Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 93
(1978)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jurisprudentie en bureaucratie: het Hof van Friesland en zijn criminele rechtspraak in de achttiende eeuwGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vries opgemerkt dat het ambt van de sleutelfiguren in de rechtsprekende colleges, de raadsheren, ‘niet gemakkelijk te rubriceren’ isGa naar voetnoot4.. Hij wijst erop, dat de raadsheren ambtenaren waren die in naam van de hoge overheid vonnisten, en daardoor van een andere garnituur waren dan degenen die in de ‘gewone gerechten’ vonnis wezen, zoals bijvoorbeeld de schepenen. Men zou dan ook geneigd zijn de raadsheren als ‘ministers’ van de staten of de staten-generaal aan te merken, ware het niet dat zij nooit als zodanig worden aangeduid en zij bovendien zelf de beschikking hadden over ‘ministers’ (procureur-generaal, griffier, secretaris) en bedienden. In dat opzicht doen zij aan ‘regenten’ denken. Daar staat dan tegenover, dat men herhaaldelijk raadsheren de overstap ziet maken naar een ministerieel ambt (dat wil zeggen een hoger dienend ambt, in tegenstelling tot een regentenambt). Vries concludeert, dat het op grond van het feit dat de raadsheren - ook al had hun functie vele raakpunten met de ‘ministers’ - in de uitvoering van de aan hun ambt verbonden werkzaamheden in sterke mate onafhankelijk waren van hun nominale principalen (een belangrijk onderscheid met de ‘ministers’), de voorkeur verdient de raadsheren niet onder de ‘dienende ambtenaren’ te rubriceren, maar hen als een aparte categorie te beschouwenGa naar voetnoot5.. Het is allicht niet zo, dat de geschiedenis van de gerechtshovenGa naar voetnoot6. maagdelijk terrein zou zijn. In binnen- en buitenland hebben hoven en parlementen hun geschiedschrijvers gevonden. Het feit echter dat deze een onderzoeksveld vormen op de grens van institutionele geschiedenis en rechtshistorie - welke laatste, op grond van een traditionele academische specialisering, wordt beoefend door juristen van professie - heeft er mede toe geleid dat het bureaucratisch element maar zelden aan de orde is gekomen. Om ons tot de Nederlandse hoven te beperken: de meeste studies hebben zich bezig gehouden met het ‘ontstaan’ van afzonderlijke rechtsprekende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
colleges uit de vorstelijke curiaGa naar voetnoot7.. De periode van de Republiek is stiefmoederlijk behandeld, en daardoor is de betekenis van gerechtshoven als middel om de macht van de staat uit te breiden niet aan de orde gekomenGa naar voetnoot8.. Ook in het buitenland hebben tot voor kort institutionele en rechtshistorische (in enge zin) studies de overhand gehad, welke de taken in het algemeen, het personeel en het procesrecht beschrevenGa naar voetnoot9.. Naast deze, volstrekt legitieme, benaderingswijze is men gedurende de laatste decennia hier en daar de gerechtshoven ook gaan beschouwen in het licht van de rationele bureaucratische organisatie. Men is zich ook gaan afvragen in hoeverre de rechtsprekende colleges, als handhavers van recht en ordeGa naar voetnoot10., de belangen van bepaalde sociale groeperingen dienden. Een dan voor de hand liggend terrein van onderzoek is de sociale herkomst van de rechters, hun opleiding, en het benoemingsbeleidGa naar voetnoot11.. Mijn onderzoek betreft de strafrechtspraktijk en criminaliteit in Friesland gedurende de achttiende eeuw. Ter beantwoording van de primaire vraag naar de kwantitatieve aspecten van de geregistreerde criminaliteit en haar bestraffing zijn allereerst de registers van criminele sententies en composities geanalyseerd. De bewerking van de verkregen gegevens bevindt zich nog in het aanvangsstadium, zodat van de resultaten thans nog slechts enkele impressies kunnen worden gegevenGa naar voetnoot12.. In aansluiting bij buitenlandse voorbeeldenGa naar voetnoot13. is de achttiende eeuw gekozen om- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat in die periode zich fundamentele veranderingen begonnen voor te doen: de verwetenschappelijking en ‘humanisering’ van strafrecht en strafrechtspraktijkGa naar voetnoot14., het ontstaan van nieuwe denkbeelden over de zin van het straffen in het algemeen en over de gevangenisstraf in het bijzonderGa naar voetnoot15. en in samenhang met de toenemende monopolisering van de strafrechtsbedeling door de overheid en met het ontstaan van de eenheidsstaat, de codificatie van het strafrecht, welke in 1809 werd geëffectueerd door de invoering van het Crimineel Wetboek voor het Koningrijk HollandGa naar voetnoot16.. De inlijving bij Frankrijk, de invoering van de Code pénal in 1811 en de bijbehorende nieuwe rechterlijke organisatie zijn als eindpunt van ons onderzoek gekozen. Deze begrenzing heeft het voordeel, dat organisatorische veranderingen in de strafrechtspraktijk sinds 1795, en vooral de politieke invloed daarachter, het perspectief op de voorgaande periode aanzienlijk verbreden. Onder de ‘achttiende eeuw’ wordt hier dus verstaan het tijdvak van 1701 tot 1811. Ten behoeve van de bepaling van de graad van bureaucratisering van het hof van Friesland als administratief college en ter beantwoording van de vraag, wat algemeen toegepaste werkwijzen waren en de eventuele unieke aspecten daarvan, zou men de beschikking willen hebben over gelijkgerichte studies van vergelijkbare hovenin de Republiek. Die bestaan niet. Dit gemis wordt maar ten dele ondervangen door de unieke wijze waarop in Friesland de criminele rechtspraak was georganiseerd. Waar dat nuttig leek, is - voor zover mogelijk - verwezen naar de praktijk in andere gewesten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het hof van Friesland gedurende de zestiende en zeventiende eeuwDe vraag naar de mate van bureaucratisering en professionalisering van de criminele rechtspraak in Friesland in de achttiende eeuw kan niet worden beantwoord | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder de voorafgaande periode in de beschouwing te betrekken. De Friese bestuursinstellingen, waaronder het hof, zijn in de geschiedschrijving uitvoerig belichtGa naar voetnoot17.. Evenals andere landsheerlijke raden of hoven, maakte het Friese hof een ontwikkeling door van afsplitsing en delegatie van administratieve taken, met name het loskoppelen van de rechtspraak van de algemeen bestuurlijke taak. Deze ontwikkeling is niet rechtlijnig geweest; ze werd pas voltooid in de Bataafse tijd. Het Friese hof werd, zoals bekend, in 1499 door Albrecht van Saksen opgericht. Het had tot taak samen met de stadhouder bestuur en rechtspraak uit te oefenen. Al in 1504 bracht George van Saksen een taakverdeling aan. Krachtens de ordonnantie van dat jaar zouden twee colleges respectievelijk het bestuur en de rechtspraak uitoefenen. Zes ‘regenten’ leidden het bestuur; zes raadsheren, voorgezeten door één der regenten, zouden als ‘overste gherecht’ fungeren. Voorzover uit de tekst van de zogenaamde Saksische ordonnantie en de daarbij behorende ‘Manier van Procederen’ blijkt, beschikte het nieuwbakken gerechtshof over slechts weinig personeel: een griffier en twee gezworen bodenGa naar voetnoot18.. De in 1515 door Karel V ingestelde raad werd eveneens bestuur en rechtspraak opgedragen; de raad fungeerde tevens, zoals de benaming al aanduidt, als consilium principis. Een instructie voor de negen raadsheren, voorgezeten door een president, is niet overgeleverdGa naar voetnoot19.. Tot de Friese raad behoorden een procureur-generaal en een substituut procureur-generaal. De eerste verdedigde de belangen van de vorst voor het hof; de tweede had tevens als speciale taak om op bevel van de raad of de procureur-generaal van misdrijven verdachte personen op te sporen, te arresteren en in rechte te betrekkenGa naar voetnoot20.. Aan het hoofd van het bureau van de raad stond een griffier, sinds 1548 bijgestaan door een ‘secretaris oft substituut van den griffier’. Zij zwaaiden de scepter over hun schrijvers of klerken. Daarnaast is sprake van klerken van de afzonderlijke raadsheren. Een deurwaarder zorgde voor het betekenen der exploiten en dergelijkeGa naar voetnoot21., terwijl er ook enkele bodes en lopers in dienst warenGa naar voetnoot22.. De procu- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reur-generaal en zijn substituut hadden voor het arresteren der verdachten de beschikking over een aantal gewapende ‘dienaren’. Het is duidelijk dat in de eerste helft van de zestiende eeuw in Friesland de grondslag is gelegd voor een moderne rechtspraak - ‘modern’ in de zin van: organisatorisch overeenkomend met de administratieve eisen die een goede rechtsbedeling scheen te stellen. De formele structuur van de Friese raad komt in grote trekken overeen met die van andere gewestelijke raden. Men vindt daar, bijvoorbeeld in Holland, dezelfde functies. Het zou echter niet juist zijn daaruit te besluiten dat Friesland door toedoen van Karel V een zelfde type rechtsbedeling kreeg opgelegd als in de andere Nederlandse gewesten bestond. In de praktijk zijn er dan al fundamentele verschillen aan te wijzen die tot het einde van het Friese hof, in februari 1811, het karakter van de Friese rechtspraak hebben bepaald. Ten minste twee omstandigheden hebben een eigen gezicht aan de Friese rechtsbedeling gegeven. Ten eerste het feit, dat de Saksische ordonnantie in de zestiende eeuw niet geheel is vervangen door wetgeving die aansloot bij het sterk Frans georiënteerde procesrecht in sommige andere gewestenGa naar voetnoot23. en ten tweede het feit dat het centrale rechtscollege van de Habsburgers in de Nederlanden, de Grote Raad van Mechelen, wegens het door de vorst, althans formeel, gerespecteerde jus de non evocando, nauwelijks betekenis heeft gehad in de Friese rechtspraak en dus ook geen uniformerende rol heeft kunnen spelenGa naar voetnoot24.. In strafzaken was het Friese hof zelfs souverein: van zijn vonnissen bestond geen mogelijkheid tot appèl op een hoger college. De basis voor competentie en jurisdictie van het hof in strafzakenGa naar voetnoot25. was gelegd door de Saksische ordonnantie van 1504. Hoewel de tekst daarvan geen duidelijk antwoord biedt op de vraag naar de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hiërarchie van competenties in de strafrechtsbedeling, blijkt in de praktijk de situatie als volgt te zijn geweest. Op regionaal niveau waren de grietmannen verantwoordelijk voor handhaving van rust en orde en van een ieders rechtGa naar voetnoot26.. De grietman diende in elk dorp een rechter aan te stellen die onder meer tot taak had vredebrekers te arresteren en aan het college van grietman en bijzitters voor te geleiden en misdrijven aan de grietman te melden. Kleine zaken mocht de dorpsrechter zelf afhandelenGa naar voetnoot27.. Aan de grietmannen viel de taak toe alle excessen te straffen, met uitzondering van halszaken, welke zij aan het ‘overste gherecht’ moesten voorleggen ter berechtingGa naar voetnoot28.. De Saksische ordonnantie kent een aantal bepalingen betreffende misdrijven en een boetetarief daarvoor, betreffende bewijsrecht en strafuitsluitings-, althans strafverminderingsgronden (voor krankzinnigen, kinderen beneden twaalf jaar en vrouwen)Ga naar voetnoot29.. Ten aanzien van de straffen valt het overheersende karakter van de geldboeten op; de lijfstraffen spelen nog maar een kleine rolGa naar voetnoot30.. Na 1515 is een duidelijke centralisatie opgetreden. De criminele vonnissenboeken van het hof leggen daarvan getuigenis afGa naar voetnoot31.. Het bleef de taak van de grietmannen verdachten te doen arresteren, hen te verhoren en hen, als het ging om misdrijven waarop een lijfstraf stond, vergezeld van een informatieGa naar voetnoot32. op te sturen naar Leeuwarden ter berechting door de raad. De gevangenen werden daar in voorarrest gehouden op het blokhuisGa naar voetnoot33.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten aanzien van de procesgang in burgerlijke zaken en met betrekking tot de taken van de daarbij betrokken functionarissen heeft het hof zelf in het tweede en derde kwart van de zestiende eeuw maatregelen genomen, die een routinisering en formalisering van de werkzaamheden beoogden en soms de competenties der rechterlijke ambtenaren nauwkeuriger afbakendenGa naar voetnoot34.. De voornaamste en uitvoerigste ordonnantie is wel die van 20 december 1541 op ‘het stuk van de Justicie’ die tevens het tarief voor de kosten van allerlei administratieve handelingen bevatGa naar voetnoot35.. Daarnaast werden regelingen uitgevaardigd die deeltaken nader omschreven: van deurwaarders en boden, bevoegdheden van advocaten; aspecten van de procedure (leveren van eis en antwoord, fourneren na de litiscontestatie, indienen van akte van procuratie); eedsformulieren voor cipier, griffier en advocaten. Om de symbolische verhevenheid van het rechtscollege te tonen werd in 1568 aan de advocaten bevolen voortaan in tabbaart te compareren, terwijl sluiting van de griffie voor onbevoegden in 1572Ga naar voetnoot36. mede de bedoeling had de administratieve geheimen van het hof - en tevens de belangen van procederende partijen - veilig te stellen. Het effect daarvan was echter ook dat de rechtspraak in een isolement raakte, dat enigszins blijkt uit de doleanties van 1554Ga naar voetnoot37.. De staten wezen er toen op, dat het ‘van oldts’ de gewoonte was in de kanselarij, de zetel van het hof, in de raadhuizen der steden en ter plaatse waar men in de grietenijen recht pleegt te doen, tarieflijsten te publiceren waarin de vastgestelde kosten van handelingen van personen, betrokken bij de rechtspleging - raadsheren-commissarissen, advocaten, procureurs, griffier, deurwaarders, boden, lopers, grietmannen, secretarissen, dorpsrechters en andere dienaren van de justitie - waren vervat. Om het publiek weer te laten weten wat het procederen hun zou kunnen kosten verzochten de staten dat de publicatie van deze tarieflijsten zou worden hervat ‘nae olde gewoenten ende ordonnantie van den Furst van Sassen, als tselve onlancx te voren plach geobserveerdt te worden’. De vorst reageerde positief op dit verzoekGa naar voetnoot38.. In 1546 en 1547 kregen de procureur-generaal en de griffier instructies voor hun administratieve werkzaamhedenGa naar voetnoot39.. De procureur-generaal of zijn substituut diende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van door hem behandelde zaken - waaronder dus ook de criminele - speciale registers aan te leggen en daarvan een afschrift ter griffie te deponeren. Ook moest hij een rolregister bijhouden. Bovendien werden de procureur-generaal en de griffier gelast tweemaandelijks ambtelijk overleg te entameren over processen die de belangen van de vorst raakten. De cohesie in het rechterlijk apparaat zal daardoor zijn versterkt. Het is duidelijk dat al deze voorschriften ook een forse toeneming van het schrijfwerk met zich hebben gebracht. De omvang van de criminele rechtspraak van het hof, tenslotte, nam in principe evenredig toe met de vermeerdering van plakkaten waarin straffen tegen lijf en leven waren opgenomenGa naar voetnoot40.. De reële kwantitatieve toename van het werk hing natuurlijk af van het opsporingsbeleid en het succes daarvan. Zonder onderzoek in de criminele registers van het hof (zie noot 31) valt hierover weinig meer te zeggen dan dat maatregelen tegen vagebonden, bedelaars, zigeuners en ketters veelvuldig werden uitgevaardigd. Een paar maal werden ‘boevenjachten’ georganiseerdGa naar voetnoot41.. Uitdrukkelijk werd in 1524 bepaald dat niemand voor de misdaad van een ander aansprakelijk of strafbaar zou zijn en niemand wegens strafbare feiten buiten het gewest vervoerd en in rechte betrokken mocht wordenGa naar voetnoot42.. Opstand en afzwering brachten fundamentele wijzigingen in het gewestelijk bestuur welke ook de rechtspraak raakten. Alleen de top van het hofpersoneel werd gewijzigd. Inmiddels was het getal der raadsheren op twaalf gebrachtGa naar voetnoot43.; dat aantal is sindsdien gehandhaafd. De functie van president werd afgeschaft; de oudste raadsheer fungeerde, op basis van anciënniteit, als ‘eerste en presiderende raad’Ga naar voetnoot44.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedeputeerde staten wisten in 1581 van de prins gedaan te krijgen dat het hof zich niet met militaire of bestuurszaken mocht inlaten, tenzij om advies werd gevraagd. Enige politieke invloed hield het hof aanvankelijk nog wel: het had de raadsbestelling in de steden, terwijl het via de gewoonte om het hof in veel wetgevingszaken advies te vragen - een overblijfsel van de vroegere bestuurstaak - indirecte invloed uitoefende. De instructies van 1588 en 1597 maken duidelijk dat het hof voortaan de tweede viool zou spelen. Een resolutie van 1627 stelde uitdrukkelijk vast dat de Edel Mogende Heren, zoals de officiële titel van de raadsheren luidde, in rang op gedeputeerde staten volgden. Het hof was metterdaad een gerechtshof geworden. Het oefende de rechtspraak uit; de raadsheren werden - zij het niet met zoveel woorden - voor het leven benoemd. Bij resolutie van 27 februari 1596 werd vastgesteld, dat elk der vier kwartieren - Oostergoo, Westergoo, Zevenwouden en de elf steden - drie raadsheren mocht aanwijzen. Ingeval van een vakature stelde het kwartier dat aan de beurt was een voordracht van twee op, waaruit de overige kwartieren een keuze dedenGa naar voetnoot45.. Voorwaarden waaraan de raadsheren moesten voldoen komen hieronder nader aan de ordeGa naar voetnoot46.. De vraag wat nu wel die opdracht tot het uitoefenen van de rechtspraak inhield, heeft aanleiding gegeven tot eeuwenlange ruzies tussen het hof en andere colleges aan wie rechtsprekende taken waren toebedeeld, zoals de senatus judicialis te Franeker, de raad ter admiraliteit, het krijgsgerecht en vooral het college van gedeputeerde staten. Beslisten de staten in 1584 nog dat ten aanzien van de jurisdictie men strikt de ‘ordonnantie van Sassen’ zou volgenGa naar voetnoot47., in 1598 werd besloten een commissie van juristen te benoemen ter herziening van de Saksische ordonnantie. Het resultaat was de zogenaamde landsordonnantie van 4 november 1602, de Statuten, ordonnantie ende costumen van Frieslandt. Intussen vaardigden de staten ook een ordonnantie uit op de ‘civile en crimineele’ justicie (1601)Ga naar voetnoot48.. Zoals de considerans tot die ordonnantie van 1601 al aangeeft, was het er voornamelijk om te doen de boetes op misdrijven, zoals deze in de Saksische ordonnantie waren vastgesteld, te verhogen, omdat zij te laag waren om preventief te werken. Opvallend is, dat voor nagenoeg alle behandelde misdrijven - van doodslag tot ‘verbale injurie’ - nog steeds slechts een boete wordt geëistGa naar voetnoot49.. Onderzoek in de criminele registers van het hof | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal moeten uitwijzen welke vervangende straffen men voor onvermogende misdadigers - en dat waren, ongezien, de meesten - in petto had. Te bedenken valt evenwel dat er ook nog oude plakkaten bestonden die hun geldingskracht hadden behouden - allicht niet die tegen ketterij -Ga naar voetnoot50., en dat sinds 1601 een nieuwe strafwetgeving werd uitgevaardigd. Daaruit blijkt duidelijk dat de overheid steeds meer zijn toevlucht ging nemen tot lijfstraffenGa naar voetnoot51.. Behalve uit een tarief-lijst van boetes en bevelen tot vergoeding van toegebrachte schade - welke situatie een ‘clager’ veronderstelt - blijkt dat de overheid in 1504 al een belangrijk aandeel voor zich opeiste in wat we nu maar gemakshalve de strafrechtspraak noemen: zowel in de regulering van de wetgeving, in de organisatie van de procesgang - die in 1504 kennelijk nog voor een deel in de privésfeer, tussen dader en geledeerde het ‘geschil’ oploste -, als in het opeisen van een deel der boetes. In toenemende mate monopoliseerde de overheid het zoenen/bestraffen van misdrijven. Het is hier niet de plaats het complex van factoren te analyseren dat aan deze ontwikkeling ten grondslag ligt. Volstaan moet worden met de opmerking, dat de centraliserende tendenzen in het Saksische en Habsburgse bestuur - die ook elders in opkomende territoriale staten zijn te signalerenGa naar voetnoot52. -, de benoeming van wetenschappelijk geschoolde juristen in de Friese raad (onder andere Hollanders en UtrechtenarenGa naar voetnoot53., gewend aan de inquisitoire procesvorm), de doorbreking van de vroegere ‘maagschap’Ga naar voetnoot54. en de daarbij behorende oplossing van misdrijven in de private sfeer, de verarming van een deel van de bevolkingGa naar voetnoot55. dat na het begaan van een misdrijf wegens onvermogen de geldboetes niet kon opbrengen en dat dus op andere wijze moest boeten, dat al deze factoren de gevoelde noodzaak tot het opleggen van (lijf)straffen van overheidswege hebben vergroot. Dat de behoefte tot effectieve vervolging der ‘ketterse’ secten hierbij een versterkende rol heeft gespeeld, ligt voor de hand. Rond 1600 is in Friesland al een eerbiedwaardig scala van lijfstraffen en vrijheidsstraffen, althans in de wetgeving, aanwijsbaar: het zetten op water en brood, te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pronk stellingGa naar voetnoot56., verbanning, geseling, brandmerking, doodstraf. De langdurige gevangenisstraf - dus afgezien van het zitten op water en brood voor een korte tijd in het blokhuis te Leeuwarden, in een stedelijke raadskelder of in een kot of schuur ten plattelande - heeft vóór 1661 nauwelijks een rol kunnen spelenGa naar voetnoot57.. Aan het einde van de zestiende en in het begin van de zeventiende eeuw werd de basis gelegd voor de organisatie van de Friese rechtspraak binnen de republikeinse bestuursstructuur. Het hof kreeg in 1597 een instructie die gedurende twee eeuwen als grondslag zou dienenGa naar voetnoot58.. De daarin vervatte omschrijving van taken en bevoegdheden werd in algemene termen neergelegd in de persoonlijke ‘commissies’ voor raadsheren en ander personeel van het hof dat door de staten werd benoemd. Het lagere personeel, dat door of vanwege het hof werd aangesteld, kreeg zijn instructies van het hof. In de loop van de zeventiende eeuw is een aantal aanvullende resoluties door de staten genomen die sommige aspecten van de werkzaamheden van de leden van het hof nader preciserenGa naar voetnoot59.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het friese hof in de achttiende eeuwHet jaartal 1701 is in de geschiedenis van het hof zonder betekenis, in de historiografie ervan echter zoveel te meer. Sickenga beëindigde in dat jaar zijn studie over het hof van Friesland, die nog steeds bruikbaar is en vooral aantrekkelijk vanwege de bijlage waarin de auteur biografische gegevens opnam over de 74 raadsheren die gedurende de zeventiende eeuw zitting hadden in het hofGa naar voetnoot60.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PersoneelOm een indruk te kunnen krijgen van de taken die door het personeel van het hof werden verricht, heb ik mij niet zoals Sickenga beperkt tot de raadsheren en heb ik mij evenmin beperkt tot de gedrukte bronnen. Ik heb mij, integendeel, voornamelijk gebaseerd op archivalia. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel het hof in de ogen van de gemiddelde buitenstaander een monolitisch geheel moet hebben geleken, was het dat in feite niet. Er bestonden verschillende scheidslijnen. De eerste is die tussen het personeel dat door de staten werd benoemd en het door het hof zelf aangestelde en geïnstrueerde personeel. Een tweede is die tussen wat met een moderne omschrijving kan worden aangeduid als zittende magistratuur en openbaar ministerie, de procureur-generaal en de zijnen. Het tableau de la troupe zag er aan het begin van de achttiende eeuw als volgt uit:
Daarenboven vindt men nog een gardenier van de CancelarijtuinGa naar voetnoot61., een leverancier van couranten, papier en van grofijzerwerkGa naar voetnoot62. en een ‘correspondent’ namens het hof ter griffie van Hare Hoog Mogenden in Den HaagGa naar voetnoot63.. Beide laatsten kan men | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beter niet tot het eigenlijke personeel van het hof rekenen. Hun werk is perifeer. Verder benoemde het hof nog de chirurgijn op het blokhuisGa naar voetnoot64. en instrueerde het de cipier van het blokhuisGa naar voetnoot65.. De functionarissen sub a-d werden door de staten benoemd; die sub e-i door het hof. De meeste administratieve functionarissen werden door de griffier aangesteld; van de anderen zijn geen gegevens bekendGa naar voetnoot66.. De executeur of ‘sportelmaander’ had tot taak het innen en administreren van bepaalde inkomsten van het hofGa naar voetnoot67.. In financieel opzicht had het hof onder andere te maken met de rentmeester-generaal der domeinen, aan wie onder meer de boetes, opgelegd in ‘compositie’-zaken, toekwamenGa naar voetnoot68.. De dienaars van de criminele justitie ten- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slotte werden door de (substituut) procureur-generaal aangesteld en geïnstrueerdGa naar voetnoot69.. De bemanning van het hof van Holland, Zeeland en West-Friesland, dat in de achttiende eeuw de volkrijkste gewesten bediendeGa naar voetnoot70., verschilde niet wezenlijk van die van het Friese hofGa naar voetnoot71.. Het is in het kader van dit opstel niet nodig aan de hand van instructies, commissies en resoluties een beschrijvende functie-analyse te maken van alle bij de criminele en civiele rechtspraak van den hove betrokken personenGa naar voetnoot72.. Wel heb ik, om aansluiting te zoeken bij het werk van Sickenga (zie noot 60), een overzicht gemaakt van die functionarissen bij het hof in de periode 1701 tot 1811 van wie ik daarover gegevens kon vinden. De gegevens zijn in Bijlage I opgenomenGa naar voetnoot73.. Voor het begrip van wat ik in de inleiding het bureaucratiseringsproces noemde en de weerslag daarvan op de organisatie en gang van de criminele rechtspraak, is dat ook niet noodzakelijk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Benoeming, ambtenverkoopZijn moderne sollicitatie- en selectieprocedures al vaak ondoorzichtigGa naar voetnoot74., dit was in veel sterker mate het geval tijdens het ancien régime. Voor de benoeming van sommige functionarissen bestonden wettelijk vastgelegde voorwaarden; voor de meesten waren die er niet of zijn zij niet terug te vinden. De zaak wordt nog meer gecompliceerd doordat in de praktijk met wettelijke bepalingen de hand werd gelicht. De door Faber en anderen gesignaleerde oligarchisering van het Friese bestuursbestel in de tweede helft van de zeventiende eeuwGa naar voetnoot75. heeft deze kloof tussen wet en praktijk zeker vergroot. De door de staten benoemde functionarissen bij het hof - raadsheren, procureur-generaal, griffier en substituut van de procureur-generaal - kregen een ‘commissie’ mee waarin een zeer algemeen gehouden taakomschrijving was overgenomen uit de instructie voor het hof. Wat de raadsheren betreft, spreken die ‘commissies’ slechts van een ‘bekwaam en rechts-ervaren persoon’Ga naar voetnoot76.. Om voor benoeming in aanmerking te komen, dienden de gegadigden: (a) geboren Fries te zijn; de wet stelde hen die twintig - sinds 1673: tien - jaren in Friesland hadden gewoond en degenen die met een Friezin waren getrouwd, gelijk met geboren Friezen; (b) de ‘ware gereformeerde religie’ te belijden; (c) de graad van doctor of licentiaat in de rechten te bezitten en bij het hof te zijn geïmmatriculeerd; (d) minstens 25 jaar oud te zijn; (e) tot een zittend raadsheer niet in bepaalde verboden graden van bloed- of aanverwantschap te bestaanGa naar voetnoot77.. De bepalingen sub a, b en d zullen ook gegolden hebben voor de benoeming tot (substituut) procureur-generaal en griffier. Om feitelijk in het bezit van hun ambt te worden gesteld, dienden deze functionarissen een eed op hun instructie en de zuiveringseed af te leggenGa naar voetnoot78.. Om zijn werkzaamheden effectief te kunnen aanvangen diende een nieuw-benoemde raadsheer plechtig in de vergadering van de raad te worden ‘geïntroduceerd’Ga naar voetnoot79.. De substituten van de procureur-generaal toonden hun aanstellingsbrief aan de raad en werden dan in hun functie ‘erkend’Ga naar voetnoot80.. Deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
functionarissen werden, waarschijnlijk met uitzondering van de substituut procureur-generaal die aan het toezicht van het hof was onderworpen, kennelijk voor het leven benoemdGa naar voetnoot81.. Zij waren echter niet uitdrukkelijk onafzetbaar, want zij mochten op straffe van ‘privatie van hun officie’ geen geschenken van procederende partijen aannemenGa naar voetnoot82.. Behalve de genoemde formele criteria voor benoembaarheid speelden informele aspecten een grote, soms doorslaggevende, rol in de selectieprocedure. Terecht is opgemerkt, dat het stelsel van ambtenbegeving, vooral op stedelijk niveau, met zich bracht ‘dat bekwaamheid in veel gevallen niet alleen niet vooropstond, maar zelfs nauwelijks of in het geheel geen rol speelde: “het verstand komt met het ambt”’Ga naar voetnoot83.. In hoeverre de praktijk van ambtenverkoop en -transport de deskundigheid en slagvaardigheid van het Friese hof in de achttiende eeuw heeft aangetast, valt moeilijk te schatten. Gegronde klachten daarover zijn voor 1795 niet bekend. Cumulatie van ambten was verboden en schijnt in de hogere regionen van het hof niet te zijn voorgekomen. De hoogste ambten bij het hof behoorden niet tot de zogenaamde ‘ambulatoire’ ambten; zij werden ook niet via toerbeurten of almanakken verdeeldGa naar voetnoot84.. Met sommige wetsbepalingen voor benoembaarheid werd in de praktijk de hand gelichtGa naar voetnoot85.. Verkoop en transport van ambten waren praktijken die, hoewel herhaaldelijk bij de wet verboden, toch werden toegepast, en feitelijk onuitroeibaar blekenGa naar voetnoot86.. Beide gewoonten waren misbruiken, inzoverre ze in strijd waren met de wetGa naar voetnoot87.. Ze tendeerden onmiskenbaar tot oligarchisering: het beperken van het recruteringsveld der benoembaren tot degenen die de vaak hoge koopsommen konden opbrengen. Ze betekenden allicht ook een nog grotere verenging van het recruteringsveld der gegadigden dan de wet al aanbracht. Toch wil dit niet zonder meer zeggen, dat de bekwaamheid van de hogere functionarissen van het hof daardoor nadelig werd beïnvloed. De familie speelde tijdens het ancien régime een belangrijke rol in de voorbereiding, de socialisering, van haar leden voor administratieve taken, terwijl de ‘in-service training’ toen, evenals thans nog vaak, een grote rol speeldeGa naar voetnoot88.. Daarbij kwam nog, dat de rechtenstudie als vereiste van be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwaamheid in zekere mate de nadelen van die beperking van het recruteringsveld weer ophiefGa naar voetnoot89.. De feitelijke gang van zaken ten aanzien van verkoop en transport van ambten bij de hogere functionarissen van het Friese hof onttrekt zich grotendeels aan onze waarnemingGa naar voetnoot90.. Onderscheid moet gemaakt worden aan wie de koopprijs werd betaald. Voor de meeste civiele en militaire ambten dienden de nieuwbenoemden in 's lands kas een som te storten, die men in Friesland aanduidde als ‘equivalent’Ga naar voetnoot91.. Raadsheren, procureur-generaal, griffier en hun substituten betaalden twee- of eenmaal hun jaartractementGa naar voetnoot92.. Het is moeilijk te beslissen of dit nu als een ‘koopprijs’ of als een speciale belasting moet worden aangemerkt. Van dit aequivalent moeten de jaarlijks te betalen ‘officie en amptgelden’, of kortweg ‘ampten en officien’, duidelijk worden onderscheidenGa naar voetnoot93.. Deze som is zeker als een belasting te kwalificerenGa naar voetnoot94.. Behalve deze ‘prijs’ die ook de functionarissen van het hof voor hun nieuwe ambt aan het land moesten betalen, is mij van betaling voor een functie bij het hof aan zijn ambtsvoorganger geen ander voorbeeld bekend geworden, dan het reeds door Guibal gesignaleerde gevalGa naar voetnoot95.. Johan Vegelin van Claerbergen, die in 1720 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot raadsheer was benoemdGa naar voetnoot96., kocht in 1722 de grietenij Doniawerstal van zijn schoonvader Allard van Burum en verkocht zijn raadsheersambt aan zijn neef dr. Philip van VierssenGa naar voetnoot97. voor f. 22.500, -. Men is geneigd uit deze hoge som te concluderen ten eerste, dat ook Vegelin wel zijn ambt zal hebben gekocht en ten tweede, dat het raadsheerambt toch wel aanzienlijke emolumenten moet hebben gehad naast het jaarlijkse tractement van f. 1.500, - (dat bovendien nog werd belast), om deze hoge koopsom verklaarbaar te kunnen maken. Een ander gebruik, dat in kringen van het hof veel voorkwam, was het resigneren en transporteren van het ambt aan een opvolger. Bij resolutie van 16 mei 1662 werd het hun die hun ambt minstens twintig jaar hadden bekleed toegestaan ‘hetselve ampt voor een redelijcke en behoorlijcke recognitie’ over te dragen aan een ander gekwalificeerd persoon’Ga naar voetnoot98.. Daarmee werd een uitzondering geschapen op de algemene regel dat men niets mocht en hoefde te betalen voor een ambt. Sickenga geeft verscheidene voorbeelden van dergelijke transporten van raadsheersambten uit de zeventiende eeuwGa naar voetnoot99.. Ook in de achttiende eeuw was het aantal resignaties vrij groot: vóór 1795: 29 resignaties tegenover 20 overlijdens (zie Bijlage I). Aangezien voor de achttiende eeuw nog geen prosopografisch onderzoek naar de raadsheren is ondernomen, kan nog niet worden uitgemaakt in hoeverre deze resignaties geschiedden ten behoeve van verwanten. Evidente voorbeelden zijn die waarin de zoon de vader in het ambt opvolgde. Dr. Johannes Beucker, de procureur-generaal resigneerde in 1704 ten behoeve van zijn zoonGa naar voetnoot100.. Hetzelfde geschiedde bij het resigneren van de raadsheer dr. Martinus van Scheltinga in 1714, die werd opgevolgd door zijn zoon GajusGa naar voetnoot101.. Cumulatie van ambten was verboden en schijnt in de hogere regionen van het hof in de zeventiende en achttiende eeuw ook niet te zijn voorgekomenGa naar voetnoot102.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiërarchie, besluitvormingDe formele basis voor de werking van het hof was, zoals gezegd, gelegd door instructies en commissies. De instructies werden door de staten uitgevaardigdGa naar voetnoot103. of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door het hof zelf gegevenGa naar voetnoot104.. In de loop der tijd werden aanvullende taakomschrijingen vastgesteld. Het hof was niet bevoegd zonder toestemming van de staten salarissen vast te stellenGa naar voetnoot105.. Onder het hof valt hier te verstaan: de raad, de vergadering der raadsherenGa naar voetnoot106.. Deze nam de beslissingen: vonnissen in civiele en criminele processen, en stelde regels voor het interne functioneren vast. De rangorde en plaats van de raadsheren werd bepaald door anciënniteit. Bij het delibereren over de vonnissen vroeg de presiderende raadsheer het eerst aan de ‘jongste’ van hen diens mening enz. Het quorum was bepaald op zeven. Men besliste bij meerderheid van stemmenGa naar voetnoot107.. De inhoud van de deliberaties in de raadkamer moest geheim worden gehouden. Publicatie van dissenting opinions was verboden. Men werkte collegiaal. Bij de deliberaties over criminele zaken mocht de procureur-generaal aanwezig zijn. Hem en andere functionarissen, zoals de griffier, klerken van raadsheren en andere schrijvers was geheimhouding opgelegd. De ambtenaren ter griffie - griffier, klerken en grossanten - vormden de spil waar het administratieve werk van het hof om draaide. Zij zorgden voor het afschrijven van bescheiden, zij ordenden de dossiers en hielden de registers bijGa naar voetnoot108.. De griffier was ook verantwoordelijk voor het archief van het hof en voor de kasGa naar voetnoot109.. De griffier stelde blijkbaar zelf zijn personeel beneden de rang van tweede klerk (rollarius) aan. Toename van de omvang van het archief en problemen rond de toegankelijkheid van de processtukken - waarschijnlijk ontstaan door nalatigheid van de in 1773 of 1774 overleden eerste klerk (substituut-griffier), Petrus Bosscha - gaven het hof in 1774 aanleiding orde op zaken te stellen. Het archief werd geordendGa naar voetnoot110. en men maakte van de gelegenheid gebruik om de bibliotheek opnieuw te laten catalogiseren. De griffier werd opgesierd met de titel ‘opperbibliothecarius’Ga naar voetnoot111.. Een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwart eeuw later zag het hof de goede toegankelijkheid van zijn archief tevens als een dienst aan het publiekGa naar voetnoot112.. Voor het uitvoeren van allerlei besluiten van het hof waren deurwaarders en boden in dienst, die exploiten betekenden, missiven en mandementen overbrachten, citaties deden enz.Ga naar voetnoot113.. Zij waren dus vaak op reis, zaten in de buitendienst. Dat zelfde geldt ook voor de dienaren van de criminele justitie die door de substituut van de procureur-generaal werden aangesteldGa naar voetnoot114.. Zij hadden tot taak het arresteren van verdachten, het overbrengen van arrestanten uit het gehele gewest naar het blokhuis, het assisteren bij executie van lijfstraffen en dergelijke meerGa naar voetnoot115.. Aan de periferie bewogen zich de scherprechter die de lijfstraffen moest uitvoeren en de tortuur toepassenGa naar voetnoot116., de hospesGa naar voetnoot117., de al genoemde cipier en chirurgijn van het blokhuis en tenslotte het onderhouds- en schoonmaakpersoneel, zoals de vuurboeters en de gardenier, de schoorsteenveger en secreetschoonmakers. De hiërarchie van dit ‘lagere’, door of namens het hof aangestelde, personeel is moeilijk aan te gevenGa naar voetnoot118.. Het salaris is daarvoor een niet toereikende indicatie. Vaak bestond het tractement geheel of grotendeels uit vergoeding van stukwerk, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terwijl soms niet bekend is of naast betaling voor diensten ook een vast jaarlijks bedrag werd uitgekeerd. Daarbij komt nog, dat sommige van deze ambtenaren nevenfuncties hadden. Pas na 1795 komen hierover duidelijker gegevens naar voren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CarrièreverloopEen duidelijk carrièreperspectief bestond niet binnen het ambtelijk apparaat. Het opstellen van het tableau der functionarissen heeft mij echter wel enig inzicht opgeleverd in de mogelijkheden van stijging binnen de dienst. Om beneden aan de ladder te beginnen: elke raadsheer had een eigen klerk die hij aanvankelijk uit eigen zak schijnt te hebben betaald. Totdat in 1774 bepaald werd dat deze klerken een vast jaarsalaris zouden ontvangenGa naar voetnoot119., vormden zij dus een brok ‘verborgen’ bureaucratieGa naar voetnoot120.. Het was in de achttiende, en misschien al in de zeventiende eeuw, een gewoonte geworden dat dit raadsheersklerkschap een springplank vormde tot een carrière binnen het hof. Voor deze klerken gold anciënniteit als basis voor het eventuele opvolgen in een vacante post onder de ‘suppoosten van den Hove’. Het hof regelde in 1769 nauwkeurig de modaliteiten van die anciënniteit: als de raadsheer bij wie de ‘oudste’ klerk in dienst was defungeerde, dan zouden zijn dienstjaren blijven bestaan - en behield hij dus zijn rang - àls hij door de opvolgende raadsheer in dienst werd genomen. Was die raadsheersplaats echter nog vacant of was de nieuwbenoemde nog niet geïntroduceerd, en viel er intussen een post open waarvan aan het hof de begeving stond, dan verloor deze ‘oudste’ klerk - zij het tijdelijk - zijn ‘recht’ en zou hij worden gepasseerd ten behoeve van de hem in rang volgende klerkGa naar voetnoot121.. Hieruit valt te concluderen, dat de raadsheersklerken niet tot het vaste personeel binnen het hof werden gerekend. Deze opvatting is na 1774 blijkbaar niet gewijzigdGa naar voetnoot122.. Pas in 1806 werd uitgemaakt, dat de klerken van raadsheren en procureur-generaal, die naast het administratieve werk ter aanvulling van hun geringe salaris ook ‘eenige personele en huiselijke diensten’ verrichtten, niet tot de ‘dienstboden’ behoordenGa naar voetnoot123.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de 35 ordinaris deurwaarders die in de periode 1701 tot 1811, blijkens de resoluties van het hofGa naar voetnoot124., werden aangesteld, waren er 28 klerk van een raadsheer, drie waren bode, terwijl van vier hunner de laatste functie niet is geregistreerd. Van de 52 boden die in die zelfde tijd werden benoemd, waren er 32 klerk van een raadsheer en was er één tevoren deurwaarder. Van 19 bodes zijn de antecedenten niet genoteerdGa naar voetnoot125.. Drie van de vijf in de achttiende eeuw aangestelde gardeniers waren tevens bode of dienaar van de criminele justitieGa naar voetnoot126.. Van belang voor de beantwoording van de vraag naar de cohesie van en doorstroming binnen het ambtelijke apparaat is het te weten hoe de carrières van deze uitvoerende functionarissen verder verliepen. Het verloop van personeel binnen de rangen van bode en deurwaarder lijkt niet groot te zijn geweest. Van de zestien deurwaarders die ‘vrijwillig’ de dienst opzegden (zie Bijlage I), zijn er zeven in een hogere functie gekomen; één wisselde in 1771 met een bode van baanGa naar voetnoot127.; van acht is de reden van hun ontslag niet bekend. Van die zeven klimmers waren er vier tot eerste deurwaarder en drie tot tweede klerk ter griffie (rollarius) benoemd. Van de vierentwintig bodes die ‘vrijwillig’ aftraden, kwamen er tien in een hogere functie: vier werden eerste deurwaarder, vijf tweede klerk en één van hen, Johannes Ruardi, maakte na vijftien jaar dienst als bode in 1730 zelfs de sprong naar het ambt van substituut procureur-generaal. Uit Bijlage II blijkt, dat de kans van bodes en deurwaarders - tezamen 102, zie ook Bijlage I - om hogerop te komen 1 op 3,4 was. De grens lag bij het ambt van substituut griffier; de benoeming van Ruardi tot substituut procureur-generaal was een uitzondering. De functies van tweede klerk ter griffie, eerste deurwaarder en substituut griffier werden echter kennelijk zoveel mogelijk met bodes en deurwaarders bemand. De raadsheersklerken, op hun beurt, vormden het recruteringsveld voor deurwaarders en bodes. Het benoemingsbeleid ten aanzien van de lagere functionarissen heeft, zeker als men hun ambtsperioden mede in aanmerking neemt, voor continuïteit en stabiliteit in de dienst gezorgd. Bij het promotiebeleid heeft meestal niet de anciënniteit de doorslag gegeven. Deze gold, zoals wij al zagen, wel als basis voor de klerken van de raadsheren, maar met een uitzondering die in de praktijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van belang kon zijn. Bij het opstellen van het carrièreverloop van de lagere ambtenaren (zie Bijlagen II en III) is mij gebleken dat herhaaldelijk personen die op grond van hun anciënniteit aanspraak hadden kunnen maken op promotie, werden gepasseerd ten gunste van collega's die korter in dienst waren. Voor de hogere ambtenaren was hun functie in het hof lang niet altijd het einde van hun carrière. Dit gold in sterkere mate voor de raadsheren en griffiers dan voor de procureurs-generaal en hun substituten. Van de laatsten heb ik in de door mij geraadpleegde archivalia geen gegevens gevonden over hun vorige en eventuele nieuwe functieGa naar voetnoot128.. Van de elf sinds 1701 benoemde procureurs-generaal was dr. Pieter W. Ramaker (1742-1749) commies-generaal der convooien en licenten, mr. Elias Wigeri (1780-1791) professor juris honorarius en mr. Pieter Wierdsma (1806-1811) procureur-generaal en advocaat fiscaal-generaal van het gewest. De in juli 1795 ‘gedimitteerde’ mr. Thomas Wieland (1791-1795) werd in 1801 raadsheer en zijn opvolger mr. Petrus de Gavere legde in oktober 1795 zijn ambt al weer neer om lid van de hoge justitiekamer in Groningen te worden. Van de negen sinds 1701 benoemde griffiers - die allen hun ambt beëindigden door vrijwillig aftreden - werden mr. Hans W. Plettenberg (1746-1752) en zijn opvolger mr. Isaak Acronius (1752-1759) beiden raadsheer; dr. Vincentius van Glinstra (1759-1773), tevoren advocaat voor den hove, werd grietman van Stellingwerf-Oosteinde en Daniel J.A. Drevon de Montargues (1773-1774) fungeerde van 1774 tot 1782 als ontvanger-generaal van de floreenrenteGa naar voetnoot129.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Handhaving van interne orde en ambtscodeAllicht kende ook de Friese bureaucratie zijn grote conflicten en kleine ruzies. Waar de rechtsprekende competenties tussen de hoge colleges niet steeds duidelijk afgegrensd, of afgrensbaar, waren, lag conflictstof voor het grijpen. Er rezen tussen het hof en andere colleges geschillen over de jurisdictie op Schiermonnikoog, over militairen, studenten, zeelieden enz. met gedeputeerden, het krijgsgerecht, de senatus judicialis van Franeker en de raad ter admiraliteit. Het is hier niet de plaats daarop in te gaanGa naar voetnoot130.. Thans gaat het ons er om na te gaan hoe conflicten binnen het hof zelf werden opgelost. De staten hadden, als souverein, het oppertoezicht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de uitoefening van de rechtspraak door het hof. Zij waren het immers die het hof zijn instructie hadden gegeven. Na de conflicten met de uitvoerende macht tijdens de zeventiende eeuw, zijn er vóór 1795 maar weinig aanwijzingen van ingrijpen in het functioneren van het hof of in zijn procesvoering. Een enkel voorbeeld haalde ik hierboven al aan. Voorzover bekend, is vóór 1795 nooit een raadsheer, procureur-generaal of griffier door de staten uit zijn ambt ontzet. Ter handhaving van regels, orde en gedragscode moest de raad diverse malen tegen suppoosten van den hove optreden. Vóór 1796 nam het hof dertien tuchtmaatregelenGa naar voetnoot131. tegen lagere functionarissen; tussen 1796 en 1811 waren het er zeventien. Dit duidt erop dat na 1795 krachten aan werk waren die de orde en regelmaat binnen de organisatie van het hof verstoorden. De ernstigste affaire was die rond de substituut procureur-generaal Pieter Heerbels die in 1787 was benoemd. Hij haalde zich in 1791 het ongenoegen van de raad op de hals door het gebruik van ‘onbehoorlijke uitdrukkingen’ in een ambtelijke brief aan de raadsheer dr. Arent A. van Haarsma (1788-1796). Het hof berispte Heerbels hierover en beval hem zich voortaan in ambtelijke aangelegenheden door middel van een ‘request’ tot de volle raad te richtenGa naar voetnoot132.. Een half jaar later ging het weer mis. De substituut procureur-generaal richtte toen in een request om toortsgeld over het jaar 1792 valse - niet nader gespecificeerde - beschuldigingen aan het adres van de eerste en presiderende raad, Assuerus Vegelin van Claerbergen (1763-1792) en van de procureur-generaal mr. Thomas Wieland. De raad nam deze recidive zo ernstig op dat hij de zaak niet meer tuchtrechtelijk afdeed, maar Heerbels wegens belediging veroordeelde tot een boete en het vragen van excuses aan beide herenGa naar voetnoot133.. Toen de man hardnekkig weigerde aan dit vonnis gevolg te geven, zeggend ‘ik blijv bij mijn woord, ik doe het niet’ besloot het hof hem wegens ongehoorzaamheid aan zijn bevelen te ‘casseren’Ga naar voetnoot134.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overige twaalf tuchtmaatregelen vóór 1796 betroffen bodes (5), deurwaarders (4), dienaren van de criminele justitie (2) en een advocaat voor den hove (die overigens niet tot de ‘suppoosten’ van den hove behoorde). Zij werden wegens ‘excessen’, dronkenschap tijdens de uitoefening van hun ambt, nalatigheid, verduistering van gelden en het negeren van dienstbevelen gestraft met maatregelen die liepen van schorsing voor de duur van drie of zes maanden tot ontslag. Bij toepassing van de laatste maatregel ging het in vijf van de zes gevallen om herhaling van de misdragingen. Ook in de periode na 1796 waren er problemen met de substituut procureur-generaal. Jacob Groenia werd op 21 juni 1798 voor onbepaalde tijd uit zijn ambt geschorst wegens belediging van de eerste en presiderende raad, Abraham Staal, en wegens het niet opvolgen van dienstordersGa naar voetnoot135.. Zijn schorsing werd na belofte van beterschap in september weer ingetrokkenGa naar voetnoot136.. Groenia bleef licht ontvlambaar: in 1803 en 1806 kreeg hij van de raad een terechtwijzing wegens het slaan van arrestanten en het doen van oneerbiedige voorstellen aan zijn chef, de procureur-generaalGa naar voetnoot137.. In 1807 barstte de bom toen bleek dat Groenia, in strijd met de resoluties van het hof en zijn dienstbevelen, buiten weten van de procureur-generaal onder meer een man had gearresteerd die in 1800 door het hof van rechtsvervolging was ontslagenGa naar voetnoot138.. Men krijgt de indruk dat rond 1800 de substituten van de procureur-generaal onder grote druk leefden: de politieke veranderingen - waarover wij nog komen te spreken - tastten de continuïteit in de personeelsbezetting van de raad sterk aan; zij waren ondergeschikt aan de procureur-generaal, maar hadden toch een flinke eigen verantwoordelijkheid voor het handhaven van de openbare orde, voor het arresteren en verhoren van verdachten, terwijl ze ook nog, samen met de procureur-generaal als chef van de dienaars der criminele justitie fungeerden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hun salariëring kwam, dunkt mij, niet overeen met die relatief grote verantwoordelijkheid. De dertien overblijvende tuchtrechtelijke maatregelen sinds 1796 - naast de vier resoluties tegen de substituut procureur-generaal - betroffen wederom bodes (3), deurwaarders (1), dienaars van de criminele justitie (6) en advocaten (3). Vijf van hen werden ontslagen; anderen kregen schorsing voor zes weken of drie maanden opgelegd; de advocaten kregen terechtwijzingen wegens onregelmatigheden of het gebruik van beledigende uitdrukkingen. De relatief sterke toeneming van tuchtrechtelijke maatregelen tegen suppoosten van den hove sinds 1796 - ongeveer vier maal zoveel - wijst op een zekere mate van desorientering in de organisatie die, zoals we nader zullen zien in de paragraaf over de veranderingen na 1795, duidelijk aanwijsbaar is. Overigens wil dat natuurlijk nog niet zeggen dat die desorganisatie de enige oorzaak van spanningen en wangedrag is geweest. Behalve strafsancties tegen ongewenste daden of gedragingen van zijn personeel, deelde het hof ook beloningen uit aan ambtenaren waarover het tevreden was. Deze tevredenheid kwam natuurlijk het eerst tot uiting in het promotiebeleid. Daarnaast deelde het hof ook incidentele beloningen, ‘douceurs’, uitGa naar voetnoot139.. Deze werden uitsluitend, of voornamelijk, toegekend als vergoeding voor het uitvoeren van buitengewone dienstopdrachten. Zo kreeg de eerste deurwaarder Sierk Faber - die een mooie carrière zou maken, zie Bijlage III - in 1776 wegens de voortreffelijke wijze waarop hij bibliotheek en archief van het hof had helpen reorganiseren een douceur van 100 zilveren ducatonsGa naar voetnoot140.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SalariëringDe zojuist genoemde onregelmatige uitkeringen geven mij gelegenheid de bezoldigingGa naar voetnoot141. van de functionarissen van het hof, waarvan hierboven al herhaaldelijk sprake was, afzonderlijk aan de orde te stellen. De inkomsten bestonden in het algemeen uit een vast jaarsalaris in geld en emolumenten die grotendeels bestonden uit vergoedingen van speciale diensten, aan particulieren of het land betoond. Daarnaast werden soms ook uitkeringen in natura gedaan. Niet alle ambtenaren hadden aanvankelijk een vast jaarsalaris. Met ingang van 12 april 1719 werden de jaarsalarissen van raadsheren en procu- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reur-generaal verhoogd tot 1.500 CarolusguldensGa naar voetnoot142.. Van de griffier is alleen het bedrag van de verhoging bekendGa naar voetnoot143.. De tarieven die de hoogte van de emolumenten mede bepaalden, mochten toen niet verhoogd worden. De substituut-griffier kreeg een vast salaris van f. 350, -Ga naar voetnoot144., naast de emolumenten die hem krachtens de tarieflijst der kanselarijgerechtigheden toekwamen. Uit de bewoordingen van de staatsresolutie blijkt dat de griffier aan zijn substituut f. 150, - moest uitkeren. De ‘commissies’ voor Nicolaus Tania (1723) en Petrus Bosscha (1755) spreken dan ook van een ‘gage’ van f. 350, -Ga naar voetnoot145.. De gage van de rollarius bedroeg f. 225, -Ga naar voetnoot146.. Ook de eerste deurwaarder kreeg naast emolumenten een jaarweddeGa naar voetnoot147.. Van de andere functionarissen is mij niet bekend of zij een vast jaarsalaris kregen naast hun emolumenten. Wel bleek mij dat de al eerder genoemde gardenier jaarlijks 10 zilveren ducatons ontving, en dat de ‘correspondent’ bij HHM in Den Haag f. 400, - kreegGa naar voetnoot148.. De beide vuuraanzetters wier salaris in 1731 tot f. 50, - was verhoogd, kregen in 1771 wegens hun meerdere werkzaamheden opnieuw een verhoging, tot 20 zilveren ducatonsGa naar voetnoot149.. De procureur-generaal kreeg omstreeks 1795 salarisverhoging tot f. 2000, -Ga naar voetnoot150. op een moment dat de raadsheren een jaarwedde van f. 1.500, - genoten (zie noot 142). Ook zijn substituut genoot een jaarwedde, die ik echter gedurende de achttiende eeuw niet gespecificeerd vondGa naar voetnoot151.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitkeringen in natura aan griffier en suppoosten in de vorm van turf, hout en kaarsen werden in 1730 door de raad omgezet in uitkeringen in geldGa naar voetnoot152.. Vooruitlopend op een afzonderlijke paragraaf, gewijd aan organisatorische wijzigingen na 1795, kan nu al een en ander worden opgemerkt over het salarisverloop van de functionarissen bij het hof. De politieke gebeurtenissen sinds 1795 en de drang naar bestuurscentralisatie en bezuiniging hebben hun neerslag gevonden in een aantal bronnen die ons een kijk geven op de personeelsbezetting en salariëring van het Friese hof - en ook van andere gewestelijke hoven en hoge colleges - die ons voordien niet, of niet in die mate, werd gegund. Vóór de invoering van de federalistische staatsregeling van 1801 heb ik maar weinig aanwijzingen van salarisverhoging of -verlaging gevonden. De zojuist genoemde tractementsverhoging van de procureur-generaal was er één vanGa naar voetnoot153.. Een uitvoerig en gemotiveerd verzoek van de Friese raadsheren aan het uitvoerend bewind om verhoging van hun tractement werd niet onmiddellijk ingewilligdGa naar voetnoot154.. Pas in 1803 stelde het departementaal bestuur van Friesland nieuwe salarissen vast voor alle ‘amptenaaren en suppoosten’ van het hof. De aanleiding daartoe was ongetwijfeld de omzetting, einde 1801, van het oude hof in het departementaal gerechtshof van Friesland. Het besluit van het departementaal bestuur geeft tevens een compleet inzicht in de bemanning van het hof en in de wijze waarop de salarisbestanddelen van sommige leden tot stand kwamen (zie Bijlage IV). Alle tractementen zouden door de ontvanger-generaal der domeinen en consumptien uitgekeerd worden - voor driekwart uit de ‘algemeene Casse’ en voor eenkwart uit de ‘Departementale Casse’Ga naar voetnoot155.. Bij de post der twaalf raadsheersklerken werd uitdrukkelijk aangetekend: ‘waarvan de aanstelling en afstelling, mitsgaders de volkomene beheering en dispositie als van ouds aan ieder Raad wordt overgelaten’. Opmerkelijk is vooral dat sommige salarisbestanddelen uitdrukkelijk zijn bestemd ter vergoeding van diensten die door anderen dan de ontvangende ambtenaar werden verricht, en dat andere salarisgedeelten, met name van de griffier en van zijn substituut, waren bestemd voor uitkering aan hun ondergeschikten die echter daarnaast een tractement rechtstreeks uit de landskas ontvingen. Het eerste volledige overzicht van alle functionarissen, met opgave van hun sala- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ris én emolumenten, werd door het hof zelf opgesteld naar aanleiding van het staatsbesluit van 9 augustus 1805 nr 3Ga naar voetnoot156.. Uit Bijlage IV wordt duidelijk dat de emolumenten van de heren, althans volgens hun eigen opgaven, maar een gering deel uitmaakten van hun jaarsalaris. Een uitzondering vormen de griffier en zijn substituut en de dienaren van de criminele justitieGa naar voetnoot157.. Naar het zich laat aanzien, is in de periode 1806 tot 1811 geen noemenswaardige wijziging opgetreden in bezoldiging van de functionarissen van het hofGa naar voetnoot158.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De organisatie van de criminele rechtspraak in de achttiende eeuwZoals in een vorige paragraaf reeds is uiteengezet is het meest markante aspect van de criminele rechtspraak in Friesland het gecentraliseerde karakter ervan. In andere gewesten was de criminele rechtspraak meestal lokaal of regionaal georganiseerd. Sprak het Friese hof in de periode 1701 tot 1811 ruim 7.500 strafvonnissen uit, het hof van Holland kwam in diezelfde periode niet verder dan 800Ga naar voetnoot159.. Ik merkte reeds op, dat op lokaal en regionaal niveau in Friesland de stedelijke magistraten en grietmannen en dorpsrechters kleine vergrijpen mochten afdoen. Misdrijven moesten door het hof worden berecht. Waar de grens tussen vergrijpen en misdrijven precies lag, is in het huidige stadium van ons onderzoek nog niet ondubbelzinnig vast te stellen. Dat de arm van het hof ver reikte moge blijken uit één geval uit vele: een elf-jarige jongen werd in 1774 door de magistraat van Dokkum wegens diefstal van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enige zilveren gespen en knopen naar het blokhuis te Leeuwarden opgezonden, waarna zijn veroordeling door het hof volgde. Op de stadia van het strafproces voor het Friese hof behoef ik hier niet nader in te gaanGa naar voetnoot160.. De karakterisering van deze procedure is minder gemakkelijk dan oudere literatuur ons wil doen geloven. Voorda, die zelf advocaat voor het hof was geweest en de praktijk daar dus uit eigen ervaring kon kennen, beweert wel ‘dat alle crimineele processen aldaar ordinairie worden beleid’, maar zo eenvoudig liggen de zaken nietGa naar voetnoot161.. Het is ons duidelijk geworden dat de door Voorda zo gesmade extra-ordinaris procedure ingang heeft gevonden in gevallen waarin de arrestant de hem ten laste gelegde feiten had bekend of waarin het bewijs zodanig geleverd werd geacht, dat een vonnis zonder meer kon worden geveldGa naar voetnoot162.. De betekenis daarvan is dat ook in Friesland een - zij het, bijvoorbeeld in vergelijking met het hof van Holland, vermoedelijk relatief kleiner - aantal verdachten toch geen ordinaris proces kreeg, waarin hun immers, als gelijkwaardige procespartij tegenover de procureur-generaal en verdedigd door een advocaat, een schriftelijke procedure werd toegestaanGa naar voetnoot163.. De betekenis van het relatief grote aantal niet-inquisitoire strafprocessen in Friesland is, op zijn minst, tweeledig. Ten eerste leidt de op het proces in burgerlijke zaken gelijkende strafprocedure tot veel omvangrijker dossiervorming. Langbein heeft bij zijn vergelijking van de uit de Duitse Constitutio Criminalis Carolina (1531) en uit de Franse ordonnantie van Villers-Cotterets (1539) voortvloeiende dossiervorming opgemerkt, dat voor de Carolina het dossier in de eerste plaats diende ter vergemakkelijking van adviesaanvrage aan andere rechtscolleges bij moeilijke gevallen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
The French dossier, however, was the critical device of internal coordination within a bureaucratized instance court and within an appellate hierarchy of courtsGa naar voetnoot164.. Hoeveel meer gewicht het bureaucratiseringsaspect heeft bij het Friese hof, wordt duidelijk als men zich in herinnering brengt dat van de strafvonnissen van het hof geen appel mogelijk was en als men daarbij de gigantische hoeveelheid dossiers overziet die het hof als neerslag van zijn strafrechtspraak in de periode 1700 tot 1811 heeft nagelatenGa naar voetnoot165.. Ten tweede genoot de verdachte in zo'n ordinaris proces - ook al zat hij dan gewoonlijk in voorarrest op het blokhuis - een veel grotere mate van rechtsbescherming. Hij was dan niet - althans niet meer - een voorwerp van (geheim) vooronderzoek, maar partij in een openbaar proces. Zo wijst Voorda op een aspect, dat ons heden ten dage kan interesseren: de Friese advocaten hebben vrije toegang tot hun cliënt en kunnen hem ongestoord onder vier ogen sprekenGa naar voetnoot166. - een verworvenheid die in sommige zich noemende rechtsstaten teloor dreigt te gaan. Deze gang van zaken in Friesland is door Voorda en andere rechtsgeleerde schrijvers breeduit aangeprezen, vooral als kritiek op slechte gewoonten bij andere hoven en gerechtenGa naar voetnoot167.. Het hof van Friesland zelf heeft, naar mijn stellige indruk, er steeds oprecht naar gestreefd deze relatief grote rechtsbescherming van zijn verdachten te handhaven. Behalve de reeds genoemde aspecten van de procedure zijn daaronder te begrijpen: de korte duur van de procedure - ook als deze ordinaris werd gevoerd -, waardoor de periode van voorarrest zo kort mogelijk kon worden gehouden, de gratis rechtsbijstand voor onvermogende delinquenten, waartoe de acht ‘oudste’ advocaten bij toerbeurt fungeerden; de neiging om verdachten niet met ‘ongepaste middelen’ te dwingen tot een bekentenis, met name door het dreigen met of toepassen van tortuurGa naar voetnoot168.. In 1721 nam het hof over de gang van zaken bij tortuur - ook wel eufemis- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tisch ‘scherper examen’ genoemd - een speciale beslissing in geval van confrontatieGa naar voetnoot169.. Ik zal thans enkele van die maatregelen ter bescherming van verdachten de revue laten passeren. Sommige van de daarbij aan te halen bronnen geven tevens een kijk op het beeld dat het hof van zichzelf had en op de wijze waarop het de door hem gevolgde procedure (met name na 1795) verdedigde tegen wat het als inbreuken daarop beschouwde van de zijde van het provinciaal bestuur of van ‘Den Haag’. Vooral in dat laatste geval hanteerde het hof zijn geroemde strafprocedure als afdekking tegen uniformerende en centraliserende tendenties, waaraan, zoals gezegd, vaak bezuinigingsmaatregelen ten grondslag lagen. Sinds het midden van de achttiende eeuw zijn er diverse aanwijzingen dat het hof sommige categorieën verdachten met (meer) consideratie ging behandelen. Of dit op het conto van een humaniseringstendens in het strafrechtsdenken moet worden geschreven, kan thans, zonder meer, nog niet worden uitgemaakt. Het hof kende blijkbaar al vóór 1740 de gewoonte zwangere vrouwen of zieken die tot geseling waren veroordeeld daarvan, althans tijdelijk, te ontslaanGa naar voetnoot170.. In 1759 besloot het hof dat kinderen beneden de twaalf jaar, die op het blokhuis gevangen zouden zitten, niet meer over artikelen-examinatoir zouden worden verhoord. Zij zouden voortaan ‘na exigentie van saaken’, ter discretie van het hof, bij resolutie worden gestraftGa naar voetnoot171.. De door het hof aan kinderen van zeven tot veertien jaarGa naar voetnoot172. opgelegde straffen zijn niet alleen mild - meestal een lijfstraf die wordt omschreven als pueriliter castigeren, liefst uit te voeren door een der ouders -, maar er treedt ook een andere wijze van registreren op. Sinds 1759 zijn de veroordelingen van kinderen (de eerste van 1766) geregistreerd in de resolutieboeken van het hofGa naar voetnoot173.. Een andere categorie delinquenten voor wier lot 's hofs bezorgdheid uit de resolutieboeken blijkt - zij het pas vanaf 1760 - is die van krankzinnigen. Zij werden volgens de strafrechtsdoctrine niet doli capax en daarom niet strafbaar geacht. Doorgaans werden arrestanten wier krankzinnigheid voor het hof evident was, onmiddellijk uit detentie ontslagen en, soms vergezeld van een bezorgde brief, naar de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaats van herkomst teruggeleidGa naar voetnoot174.. In enkele gevallen waarin het hof twijfelde aan de ‘echtheid’ van de krankzinnigheid, werd de arrestant overgebracht naar het tucht- en werkhuis. Na een paar maanden van observatie moest de binnenvoogd van het tuchthuis rapport uitbrengenGa naar voetnoot175.. Een initiatief van Friese gedeputeerde staten tot uitroeiïng van landloperij en vagebondage leidde in 1765 tot een eclatant conflict met het hof. In aansluiting op een plakkaat van de magistraat van Groningen, die op 13 juli 1765 landlopers en vagebonden krachtig de deur wees, en vooral uit vrees door uitwijkelingen uit Groningen te worden overspoeld, verboden de Friese gedeputeerden deze lieden het verblijf in hun gewest. Bij het plakkaat van 21 augustus 1765Ga naar voetnoot176. werd de procureur-generaal opgedragen tegen overtreders ‘criminaliter’ op te treden. Het college van gedeputeerde staten droeg de substituut van de procureur-generaal mondeling op: landlopers op te sporen, bedelaars onder hen te arresteren en naar het blokhuis over te brengen en de anderen te bevelen onmiddellijk de provincie te verlaten. Deze gang van zaken schoot de raadsheren in het verkeerde keelgat. Ten eerste waren zij geïrriteerd over het feit dat gedeputeerde staten hen niet, gewoontegetrouw, om advies hadden gevraagd voor het uitvaardigen van een dergelijke maatregel. Ten tweede overwogen zij: (1) dat het plakkaat niet nauwkeurig genoeg omschreef wie eigenlijk strafbaar waren en voor welk feit; (2) dat de zaak er nog gebrekkiger op werd door de uitvoering ervan over te laten ‘aan 't oordeel en 't goedbedunken van eenig persoon, wiens ampt daartoe ganschelijk niet geagt kan worden te strekken’ - waarmee de arme substituut procureur-generaal ongevraagd hardhandig op zijn plaats werd gezet; (3) dat bij het uitvoering geven aan strafwetten ‘moet worden gebruikt de uiterste voorsigtigheit en praecautie, dat niemand sonder voorgaand bewijs in sijn eer en vrijheit werde benadeelt’; en (4) dat de last van gedeputeerde staten om personen, ongeacht of het ‘vreemden’ of ‘inboorlingen’ zijn, zonder voorgaande ‘overtuiginge of regtspleginge’, enkel maar naar goeddunken van de substituut procureur-generaal de provincie uit te sturen ‘strijdende moet worden geoordeelt tegens de goede maximes in een goede regeeringe en tegen alle gronden van justitie’Ga naar voetnoot177.. Het is duidelijk dat voor het hof, alle gekwetste gevoeligheden daargelaten, de rechtspositie van ‘verdachten’ - zelfs al waren het landlopers en bedelaars, met wie men doorgaans niet zachtzinnig placht om te springen - nummer één moest blijven. Een waarborg daartoe moest de normale procedure voor het hof zelve blijven. Uitzonderingen wilde de raad niet tolereren. Dat bleek nog eens in 1772 toen aan het licht kwam dat diakens van het gerefor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meerde diakoniehuis te Leeuwarden de grenzen van hun bevoegdheden hadden overschreden. Zij hadden een ingezetene van het huis ‘veroordeeld’ niet alleen drie jaar binnenshuis te blijven, maar zelfs opgesloten te zitten. Dit ‘vonnis’ hadden zij opgetekend in een sinds 1759 bijgehouden zogenaamd ‘strafboek’. Het hof had in dit geval dubbel reden tot verontwaardiging: niet alleen werd zijn jurisdictie door een dergelijke particuliere en illegale strafoefening aangetast, maar bovendien werden op de vrouw in kwestie, en in andere gevallen, volstrekt inadequate straffen toegepast die in een particuliere gevangenschap moesten worden uitgezeten. Uit angst de nieuwsgierigheid van ‘het gemeen’ onnodig op te wekken, liet het hof de zaak met een mondelinge berisping op zijn beloop, waarbij het constateerde, dat de diakens in hun overijverigheid - men kon wel begrip opbrengen voor zijn standgenoten - in dit geval toch een maatregel hadden genomen die ‘verre excedeerde de vaderlijke en huijselijke correctie die zij als besorgers en toesienders der arme ledematen vermogen te oefenen’Ga naar voetnoot178.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Criminele rechtspraak en bureaucratie sinds de bataafse omwentelingDe ingrijpende politieke veranderingen sinds 1795 hebben het hof niet onberoerd gelaten. Ze hebben ook hun weerslag gehad op de interne organisatie van het hof en op het wel en wee van althans enkele categorieën justiciabelen. Gebrek aan continuïteit in de bemanning van het hoogste orgaan, het college van raadsheren, moet het naar behoren functioneren van het hof soms ernstig hebben belemmerd. Ik beperk mij, mede om redenen hierboven reeds uiteengezet (zie bij noot 72), tot enkele hoofdmomenten die voor mijn betoog onontbeerlijk zijn. Driemaal was een ernstig conflict met het provinciale bestuur aanleiding tot massaal ontslag der raadsheren. I. Hoewel ongetwijfeld politieke en persoonlijke tegenstellingen en grieven een voorname rol hebben gespeeld, lijkt de aanleiding tot het eerste conflict de openlijke afkeuring te zijn geweest die het hof uitsprak over de publicatie van 7 april 1795Ga naar voetnoot179.. Daarin hadden de provisionele representanten, zonder eerst het advies van het hof in te winnen - een oud zeer! -, zeer zware straffen gesteld op het houden van bijeenkomsten met het doel de regering omver te werpen, op het zingen van Oranjeliedjes, op het verspreiden van valse geruchten over troepenverplaatsingen en dergelijke meer. Eigener beweging zond het hof zijn zeer uitvoerige en gemotiveerde reactieGa naar voetnoot180.. Deze kwam erop neer: (1) dat de straffen te zwaar waren om effect te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen sorteren en dat deze bovendien in geen verhouding stonden met het misdrijf; (2) dat de bewoordingen van de publicatie zo vaag en soms dubbelzinnig waren gesteld dat daardoor de persoonlijke veiligheid der ingezeten in het gedrang dreigde te komen; (3) dat het hof zich in zijn criminele jurisdictie verkort en de eigen integriteit bedreigd zag door het gestelde in de publicatie, dat het hof de ‘verantwoordelijkheid’ zou dragen voor het uitvoeren van het decreet en door de bevoegdheid van het ‘Comité van Waakzaamheid, veijligheid en correspondentie’ tot het arresteren van verdachten. Naast de ongezouten kritiek op de publicatie van 7 april - welke een aardig inzicht geeft in de opvattingen van het hof over de zin van het straffen - had het hof nog een steen des aanstoots opgeworpen. Het betrof de afkeuring die het had uitgesproken over de vernietiging, door de provisionele representanten, van enkele sententies die het hof tegen patriotten na 1787 had geveldGa naar voetnoot181.. De strijd om de afpaling van de macht was losgebroken. Het hof beriep zich op zijn uitsluitende rechtsmacht in criminele zaken gebaseerd op een ‘wet’ die zowel hof als representanten dienden te handhavenGa naar voetnoot182.. De laatsten zagen geen andere uitweg dan krachtig optreden - om het ‘vertrouwen’ in het hof te herstellenGa naar voetnoot183.! Het resultaat was ontslag voor zeven raadsherenGa naar voetnoot184.. Aangezien Jan Poppe Andreae van Haren al op 28 februari 1795 wegens dienstweigering was ontslagenGa naar voetnoot185., bleven na nieuwe benoemingen in de loop van dat jaar nog slechts vier raadsheren van de oude garde over. In juli 1795 kreeg ook de procureur-generaal zijn ‘dimissie’Ga naar voetnoot186.. Stabiliteit werd hiermee niet bereikt. De precedentloze maatregel ter onderschikking van de rechterlijke aan de revolutionaire uitvoerende macht leidde tot nieuwe conflicten. De nieuw-benoem- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den toonden te veel traditionaliteit in hun Friese juristendenken en te veel esprit de corps om zich zonder meer te onderschikken als willoze uitvoerders. II. Op 28 januari 1796 vaardigden de representanten een publicatie uitGa naar voetnoot187., die in het verlengde lag van die van 7 april 1795. Het hof werd gelast zich te onthouden van bemoeiïng met ‘politieke verschillen’, ook al zouden die gevallen ‘in gewoone tijden als crimineel’ kunnen worden beschouwd. Nogmaals vernietigden de representanten alle voor het hof gevoerde of hangende processen en vonnissen inzake ‘patriottisme’ en zij bevalen het hof, de procureur-generaal en lagere gerechten streng op te treden tegen ‘bewegingen der aanklevers van de Oranjepartij’. Opnieuw verzette het hof zich tegen wat het beschouwde als uitzonderingsrecht en inbreuk op zijn criminele jurisdictieGa naar voetnoot188.. Daarnaast speelde nu de van ambtenaren gevergde eed van afkeer van het stadhouderlijk en aristocratisch bewind een complicerende rolGa naar voetnoot189.. Op 11 april 1796 kregen de vier raadsheren die nog voor 1795 benoemd waren, hun ontslag; op 27 en 30 april volgden vrijwillig nog vijf raadsheren. In de loop van 1796 volgden drie in 1795 benoemden, zodat in dat jaar een volledige verversing van de raad plaats vond. Van groter belang voor de rechtspraak moet echter vooral zijn geweest het feit, dat de representanten ertoe overgingen niet-juristen tot raadsheer te benoemen. Daarmee gooiden zij een oude benoemingsvoorwaarde overboordGa naar voetnoot190.. Ter vergroting van het recruteringsveld - vooral van politieke geestverwanten - aanvaardde men het nadeel van ondeskundigheid. De nieuw-benoemden - onder wie de bekende Gerrit Paape - waren koopman, leraar van de doopsgezinden, notaris. Een adresbeweging vanuit de bevolking moest dit beleid steunenGa naar voetnoot191.. De representanten vonden overigens waarschijnlijk niet gemakkelijk kan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
didaten. Na de aanstelling van Jan Arnold in januari 1797 handhaafde men het aantal raadsheren op achtGa naar voetnoot192.. Een andere verklaring voor deze vermindering van het aantal raadsheren, dat immers traditioneel twaalf was geweest, kan worden gevonden in de bezuinigingstendenzen die zich in deze jaren lieten gevoelen. Het feit dat men het griffiersambt bij het hof na het aftreden van mr. Hendrick van der Haer (1774-96) vacant liet, wijst in die richting. Ook in andere regionen van het ambtelijke apparaat werd het provinciaal bestuur met verzet geconfronteerd. Doorlichting van het apparaat van het hof leert, dat het weigeren van het afleggen van de verklaring, vereist door de publicatie van 11 maart 1796, tot nogal wat ontslagen aanleiding heeft gegeven: de substituut griffier, de eerste deurwaarder, twee deurwaarders, vijf bodes en de beide grossantenGa naar voetnoot193.. Verzet, in woord en geschrift, van enige ‘Friesche Burgers’ tegen de aantasting van de criminele jurisdictie van het hof was vruchteloosGa naar voetnoot194.. III. De sinds 1795 sterker wordende tendenzen tot bezuiniging op het ambtenarenapparaatGa naar voetnoot195., tot centralisatie van het bestuur en onderschikking van het hof vonden in 1797 een nieuw culminatiepunt. Zowel bezuiniging als centralisatie werden waarschijnlijk beoogd met de resolutie van 17 maart 1797Ga naar voetnoot196., waarbij werd bepaald, dat alle uitgaven door het hof eerst moesten worden gefiatteerd door gedeputeerden tot de financiën. Tijdens het ancien régime had het hof een vrij grote vrijheid gehad bij het besteden van gelden voor speciale doeleinden. Voor die incidentele uitgaven gaf het hof zelf ‘ordonnanties’ uitGa naar voetnoot197.. Gedeeltelijk betroffen deze periodiek terugkerende uitgaven - zoals die voor leveranties van papier, het snoeien van bomen in de kanselarijtuin of het inbinden van registers -, maar soms ging het om buitengewone uitgaven zoals het uitkeren van een beloning aan een verklik- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kerGa naar voetnoot198.. Bovendien kreeg een functionaris als de procureur-generaal een flink bedrag aan ‘geheim correspondentiegeld’, over de besteding waarvan hij pas achteraf rekening en verantwoording - en deze niet eens gespecificeerd - hoefde af te leggenGa naar voetnoot199.. Aan deze financiële armslag, in wat het hof als zijn ‘huishoudelijke zaken’ beschouwde, werd een einde gemaakt. De kwestie ontstond in 1796 toen de heren van de financien enkele ‘ordonnantien’ van het hof, onder meer ten behoeve van de grossanten, niet meer wilden honoreren. De raad voelde zich danig in het hemd gezet: Eene handelwijze juist geschikt, zoo om den Raad al het nodig gezag over deszelfs suppoosten en onderhorigen geheel te doen verliesen, als om dezelve gedurig in zijne werkzaamheden aangaande de administratie der justicieele zaaken te belemmerenGa naar voetnoot200.. Inderdaad kon door de controle vooraf de criminele justitie belemmerd worden, bijvoorbeeld doordat tipgelden en dergelijke geopenbaard moesten worden. Ultimatieve dreiging met ontslag mocht niet batenGa naar voetnoot201.. Het bestuur bleef bij zijn besluit. De raadsheren voerden hun dreigement uit: zeven van de acht namen op 24 mei 1797 ontslag. Een stormachtige periode die de zelfstandigheid van het hof flink had aangetast, was daarmee ten einde. Conflicten van zo grote omvang deden zich niet meer voor. Een zekere stabilisering trad in, hoewel van een ‘normale’ situatie nog geen sprake was. Ter aanvulling van de raad werden zeven raadsheren benoemd, van wie er echter drie niet als ordinaris raadsheer werden aangesteldGa naar voetnoot202.. In januari 1798 begint zich al een reactie voor te doen in die zin, dat men aan gepromoveerde juristen weer de voorkeur geeft. Na de val van het bewind-Vreede, die twee raadsheren meesleepteGa naar voetnoot203., begonnen zelfs vertegenwoordigers van de oude garde terug te komenGa naar voetnoot204.. Bovendien kreeg nu ‘Den Haag’ een grotere greep op de benoemingen. De laatste in de achttiende eeuw benoemde raadsheer, mr. Montanus Hettema, werd door het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertegenwoordigend lichaam aangesteldGa naar voetnoot205.. Interessant is het in dit verband ook te zien op welke wijze de benoemingen tot stand kwamen. Voor de eerste maal vond ik een lijst met voordrachten naar aanleiding van de vacatures in mei 1797Ga naar voetnoot206.. Het jaar daarop deed het hof, dat weliswaar uit de kranten had gelezen dat een nieuwe raadsheer (Hettema) was benoemd maar daarvan nog niet officieel in kennis was gesteld, toch een voordracht, waarbij de benoemde bovenaan prijkteGa naar voetnoot207.! Ten aanzien van het gewestelijke beleid in deze periode tegenover zijn ambtenaren valt thans slechts het volgende op te merken. Evenals dat elders schijnt te zijn gebeurd, werd in Friesland een ‘Commissie tot de ambtenaren’ ingesteld. Deze adviseerde over requesten van ambtenaren om benoeming op bepaalde posten, om pensioen, verhoging van tractement en dergelijke. Voorzover thans valt na te gaan hield die commissie er een zeer terughoudend beleid op naGa naar voetnoot208.. Op het verzoek van een ambtenaar om, wegens zijn hoge leeftijd, van zijn werkzaamheden te worden ontheven met behoud van zijn salaris en met toekenning van een jaarlijks bedrag van f. 35, - ter compensatie van het wegvallen van zijn emolumenten adviseerde de commissie negatief: ‘om reden, dat het een tegenstrijdige saak is vermindering van werk en vermeerdering van tractement’ toe te staan. Van een wettelijke pensioenregeling was men nog ver afGa naar voetnoot209.. Aangezien nauwelijks opzettelijk, laat staan systematisch, werd getheoretiseerd over wat nu eigenlijk een ‘ambtenaar’ wasGa naar voetnoot210., moeten we genoegen nemen met en passant gedane mededelingen. Zo schreef het hof in een advies van 3 december 1796 over een concept-publicatie, die ertoe moest leiden het afleggen van de al eerder genoemde verklaring van afkeer van het stadhouderlijk en aristocratisch bewind (publicatie van 11 maart 1796)Ga naar voetnoot211., verder af te dwingen, dat de in het concept beoogde ‘advocaten, procureurs postulanten, notarien, schrijvers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van publicque instrumenten enz.’: in zeekeren zin niet wel als openbare ambtenaaren kunnen worden aangemerkt;... naar het oordeel van den Raad schijnen zij veel eerder te behooren tot geprivilegieerde perzoonen ter zaake van hunnen bekwaamheid, en dus in zekeren zin gelijk te staan met timmerlieden, kleermakers. En het hof zag daaruit een criterium van onderscheid voortvloeien, dat modern aandoet: zodat ‘zij - zoo zal men oordeelen - niet als ambtenaaren van staat die geld uit 's Lands Cassa trekken, behoeven beschouwd te worden’Ga naar voetnoot212.. Een belangrijk gegeven dat naar voren komt, is de handhaving van de onregelmatige emolumenten naast het vast jaartractement. Betaling van aequivalent en officiegeld schijnt sinds 1796, althans in de oude vorm, achterwege te zijn geblevenGa naar voetnoot213.. Ook de periode 1798 tot 1811 is zo rijk aan gebeurtenissen op het politieke en administratieve vlak die onvermijdelijk het hof en zijn leden raakten, dat enige uitvoerigheid op zijn plaats is. Twee cesuren zijn in die periode aan te wijzen welke voor het hof van groot belang waren. De eerste valt einde 1801, de tweede einde 1805. De al genoemde, in 1798 ingetreden ‘reactie’ kan ten aanzien van het hof niet meer reliëf worden gegeven, aangezien van eind 1798 tot eind 1801 geen nieuwe benoemingen in de top van het hof werden gedaan. Het aantal raadsheren bleef gehandhaafd op acht. De post van griffier liet men vacant. Een voordracht van het hof aan het provinciaal bestuur tot bezetting ervan werd niet ingewilligdGa naar voetnoot214.. De bekende reactie die in 1801 met een staatsgreep en de illegale aanvaarding van een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe staatsregeling begonGa naar voetnoot215., had al heel spoedig voor het Friese hof gevolgen. Krachtens besluit van het staatsbewind van 9 november 1801 werd het Friese hof opgeheven en vervangen door een departementaal gerechtshofGa naar voetnoot216.. Op 14 november werd de top van het hof in zijn geheel ontslagen; op dezelfde dag werd door een regeringscommissaris het nieuwe hof geïnstalleerd. Slechts twee zittende raadsheren kwamen terug; drie van de zes nieuw-benoemden hadden al voor 1795 gefungeerd. Er bleven vier vacaturesGa naar voetnoot217.. De procureur-generaal werd vervangen. De griffiersfunctie werd weer vervuld. Ook onder de suppoosten vond een grondige zuivering plaats; van hen die niet werden ontslagen, kregen de meesten slechts een tijdelijke aanstellingGa naar voetnoot218.. Pas op 20 oktober 1802 ging de raad over tot aanstelling van zijn suppoosten in vaste dienst. Nog steeds was de griffier gerechtigd de functies van ontvanger der kanselarijgerechtigdheden, sportelbewaarder en grossanten te doen vervullenGa naar voetnoot219.. Hoewel dat niet duidelijk blijkt, zal de substituut procureur-generaal in overleg met zijn chef dienaren van de criminele justitie hebben benoemd. Intussen had het departementaal bestuur goed gevonden een nieuwe functie te creëren, namelijk die van ‘secretaris’. Het hof had daarom gevraagd en zijn motivering interesseert ons hier in hoge mate: dat de werkzaamheden in 't Crimineel zedert eenigen tijd zodanig zijn toegenomen dat men schier als verwondert moet staan wanneer men 's Hofs crimineele sententieboeken nagaat en daaruit ontwaar word, dat het Hof zedert den 14 November 1801 tot aan den 14 September 1802, en dus in een tijdvak van tien maanden, 140 Sententien heeft geslagen; dat daaronder geweest zijn 47 gevangenen en beklaagden tegen welke de Proc. Generaal ratione officii proces heeft gevoerd; daar uit vergelijking met 't getal der crimineele processen in voorige jaaren blijkt dat dezelve zelden meer dan dertig in een jaar hebben bedragenGa naar voetnoot220.. Toeneming van het aantal criminele zaken - waarvan het hof de oorzaak in de missive uitdrukkelijk in het midden laat - was dus de aanleiding voor het scheppen van deze nieuwe functie die niet verward moet worden met die van substituut-griffier, welke voor 1802 ook vaak als secretaris werd aangeduid. Op deze post werd door het hof Sierk Faber benoemd, die in 1768 als deurwaarder was aangesteld en die in 1796 als substituut-griffier was ontslagenGa naar voetnoot221.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een andere nieuwigheid, die de schatkist echter niets kostte, was de splitsing van de functie van substituut-generaal over twee personen. Ook hierbij speelt de ‘reactie’ een rol. De in 1796 ontslagen substituut procureur-generaal Carel Lochnaar had in 1802 om herbenoeming verzocht, aangezien zijn opvolger Groenia ziek was. De raad gaf zeer goede referenties over Lochnaar aan het departementaal bestuur zonder echter de problemen die men met Groenia had gehad, naar buiten te brengen. Besloten werd dat Lochnaar mede-substituut procureur-generaal naast Groenia zou worden. Beiden zouden gelijke rechten en plichten hebben. Zij zouden het jaarsalaris van f. 1.200, - en de emolumenten (tot een maximum van f. 600, -) gelijkelijk moeten delenGa naar voetnoot222.. Behalve zuiveringen op het personele vlak zijn er sinds 1801 ook uitingen van de reactie waar te nemen in het gehanteerde ceremonieelGa naar voetnoot223.. Al op 23 maart trok het hof zijn resolutie van 16 februari 1797 in, waarbij toen wijzigingen waren gebracht in tenue en bewapening der dienaren van justitie: de kleding zou nu weer worden ‘als zulks van ouds heeft plaats gehad’Ga naar voetnoot224.. Twee weken tevoren had het hof een interessant verzoek gedaan tot heroprichting van een vaste galgGa naar voetnoot225.. Van verstrekkender gevolgen dan de invoering van een nieuwe instructie voor het hofGa naar voetnoot226., lijkt de opbouw te zijn geweest van wat Schama recentelijk ‘the first national public administration experienced in the Netherlands’ heeft genoemdGa naar voetnoot227.. Wat sinds 1798 nog niet was gelukt: het leggen van een financiële basis voor een ‘nationale bureaucratie’, leek in 1805 succes te kunnen krijgenGa naar voetnoot228.. Gogels nationale belastingstelsel werd ingevoerd. Niet ten onrechte, schijnt het, heeft men de jaren na 1805 gekarakteriseerd als ‘a bureaucratic heyday’Ga naar voetnoot229.. De Haagse centralisatie, wederom onder druk van bezuinigingsplannen, deed zich tot in de burelen van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Friese hof gevoelen. Vrijwel onmiddellijk na de aanvaarding van Gogels belastingwetgeving in juni 1805, nam een niet meer aflatende stroom van verzoeken om informatie een aanvang. Deze correspondentie, die meestal via het departementaal bestuur werd gevoerd, is niet alleen interessant als bloot blijk van de bureaucratische druk die door de hoogste organen op de lagere werd uitgeoefend, maar ook vanwege de informatie die ze ons verstrekt over de kosten van de administratie der justitie, over personele samenstelling van alle organen die bij de criminele rechtspraak betrokken waren, over aantallen gevangenen, over persoonlijke omstandigheden van functionarissen bij het hof en, vooral, over de wijze waarop de criminele justitie - naar het beeld van het Friese hof zelf - werd uitgeoefend. Al in augustus 1805 werd het hof geconfronteerd met een toen nog zeer ongebruikelijk verzoek van de departementale overheid: eene specificque en gemotiveerde begrooting van de kosten tot de administratie der justitie vereischt wordende, - zoo dat alle de vaste posten tot dat respect behoorende daarop naauwkeurig staan uitgedrukt, en de overige voor geene vaste berekening vatbaar, daarop bij raming werden gebragt. Het hof was deze Dorknoper-stijl nog niet gewoon. Zijn reactie is komisch en teleurstellend: men antwoordt dat opgave van de tractementen der functionarissen weinig zinvol is aangezien ze door het departementaal bestuur zelf zijn vastgesteld, en dat opgave van de incidentele uitgaven - aan boden, dienaars van de criminele justitie en dergelijke - onmogelijk is, omdat het hof deze nimmer heeft geregistreerd; dat laatste gebeurt door de rekenkamerGa naar voetnoot230.. Het hof was kennelijk niet van zins zich naar de bekende weg te laten vragen. Het voerde een op voorhand verloren strijd tegen een bureaucratiseringstendens, die impliceerde dat men niet mokkend naar de administratie van zijn superieuren verwees, maar zelf een (schijn)verantwoordelijkheid zou dragen door de gevraagde informatie te verstrekken die voor planning en beleid op langere termijn onontbeerlijk leken. Allicht kende het departementaal bestuur de vaste lasten van het hof (zie Bijlage IV) en kon het in de halfjaarlijkse rekeningen van de ontvanger-generaal der domeinen en consumptiën gemakkelijk de uitgaven van het hof naslaanGa naar voetnoot231., maar daarmee smeedt men geen verantwoordelijk, althans geen hiërarchisch gestructureerd, ambtelijk apparaat waarvan elk onderdeel wel een eigen verantwoordelijkheid draagt, maar dan toch niet meer dan een deelverantwoordelijkheid. Het hof zou spoedig beter leren. Nog voor de ontvangst van het ontwijkende antwoord van het hof op zijn vorige schrijven zond het departementaal bestuur aan het hof een kopie van het staatsbe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sluit van 9 augustus 1805 nr. 3 met het verzoek een overzicht in te zenden van alle hoffunctionarissen, hun tractementen en emolumenten. Tevens werd daarbij verzocht om opgave der vacatures en om advies ‘in hoeverre die ambtenaren nu of bij vervolg zouden kunnen worden gemist, en voor de hoogst mogelijke bezuiniging - behoudens de goede orde - vatbaar zijn’. Het hof ging nu door de knieën en componeerde braaf een antwoord, dat ons in staat stelde Bijlage IV kolom 4 op te stellen. Van bezuiniging wilde het hof niets weten, aangezien een ieder die met de menigvuldige werkzaamheden van den Hove maar enigzints bekend is, al aanstonds zal overtuigd zijn dat niet één der geëmploijeerden van den Hove gemist kan wordenGa naar voetnoot232.. Als het ministerie van binnenlandse zaken een overzicht wil hebben van aantallen strafrechtelijk gevonnisten en van typen straffen, zendt het hof keurig zijn lijstje in, waarin het - zonder meer - opmerkt dat de aantallen veroordeelden in de periode 1 januari 1796 tot december 1800 kleiner zijn dan in de vijf daaropvolgende jarenGa naar voetnoot233.. Deze voorbeelden mogen volstaan ter illustratie van de intensieve bemoeienis van de centrale administratie met de lagere organen, vooral sinds midden 1805. De retroacta- en missivenboeken van het hof leggen daarvan ampel getuigenis af. We zullen het nog met enkele voorbeelden illustreren. Ter afsluiting van dit opstel dient de vraag aan de orde te worden gesteld welke invloed de gesignaleerde bureaucratiseringstendens op het eigen karakter van de Friese criminele rechtspraak heeft gehad. Het antwoord daarop kan kort zijn: erg weinig. De oorzaak daarvan is gemakkelijk aan te wijzen. Zolang nog niet was voldaan aan de zogenaamde codificatie-artikelen van de successieve staatsregelingen bleven competentie, jurisdictie en de wetgeving op grond waarvan het hof recht moest spreken, in principe ongewijzigd. Thorbecke heeft al terecht opgemerkt dat de staatsregeling van 1798 gedoemd was te mislukken als men niet de daarin vereiste nationale wetgeving en organieke wetten tot stand brachtGa naar voetnoot234.. Dat is niet gebeurd. Pas in 1805 begon men daaraan (weer) serieus te werken. Een aantal nationale wetboeken kwam pas tot stand tijdens het bewind van Lodewijk Napoleon (1809)Ga naar voetnoot235.; maar zelfs toen lukte het niet een nieuwe rechterlijke organisatie inge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voerd te krijgenGa naar voetnoot236.. Zeker werden deelhervormingen doorgevoerd, maar veel bleef bij het oude, omdat de zogenaamde ‘nieuwe’ instructies doorgaans naar de oude werkwijzen verwezenGa naar voetnoot237.. Dat is ook evident in de instructie voor het Friese departementale gerechtshof van 1803Ga naar voetnoot238.. Dat de drosten de nederrechters in 1802 hadden vervangen, maakte ook weinig praktisch verschil uitGa naar voetnoot239.. Het hof ging, voorzover de omstandigheden dat toelieten, gewoon zijn gang. Het nam resoluties ter verbetering van het eigen apparaat en van zijn criminele rechtspraak. Een voor modern onderzoek ernstige handicap nam het hof - om onbekende redenen - pas in 1797 weg, toen het bepaalde dat voortaan leeftijd, geboorte- en woonplaats van de crimineel veroordeelden in de sententie moesten worden geregistreerdGa naar voetnoot240.. Het hof werd geconfronteerd met lamentaties van ‘gepasseerde’ klerken van raadsheren die de oude resolutie over hun carrièreperspectief in herinnering brachtenGa naar voetnoot241.. Men gaf nadere regels voor de wijze van verhoren van arrestanten, enz.Ga naar voetnoot242.. Het hof moest stapje voor stapje - wij zagen daarvan al voorbeelden - delen van zijn zelfstandigheid en ‘souvereiniteit’ (appèl van zijn vonnissen op het nationaal gerechtshof dat in 1802 was ingesteld) prijs geven. ‘Den Haag’ liet niet meer los! Begin 1806 kwam er weer een staatsbesluit waarin een beknopt overzicht van de (criminele) rechtspleging werd gevraagd, benevens opgave van de wijzen waarop de kosten werden bestreden. Tevens verzochten de secretarissen van binnenlandse zaken en financiën advies over de wenselijkheid het aantal raadsheren en hun klerken te verminderen tot negen. Alarmerend was tenslotte de vraag: waarom de kosten van justitie in Friesland zo hoog waren in vergelijking met andere departementenGa naar voetnoot243.. In zijn antwoord beschrijft het hof in het kort de criminele procedure zoals wij die hierboven al schetsten, en concludeert het krachtig: Deze voet en wijze, waarop, zooals gezegd, tot heden ten dage het crimineele justitiewezen alhier is ingerigt en wordt geadministreerd, is altoos en wordt hier ook thans nog | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwd als de beste en zekerste, zoo wel voor den beschuldigden als voor den regter; zoodat wij niet alleen geene de minste reden vinden om daaromtrent eenige verandering te maken, maar dit zelfs voor de vrijheid en veiligheid der ingezetenen allergevaarlijkst zouden oordeelenGa naar voetnoot244.. Het hof wijst erop dat de centralisatie van de criminele rechtspraak in Friesland en de lankmoedige procedure - dat bedoelt het hof, al zegt het dat niet met zoveel woorden - er de oorzaak van zijn dat, anders dan in andere departementen, in Friesland de kosten daarvan nagenoeg geheel ten laste van de schatkist komen. Niettemin stelt het hof twee kostenbesparende maatregelen voor. De belangrijkste is intrekking van de resolutie van 14 maart 1741Ga naar voetnoot245.. Daardoor zouden jeugdige verdachten niet meer voor geringe vergrijpen naar Leeuwarden ter berechting behoeven te worden opgezonden. De gecentraliseerde rechtspraak en het toenemend aantal arrestanten rechtvaardigt de handhaving van het aantal raadsheren op twaalf, meent het hof. Een oneven aantal raadsheren wordt sterk ontradenGa naar voetnoot246.. De druk bleef echter aanhouden en het hof vocht voor zijn rechten en voor die van zijn justiciabelen. Onttrekking van de leden, ministers, geëmploieerden en suppoosten van de departementale bestuurslichamen en raden van financiën aan hun ‘domiciliaire rechters’ wees het hof af: de colleges moesten zelf tuchtmaatregelen kunnen nemen en delicten in officio begaan door geprivilegieerde personen - ‘onder welke personen zich bevinden alle die boven den burger- of huismanstand zijn, dus alle beambten van eenig aanzien’ - dienen ter beoordeling van het hof te blijvenGa naar voetnoot247.. Het wenste geen onderhandse aantasting en beknotting van zijn rechtsmacht, hoegenaamdGa naar voetnoot248.. De Haagse autoriteiten bleven, begrijpelijk, proberen hun greep op de administratie der justitie in het land te verstevigen. De minister van justitie en politie haalde zich het ongenoegen van het Friese hof op de hals toen hij voorstelde, dat voortaan geen crimineel vonnis ter executie gelegd zou worden voor en aleer de tekst van het vonnis aan hem was toegezonden en hij bericht van ontvangst zou hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gestuurdGa naar voetnoot249.. De bezwaren van het hof tegen deze maatregel waren drieledigGa naar voetnoot250.. Ten eerste vond het hof dat de procedure hierdoor onnodig gerekt werd. De overwegingen van het hof, dat opnieuw van de gelegenheid gebruik maakte de Friese strafprocedure te roemenGa naar voetnoot251., zijn interessant: de straf moet de misdaad zo spoedig mogelijk volgen - een adagium dat het hof metterdaad in praktijk brengtGa naar voetnoot252.. Ten tweede sloot het hof handig aan bij de bezuinigingstendensen door erop te wijzen, dat elke dag uitstel van executie van een vonnis meer kosten van onderhoud der gevangene met zich zou brengen. Het hof schatte dat als gevolg van de voorgestelde maatregel de kosten van justitie jaarlijks het dubbele zouden worden! Ten derde deed het hof, in goed Friese traditie, een beroep op de humane behandeling waarop een gevangene recht heeft en die vereist, dat een veroordeelde niet zwaarder wordt gestraft dan strikt nodig isGa naar voetnoot253.. Men mocht op gewestelijk niveau echter nog zo tegenspartelen, de centrale regering verkreeg toch de nodige informatie die haar in staat moest stellen de uniformerende en centraliserende maatregelen te nemen die op korte termijn - met name na de invoering der wetboeken - onmisbaar zouden zijn. De centrale registratie der strafvonnissen is er toch gekomenGa naar voetnoot254.. De ingezonden overzichten van justitiële ambtenaren kwamen hierboven al ter sprakeGa naar voetnoot255.. De autoriteiten waren echter onverzadigbaar: zij wilden steeds meer en steeds gedetailleerder gegevens. Had de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minister van justitie en politie in 1809 aan de landdrosten opgave gevraagd van de tractementen van suppoosten, onderschouten, bodes en andere ambtenaren bij de rechterlijke colleges, in 1810 wilde hij - blijkbaar ook onder Franse bureaucratendruk - van de hogere rechterlijke ambtenaren hun leeftijd, staat van dienst, fortuin, burgerlijke status, kindertal en dergelijke wetenGa naar voetnoot256.. Allicht was men ook geïnteresseerd in de kostbare figuren die aan de andere kant van de muur ‘zaten’: de gevangenen en de toestand der gevangenissenGa naar voetnoot257.. Tenslotte: niet alleen de centrale registratie der strafvonnissen, maar ook de uniforme directie en administratie van het justitiële apparaat kwamen er in 1807. Het hof mocht nog nakreunen en nog eens op zijn oude tradities wijzen welke teloor dreigden te gaan - het zou weinig batenGa naar voetnoot258.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SlotbeschouwingHet hoogste Friese rechtscollege is, met zijn apparaat van lager personeel, op te vatten als een vroeg voorbeeld van bureau-administratie. Het werd voornamelijk in de zestiende eeuw ontwikkeld en verkreeg vooral in de zeventiende eeuw zijn definitieve structuur wat betreft zijn competenties, jurisdictie en omvang. Zijn structuur is die van een eenvoudige hiërarchische ordening. Als we de door Max Weber geformuleerde stellingen omtrent de structurering van legale gezagssystemenGa naar voetnoot259. in aanmerking nemen, dan is het duidelijk dat de zeventiende- en achttiende-eeuwse Friese oligarchische bestuurspraktijk, waarvan het hof deel uitmaakte, niet in dat keurslijf kan worden geperst. Zeker was het bestuur georganiseerd op basis van continuïteit, maar politieke schokken zoals in 1578, 1672, 1748 en 1795 brachten min of meer diepe cesuren aan. Dat de totale bestuurstaak was verdeeld in functioneel gescheiden deeltaken (ambten) die elk met het vereiste gezag en de benodigde sancties waren uitgerust, gold in Friesland - evenals elders in de Republiek - natuurlijk maar grosso modo. Dat de ambtenindeling niet bepaald functioneel werkte, leren tal van voorbeelden die als ‘uitwassen’ te boek staanGa naar voetnoot260.. En dat geldt ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de andere kenmerken die idealiter aan te wijzen zijn, maar in de praktijk niet bestonden: de middelen van de organisatie waren zeker niet duidelijk gescheiden van die van de leden ervan als privépersoon. De bekleder van een ambt kon daarop formeel inderdaad geen eigendomsrechten laten gelden; in de praktijk was dat echter wel het geval. De kenmerken van een rationele bureaucratie, zoals Weber die formuleerde, bezat het Friese hof niet, evenmin trouwens als enige andere bureau-administratie tijdens het ancien régime. Webers ideaaltypering van een ambtelijk apparaat in zijn meest rationele vorm was immers gebaseerd op de juistheid van zijn vooronderstellingen over gezag en legitimiteit. Toch kan misschien, op grond van mijn analyse, gesteld worden dat het Friese hof in de achttiende eeuw - en waarschijnlijk ook andere hoven, zoals dat in Holland - meer aan Webers kenmerken voldeed dan enig ander Fries bestuurscollege - met name wat aangaat het kenmerk dat de ambtenaar zijn functie als hoofdberoep vervultGa naar voetnoot261.. Liever echter dan een a-historische, mechanische exercitie te volvoeren in het bepalen van een bureaucratiseringsgraad naar Weberiaanse maatstaven - alsof het om de bepaling van een zuurgraad zou gaan - lijkt het juister met een, misschien wat vager maar soepeler, ‘historisch-dynamisch’ modelGa naar voetnoot262. te werken, waarvan Webers criteria als vanzelf de elementen mede uitmaken. Het bovenstaande onderzoeksverslag is al grotendeels volgens die criteria geordend. Niet alleen bestond binnen het Friese hof al vroeg een hiërarchische structuur, maar ook werden de leden ervan, van hoog tot laag, benoemd. En dat laatste volgens wettelijke regels en mede op grond van technische kwaliteiten. Patronage en ambtenverkoop en - transport doorbraken dit ideaal ten dele ten aanzien van de topambtenaren, maar de in-service training via het raadsheersklerkschap speelde voor de suppoosten een overheersende rol. De functionarissen waren, ook al waren sommigen in principe onafzetbaar, gebonden aan bezworen instructies en ‘commissies’ die hun taken regelden en afbakenden. De topfunctionarissen konden in de praktijk wel eigendomsrechten op hun ambten doen gelden, de lagere waarschijnlijk niet. Voor de (collegiale) besluitvorming bestonden geformaliseerde procedures. Er was echter niet een geformaliseerde carrièrestructuur aanwezig. Pas in het midden van de achttiende eeuw werden daarvoor enkele regels vastgesteld, die de start van de carrière bonden aan anciënniteit. De verdere carrière, door promotie, was zoals wij konden constateren, kennelijk gebaseerd op verdienste - hetgeen patronage niet uitsluit. De hoffunctionarissen ontvingen niet alleen een vaste jaarwedde, maar daarnaast ook emolumenten; uitkeringen in natura werden in de eerste helft van de achttiende eeuw grotendeels afgeschaft. Sommige topfunctionarissen moesten uit hun trac- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tement het salaris van hun ondergeschikten aanvullen. Van pensioenrechten is geen sprake. De ambtenaren bleven in dienst zolang hun gezondheid en animo dat toelieten. In de koopsommen voor ambten of in de gelegaliseerde recognities bij resignatie kan tevens een element van oudedagsvoorziening worden gezien. Hoffunctionarissen namen hun ambt waar op contractbasis. Zij konden vrijwillig ontslag nemen, maar niet willekeurig worden ontslagen - dit lijkt men althans stilzwijgend als gewoonte te hebben aangenomen. De suppoosten van den hove zijn aan disciplinaire maatregelen van het hof onderworpen. Van gelijkheid voor de wet is zelfs nominaal geen sprake; men erkende standsverschil en daaruit voortvloeiende ongelijke behandeling. Van uniforme controle binnen het apparaat van het hof heb ik geen spoor gevonden. Een disciplinair systeem was slechts impliciet, niet formeel, aanwezig, zoals de genomen tuchtmaatregelen aantonen. De dynamiek in het bureaucratiseringsproces kan het best worden aangetoond aan de hand van politiek onrustige perioden. De woelingen van 1672 en 1748 hebben voor het hof uiteindelijk weinig verstrekkende gevolgen gehad. Zoveel te meer echter de veranderingen na 1795, wanneer de nieuwe machthebbers voortdurend pogen het hof naar hun hand te zetten, zijn criminele jurisdictie te beperken en zijn gedragslijn te dicteren. De veranderingen in de localisering van de politieke macht reflecteren zich in de regie van de criminele rechtspraak. Dat gold niet alleen in de jaren 1795 tot 1798, maar ook heel sterk in de periode sinds 1805. Het hof moet dan veel van zijn traditionele zelfstandigheid en ‘souvereiniteit’ prijsgeven in een proces van inbedding der regionale rechtsbedeling in een centrale en nationale bureaucratie-in-opbouwGa naar voetnoot263.. Aan het einde van dat proces stond, voorlopig, de nationale codificatie van strafrecht en strafprocedure die een einde zou maken aan vele Friese eigenheden en eigenaardigheden op dat terrein. In dit opstel ben ik uitgegaan van een overheidscollege en zijn bijdrage tot de sociale controle. In Friesland speelde het hof ongetwijfeld een zeer vooraanstaande rol in de bestrijding van wat men als criminaliteit, deviant gedrag, beschouwde. De formeel grote greep van het hof in Leeuwarden en de, vermoedelijk, geringe rol van de nederrechters kunnen het beeld vervormen. Immers, de effectiviteit van de geschetste vorm van centralisering stond of viel met de mate van bereidheid van de nederrechters mee te werken aan arrestatie en overlevering van wetsovertreders. De nederrechters stonden dicht bij de justiciabelen; het hof stond ver (van beiden) af. Er zou een verkeerd beeld van bureaucratische efficiency en effectiviteit kunnen ontstaan, als we niet mede onderzoeken in hoeverre de lokale bevolking, zowel in perioden van rust als van politieke en sociale spanningen, bereid was mee te werken aan de uitvoering van sterk onpersoonlijke controle. Het hof voerde een ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bluffend intensieve en omvangrijke correspondentie met de nederrechters - hier aansporend, daar corrigerend of goede raad gevend ter opheldering van een geconstateerd misdrijfGa naar voetnoot264.. Deze intensieve bemoeienis, die machtig-bureaucratisch aandoet, verraadt echter tevens de afhankelijkheid van het hof van de lokale, meest niet-professionele, functionarissen. In noodgevallen moesten militairen of dienaars van de criminele justitie de boer op gestuurd worden om de loop der justitie te garanderenGa naar voetnoot265.. Ongetwijfeld zullen er op lokaal niveau, waar de criminele procedure gewoonlijk moest aanvangen, aspecten zijn blijven bestaan die bij een face to face society behoren - zoals bijvoorbeeld een sterke druk van de opinie van de plaatselijke gemeenschap op het vervolgingsbeleid der autoriteiten. Allicht zullen daarin gradaties aanwezig zijn geweest, naar gelang we een uithoek van het platteland of een stedelijke gemeenschap onder de loep nemen waar reeds een grotere graad van professionalisering en routinisering van het vervolgende apparaat verondersteld kan worden. Wat dat betreft zijn de verschillen met de Verenigde Staten in de achttiende eeuw evident. De daar pas in het begin van de negentiende eeuw optredende versterking van de rechten der beklaagden, rationalisering van de gerechtelijke procedures, versteviging van de regels van het bewijsrecht en systematische aanpak van de professionele training van rechters en advocaten, hebben zich, zelfs in een perifere provincie als Friesland, al veel vroeger voorgedaan. De overgang van traditionele intimiteit naar bureaucratische formaliteit was daar - zij het nooit volledig - veel eerder een feit gewordenGa naar voetnoot266.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IProfessionele gegevens over hoffunctionarissen, 1701-1811
Toelichting, bij kolom 1: In het getal 92 zijn begrepen 11 raadsheren die in de zeventiende eeuw waren benoemd, maar nog na 1700 fungeerden. De oudste van hen, tevens fungerend als ‘eerste en presiderende raad’, werd in 1666 benoemd. In 1700 bestond de raad uit slechts elf in plaats van twaalf leden, aangezien pas in 1701 werd voorzien in de opvolging van de in 1699 overleden Assuerus van Grovestins (voor gegevens over deze elf raadsheren zie Sickenga, Het hof van Friesland, 157-246, nrs. LI, LIX, LXIII, LXVI, LXVII, LXIX, LXX, LXXII-LXXV). Het aantal personen dat als raadsheer fungeerde is geringer dan het getal der benoemingen, omdat na 1795 enkele raadsheren die waren ontzet of vrijwillig waren afgetreden, later werden herbenoemd. Hetzelfde geldt met name voor de procureur-generaal, eerste deurwaarder, een deurwaarder en enkele bodes. Drie raadsheren die in 1795 en 1796 om politieke redenen uit hun ambt waren ontzet - Gerlacus Buma, Arent A. van Haersma en Marinus van Vierssen - werden op 19 november 1801 bij de ‘omzetting’ van het hof opnieuw benoemd. Van de raadsheren die in 1796 hun ambt neerlegden uit protest tegen het ingrijpen van de representanten in de criminele jurisdictie van het hof - waarover hierboven nader - werden er vier herbenoemd in 1798 (Petrus Gosliga en Montanus Hettema), in 1801 (Ambrosius A. van Boelens) en in 1802 (Johannes de Vries). Bovendien trad Montanus Hettema in 1801 af; het jaar daarop werd hij herbenoemd. Het hof eindigde in 1811 met tien leden. Gerlacus Buma, die in 1807 overleed, en J.S.J.G. van Burmania Rengers die tot lid van het wetgevend lichaam was benoemd, werden niet vervangenGa naar voetnoot267.. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij kolom 2: Het leek zinvol de ambtsperioden van de raadsheren voor en na 1795 afzonderlijk weer te geven. Hun va-et-vient in de laatste periode is evident. De duur van de langste ambtsperioden is in de periode voor 1795, op 61 raadsheren, 31-40 jaar: 7, 41-50 jaar: 5, 51-60 jaar: 4; nadien fungeerden, op 31 raadsheren, van 1 maand tot 2 jaar: 19. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IICarrièreverloop van lagere functionarissen, 1701-1811
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage III Carrièreverloop van lagere ambtenaren, benoemd na 1701, bij het hofLEGENDA: b bode, d deurwaarder, d' eerste deurwaarder, r rollarius, sg substituut-griffier, s secretaris
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IVJaarwedden van raadsheren, ministers en suppoosten van het hof (in guldens)
|
|