vragen als deze, die in de volgende bijdragen aan de orde komen.
P.W. Klein
h.t. voorzitter congrescommissie