| |
| |
| |
Jaarrede voorzitter Nederlands Historisch Genootschap Utrecht 8 oktober 1976
Dames en Heren,
Namens het bestuur van het Nederlands Historisch Genootschap heet ik u van harte welkom op onze jaarvergadering. De jaarvergadering en het congres vinden dit maal niet plaats op de traditionele data aan het einde van de maand oktober tijdens de herfstvakantie van de scholen. De verschuiving van de data heeft geen merkbare invloed op het bezoek aan de jaarvergadering; het aantal deelnemers aan het congres is groter dan ooit. Er waren allerlei redenen, die het bestuur noodzaakten van de traditie af te wijken. Er is de moeilijkheid om een congres van zo grote omvang in één van de conferentie-oorden in de nabijheid van Utrecht onder te brengen. Voorts is ons bekend, dat aan het einde van deze maand in Gent de Pacificatie van Gent zal worden herdacht met een grote manifestatie, waaraan talrijke historici uit Noord en Zuid zullen deelnemen. We hopen nu de historici een moeilijke keus tussen Gent en Utrecht bespaard te hebben. Het bestuur heeft zich bovendien afgevraagd of de herfstvakantie nog het meest passende tijdstip voor de leraren is om jaarvergadering en congres te bezoeken. Nu het begin van het schooljaar is vervroegd, wordt de herfstvakantie door vele leraren voor recreatie gebruikt.
In het afgelopen verenigingsjaar is de samenstelling van het bestuur ongewijzigd gebleven, er zijn wel enige veranderingen in de commissies opgetreden. Prof. Prevenier is afgetreden als lid van de redactie-commissie van de Acta Historiae Neerlandicae. Hij heeft jarenlang op stimulerende wijze deelgenomen aan de werkzaamheden van de redactie. Het bestuur is hem hiervoor bijzonder dankbaar. Zijn plaats is ingenomen door prof. Van Uytven. In de redactie-commissie van de Bijdragen en Mededelingen heeft prof. Jansen zijn taak overgedragen aan mevr. Kossmann. Het bestuur is prof. Jansen zeer erkentelijk voor zijn vele en uitgebreide activiteiten op redactioneel gebied. In de congres-commissie is prof. Van Tijn als voorzitter en lid afgetreden. De door hem geleide congressen zijn telken jare weer een groot succes geweest. De steeds nog stijgende lijn van de aantallen deelnemers aan de congressen is een overtuigend bewijs. Het bestuur vertrouwt er op in prof. Klein een waardig opvolger te hebben gevonden. De secretaris van de bronnen-commissie, de heer Hooykaas, legt vandaag zijn functie neer. Tijdens zijn secretariaat zijn vele bronnen gepubliceerd, waaronder er waren, die zeer veel zorg vroegen. Het zal hem een voldoening zijn, dat deze resultaten zijn bereikt en dat door de opstelling van het editie-programma, waaraan hij een grote bijdrage heeft geleverd, de grondslag is gelegd voor de toekomstige bronnen-uitgaven. Zijn taak zal worden overgenomen door Dr. Beekelaar.
Het bestuur wil gaarne de afgetreden commissie-leden hartelijk dank zeggen voor het vele werk, dat zij in de commissies met grote liefde en ijver hebben verricht, naast hun omvangrijke en zware dagelijkse werkzaamheden.
Wat de huidige toestand van het Nederlands Historisch Genootschap betreft kunnen er
| |
| |
vreugdevolle mededelingen worden gedaan, maar er zijn ook zorgen. Laat ik met het goede nieuws beginnen. In mijn vorige jaarrede heb ik een actie voor de aanwerving van nieuwe leden aangekondigd. Dit is een groot succes geworden, er hebben zich in één jaar tijds ongeveer 350 nieuwe leden aangemeld, waardoor het ledenbestand is gestegen van ca. 1300 tot 1650, een resultaat dat tot grote voldoening stemt. Het bestuur is iedereen die hiertoe heeft bijgedragen zeer dankbaar, de grootste bijdrage is geleverd door de secretaris en het secretariaat, de heer Buist en mej. Van der Plaat, maar zij hebben daarbij de medewerking van zeer veel kanten mogen ontvangen. We zijn voldaan over hetgeen bereikt is, maar het zou verkeerd zijn om in zelfgenoegzaamheid verdere acties te staken, uitbreiding van het ledental blijft noodzakelijk en derhalve herhaal ik mijn beroep op uw aller medewerking.
Een probleem, dat grote moeilijkheden dreigde op te leveren, namelijk de huisvesting van het secretariaat, heeft een gelukkige oplossing gevonden. Tot nu toe is onderdak verleend aan het secretariaat door het Gemeente-Archief van Utrecht, dit steeds tot tevredenheid van beide partijen. Door uitbreiding krijgt het Gemeente-Archief echter te kampen met ruimte-gebrek, anderzijds is de taak van mej. Van der Plaat toegenomen en heeft ook zij meer hulp en ruimte nodig. Binnen het Gemeente-Archief viel dit beslist niet te verwezenlijken, ook elders bij het Rijksarchief, de Universiteitsbibliotheek en het Historisch Instituut bleek zulks onmogelijk te zijn. Er dreigde een uiterst moeilijke situatie te ontstaan. Bijzonder verheugd was dan ook het bestuur met het aanbod van de Koninklijke Bibliotheek om ruimte met allerlei faciliteiten ter beschikking van het secretariaat van het Nederlands Historisch Genootschap te stellen. Bovendien is het voor het redactionele werk van mej. Van der Plaat erg gunstig om de Koninklijke Bibliotheek en het Algemeen Rijksarchief in haar onmiddellijke nabijheid te hebben. In de toekomst is er het perspectief, dat bij verwezenlijking van de nieuwbouw-plannen in Den Haag bij het Centraal Station een belangrijk historisch centrum zal ontstaan, dat gevormd wordt door het Algemeen Rijksarchief met de Archiefschool en de Koninklijke Bibliotheek, waarin gevestigd zullen zijn het Rijksbureau voor Vaderlandse Geschiedenis met de daaraan verbonden afdelingen van bibliografie en biografie, het secretariaat van het Verbond van Historische Onderzoekers en het secretariaat van het Nederlands Historisch Genootschap. De verhuizing van ons secretariaat zal vermoedelijk in het begin van het volgende jaar plaats vinden. Het besluit tot overplaatsing van het secretariaat is pas na rijp beraad genomen, nadat alle mogelijkheden in Utrecht waren afgetast. Voor het bestuur wegen de traditionele banden met Utrecht zeer zwaar, maar het is van mening, dat de belangen
van het genootschap in de toekomst het best gediend zijn met de nu gevonden oplossing.
Minder rooskleurig zijn de financiële vooruitzichten. Op de begroting 1977 is een lager bedrag als subsidie voor het Nederlands Historisch Genootschap uitgetrokken dan door het bestuur was gevraagd, ernstiger is evenwel, dat de prijscorrecties sinds de peildatum augustus 1975 niet zijn ingecalculeerd. Dit zou neerkomen op een verlaging van het subsidiebedrag met ca. 15%. Het is alles nog niet erg duidelijk en nadere informaties zullen worden ingewonnen; van het ministerie is ook nog geen nadere specificatie van het subsidiebedrag ontvangen. Een reële subsidieverlaging zou echter een inperking of zelfs stopzetting van bepaalde activiteiten kunnen betekenen. Dit zou bijzonder te betreuren zijn, omdat juist in het afgelopen verenigingsjaar de commissies en redacties zulk goed werk hebben gepresteerd. U kunt dit in het jaarverslag nalezen en ik wil dit hier niet allemaal herhalen. Bovendien kom ik in het vervolg van mijn rede op enige bepaalde aspecten van de werkzaamheden van de commissies terug.
| |
| |
Het is langzamerhand een traditie geworden, dat in de jaarrede de voorzitter na de bespreking van het actuele nieuws betreffende het Nederlands Historisch Genootschap overgaat tot een onderwerp, waarin de meer algemene aspecten van het historisch bedrijf worden aangesneden. Tot de spelregels behoort dan, dat de voorzitter zijn persoonlijke mening weergeeft, volkomen los van een eventueel te bepalen bestuursstandpunt of van de gedachten, die bij de commissies leven. Het is niet een soort troonrede, samengesteld uit bijdragen van secretaris, penningmeester en commissies, maar een eigen visie. Vandaag wil ik graag wat zeggen over de verschillende organisaties van de historici in Nederland, de plaats hierin van het genootschap en over de eventuele taken, die het genootschap kan gaan vervullen. Wellicht zal men mij tegenwerpen, dat na de sombere perspectieven, die ik zo juist heb geschilderd, dit nu niet het meest geëigende moment is om over uitbreiding van activiteiten te spreken. Men zal zeggen: ‘Vecht eerst maar voor het behoud van wat je hebt en verlies je niet in dagdromen over een vage toekomst’. Ik geloof, dat we hier geen keuze hoeven te maken, het kan beide gelijktijdig gebeuren, voor een goede verdediging van het bestaande is het noodzakelijk om na te denken over de toekomstige ontwikkeling van het genootschap, om de plannen te maken, om de koers uit te zetten, die men wil gaan varen.
Er zijn in Nederland een aantal instellingen en organisaties, die zich op historisch terrein bewegen. Voor velen uwer is dit bekende stof, maar het is wellicht goed alles nog weer eens op een rijtje te zetten. Ik heb dit op een vel papier gedaan bij de voorbereiding van deze rede en tevens bij iedere organisatie en instelling zeer in het kort hun doelstellingen aangegeven. Naast het Nederlands Historisch Genootschap zijn er de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis, de Historisch Wetenschappelijke Commissie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Deze Commissie is bezig met de oprichting van het Verbond van Historische Onderzoekers, bestaande uit een aantal werkverbanden. Voorts zijn er de Sectie Geschiedenis van de Akademische Raad, de Archiefraad, de Vereniging van leraren geschiedenis en staatsinrichting in Nederland (VGN) en de Vereniging van archivarissen in Nederland (VAN).
De Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis verzorgt de uitgave van bronnen, stelt de jaarlijkse nationale en internationale bibliografie samen, heeft de voortzetting van het Nieuw-Nederlands Biografisch Woordenboek op zich genomen en adviseert de regering inzake kwesties van historisch belang. Het secretariaat van het Verbond van Historische Onderzoekers is bij het Rijksbureau gevestigd.
De Historisch Wetenschappelijke Commissie heeft het universitaire en niet-universitaire onderzoek geïnventariseerd en daarover een rapport uitgebracht; zij is gekomen tot een vrij globale planning van het historisch onderzoek. Een groot deel van deze taken, namelijk de planning en de organisatie van het onderzoek en de bevordering van de uitvoering en financiering van onderzoeksprojecten zullen worden overgedragen aan het Verbond van Historische Onderzoekers. In het verbond zijn universitaire en niet-universitaire onderzoekers verenigd. De financiering van de projecten geschiedt uit de tweede en derde geldstroom.
Op het ogenblik is het nog onzeker wat na de oprichting van het verbond, de toekomstige taak van de Historisch Wetenschappelijke Commissie zal zijn. Dit is mede afhankelijk van de rol, welke aan de raden en commissies van de Koninklijke Akademie zal worden toegedeeld. Plannen hierover zijn bij de Akademie in discussie.
De Sectie Geschiedenis van de Akademische Raad houdt zich vooral bezig met het universitaire onderwijs en onderzoek; het laatste voor zover het uit de eerste geldstroom wordt bekostigd.
| |
| |
De Archiefraad adviseert de overheid betreffende archiefzaken, jaarlijks worden een groot aantal adviezen uitgebracht, die worden gepubliceerd in het jaarverslag. Grotere bekendheid heeft advies no. 15 gekregen, met aanbevelingen voor de verbetering van de toestand van de rijksarchieven.
Beroepsorganisaties zijn de verenigingen van leraren en archivarissen. De Vereniging van geschiedenis leraren (VGN) behartigt de belangen van het niet-universitaire onderwijs in de geschiedenis en verzorgt de post-academiale opleiding. De vereniging van archivarissen (VAN) komt op voor de belangen van het archiefwezen.
Het Nederlands Historisch Genootschap stelt zich volgens artikel 3 van de statuten ten doel de beoefening van de geschiedenis der Nederlanden en de ontwikkeling van de geschiedkundige wetenschappen te bevorderen. De doelstelling wordt nader uitgewerkt in artikel 4: het organiseren van bijeenkomsten, het uitgeven van geschriften met betrekking tot de geschiedenis der Nederlanden, de samenwerking met het Internationale Comité voor Geschiedkundige Wetenschappen en tenslotte door gebruik te maken van andere wettige middelen. In feite bestaan de activiteiten van het genootschap uit de uitgave van de Bijdragen en Mededelingen, de Acta en de Werken (bronnen-uitgaven), en de organisatie van de jaarvergadering en het congres.
Op zichzelf geen geringe taak, maar naar mijn gevoelen toch wat eng begrensd. Ik beschouw het Nederlands Historisch Genootschap als het historisch geweten van de natie, het genootschap moet optreden om de plaats van de geschiedenis in de nationale samenleving te verdedigen. Ik zou graag een samenbundeling willen zien van alle organisaties, instellingen en verenigingen, die op historisch terrein werkzaam zijn, om indien zulks vereist is, verenigd te kunnen optreden. Tot nu toe is het nog veel te vaak de regel geweest, dat ieder maar zijn eigen moeilijkheden moest zien te overwinnen, zonder veel hulp van de naastbetrokkenen. We kunnen bijvoorbeeld denken aan de crisis-situatie, waarin ongeveer acht jaar geleden het rijksarchiefwezen verkeerde. Hoewel daar nu sindsdien vele verbeteringen zijn gekomen, zijn nog lang niet alle doelstellingen van advies nr. 15 bereikt. Op het ogenblik is er de dreiging, dat bij uitvoering van de denkbeelden van de Contourennota, het vak geschiedenis op de scholen in de toekomst zal opgaan in wereldoriëntatie. Het protest van het bestuur van de Vereniging van geschiedenis leraren (VGN) tegen deze gevaarvolle mogelijkheden is mij uit het hart gegrepen. Het bestuur van het genootschap maakt zich op dit moment zorgen over het voortbestaan van de Acta, hetgeen zal leiden tot een groter isolement van de Nederlandse historische wereld in de betrekkingen met het buitenland. We hebben hier nu drie gevallen, waar men gezamenlijk optredend als ‘de historici van Nederland’ veel sterker zou staan.
Vanzelfsprekend mag een samenbundeling niet uitsluitend op een negatieve basis, een afweer tegen dreigingen van buiten, tot stand komen, er moet een gezamenlijke opbouw zijn, er moeten doelstellingen zijn ter bevordering van de belangen van de individuele historicus, ten bate van de verschillende historische verenigingen en organisaties. Het Nederlands Historisch Genootschap kan hierin een centrale rol spelen, de statuten bieden hiertoe alle mogelijkheden. Artikel 6 lid c over de institutionele leden, tot nu toe nog een dode letter gebleven, opent de weg tot een uitgebreid contact met instellingen en verenigingen, tot overleg en tot gezamenlijke acties.
Wat de praktische uitvoering betreft van deze gedachten, meen ik dat op kleine schaal moet worden begonnen. De oprichting van grootscheepse super-organisaties moet worden vermeden. Zij verworden tot praatcolleges zonder veel nuttig effect. We hebben daarvan al te veel in dit land. Een bescheiden begin, een opbouw van onder op, gebaseerd op aanwezige behoeften, en daarbij gebruik makend van de bestaande structuur. Het genootschap
| |
| |
kan ook niet méér pretenderen, want het werk zal gedaan moeten worden met hulp van de bestaande commissies en het huidige secretariaat van alleen mej. Van der Plaat met af en toe een hulpkracht.
In het navolgende zullen enige gedachten worden geopperd over veranderingen, waarvan de invoering niet zo moeilijk is. Zo zou er eigenlijk een centrum moeten komen voor verenigingen en beoefenaren van de lokale, regionale en ook nationale geschiedenis. Hierover wordt allang gesproken, maar het genootschap is thans niet bij machte in een dergelijke behoefte te voorzien. Wat wel kan gebeuren met een betrekkelijk kleine ingreep is een wijziging in de opzet van de Kroniek in de Bijdragen en Mededelingen, waarbij het nieuws op lokale en regionale basis wordt gegeven met medewerking van de verenigingen of regionale correspondenten. Andere verenigingen zoals de Jeugdbond voor geschiedenis en de Organisatie van studenten in de geschiedenis in Nederland (OSGN) zouden in dit kader kunnen meewerken. Ten behoeve van de leraren zou in de Bijdragen speciale aandacht aan het onderwijs kunnen worden gewijd.
Een reeds oud denkbeeld is het om in de Acta een rubriek(je) te wijden aan de beoefenaren van de Nederlandse geschiedenis in het buitenland. Er kan naar gestreefd worden om deze buitenlandse historici nauwer bij de Acta te betrekken. Natuurlijk dienen de Acta allereerst groter bekendheid te geven aan de Nederlandse historische arbeid, maar de verbreiding van deze kennis zal wellicht gemakkelijker gaan, indien de Acta tevens een internationaal ontmoetingspunt worden van allen, juist ook de buitenlanders, die werkzaam zijn op het gebied van onze historie.
In de samenstelling van de bronnencommissie is op het ogenblik al een gelukkige vorm van samenwerking bereikt tussen het archiefwezen, leden van het Rijksbureau voor Vaderlandse Geschiedenis en het Nederlands Historisch Genootschap.
Na het Internationale Historische Congres in San Francisco het vorige jaar is de klacht geuit, dat ons land een betrekkelijk klein aandeel heeft gehad in de bepaling van de onderwerpen, die aan de orde zijn gesteld en dat er eigenlijk geen voorbereiding voor het congres is geweest. Nu moet men zich geen illusies maken over de rol, die Nederland in het Internationale Comité kan spelen. De meeste landen hebben een systeem van permanente vertegenwoordigers, die hun functie tien, twintig of meer jaren uitoefenen; ons systeem van telkens wisselende afgevaardigden vindt men wonderlijk en het werkt beslist in ons nadeel. Bovendien is er een sterk overwicht van de Frans sprekende volken, de Italianen, de Polen en de Russen.
Wellicht zou bij het voorstellen van themas voor de internationale congressen en bij de voorbereiding voor het internationale congres de congrescommissie van het genootschap een functie kunnen vervullen. Trouwens dit is bij de voorbereiding voor het congres in San Francisco al geschied en op deze weg kan worden voortgegaan. Aan het door prof. Weiler behandelde thema is eerst nationaal een congres gewijd, een jaar vóórdat het internationaal aan de orde werd gesteld. Het is mogelijk bepaalde themas in kleiner kring met werkgroepen te behandelen ter voorbereiding van het internationale congres. Het bestuur en de congrescommissie kunnen zich over de meest vruchtbare vorm van de Nederlandse participatie aan de internationale congressen beraden; in dit overleg kunnen de verschillende instellingen en verenigingen worden betrokken, als artikel 6 lid c van de statuten een reële inhoud krijgt. Evenwel, dit overleg zal van onder af en in kleine kring moeten groeien, want in het algemeen is men huiverig voor te veel reglementatie en bemoeizucht, zoals bij een door het bestuur gehouden enquête is gebleken. Beslist afwijzend staat men tegenover een nationale delegatie.
Moet er aan de structuur van het Nederlands Historisch Genootschap veel gewijzigd
| |
| |
worden? Ik meen van niet. Indien er gedacht zou worden aan een uitbreiding van het aantal commissies voel ik nog het meest voor een commissie voor het niet-universitaire onderwijs. Het lijkt mij, dat daar wellicht een strijd zal moeten worden aangebonden, die voor de gehele positie van de geschiedenis in Nederland van essentieel belang is. Indien een dergelijke commissie zou worden ingesteld, geschiedt dit niet om het werk van de bestaande organisaties te doorkruisen, maar om van de kant van het genootschap de meeste hulp en steun te kunnen verlenen.
Het aantal commissies van het genootschap dient beperkt te blijven; ze moeten een praktische taak uitoefenen overeenkomstig de doelstellingen van artikel 4 van de statuten. Er is wel eens door beoefenaren van bepaalde onderdelen van de geschiedenis aandrang op het bestuur uitgeoefend tot de instelling van een commissie van hun vakgebied. Dit betekent evenwel een doorbreken van de huidige structuur van het genootschap. Ik meen dat het beoogde doel door de voorstellers beter bereikt kan worden door het stichten van een vereniging of werkgroep, waarbij dan de band met het genootschap gelegd kan worden door gebruikmaking van artikel 6 lid c.
Ik heb u mijn gedachten voorgelegd over de toekomst van het genootschap en over de plaats van het genootschap te midden van de andere organisaties, instellingen en verenigingen op historisch gebied, in de hoop hierop een weerklank te mogen ontvangen. Terwille van de duidelijkheid wil ik nogmaals herhalen, dat de hier ontvouwde denkbeelden mijn persoonlijke mening weergeven en dat het bestuur en de commissies hierdoor allerminst gebonden zijn. Ik geloof echter, dat ik namens het gehele bestuur spreek, indien ik eindig met de woorden: ‘Alhoewel onze liefde naar het verleden uitgaat, mogen wij de toekomst niet vergeten, vooral niet als het gaat om de toekomstige groei en bloei van het Nederlands Historisch Genootschap’.
| |
De auteurs
R. Abma (1939) is leraar geschiedenis aan het Fivelcollege te Delfzijl. |
R. Baetens (1935) is geassocieerd hoogleraar aan de Universiteit te Antwerpen. |
H. Baudet (1910) is hoogleraar in de economische en sociale geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Groningen. |
J.W. Drukker (1946) is wetenschappelijk medewerker aan de economische faculteit van de Rijksuniversiteit te Groningen. |
H.W. von der Dunk (1928) is hoogleraar in de geschiedenis van de twintigste eeuw aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. |
P. Lenders (1918) is hoogleraar in de economische geschiedenis aan de Universiteit te Antwerpen. |
B.H. Slicher van Bath (1910) is hoogleraar in de economische en sociale geschiedenis van Latijns Amerika aan de Rijksuniversiteit te Leiden. |
L. Wils (1929) is hoogleraar in de nieuwste geschiedenis aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen. |
| |
| |
| |
Naamlijst van medewerkers/sters
R. Abma, Kerkpad 4, Eenum (Gr.) |
M. Baelde, Eeuwfeestlaan 7, 8390 Knokke-Heist |
R. Baetens, Albert Dineurlaan 40, 2120 Schoten |
H. Baudet, Kamplaan 5, Groningen |
Th.S.H. Bos, Dreef 32, Gouda |
J.R. Bruijn, Hofbrouckerlaan 21, Oegstgeest 2400 |
W.Ph. Coolhaas, Gezichtslaan 71, Bilthoven 2660 |
H.W. von der Dunk, Nicolailaan 20, Bilthoven 2660 |
C.R. Emery, Hilltopfarm, Hurworth near Darlington, county Durham D.L. 2 2EG, England |
J.S. Fishman, Postbus 70126, Amsterdam 1009 |
C.J.A. Genders, Past. Schelstraeteweg 19, Nijmegen 6805 |
P.D. 't Hart, Renesselaan 36, De Meern 2543 |
H. van der Hoeven, Purmerendstraat 87, 's-Gravenhage 2030 |
J.A. van Houtte, ‘Termunkveld’, Groeneweg 51, 3030 Egenhoven-Heverlee |
H.P.H. Jansen, Houtlaan 19, Leiden 2405 |
O.J. de Jong, Marislaan 10, Utrecht 2507 |
Kees Keuzenkamp, Postbus 378, Utrecht |
E.H. Kossmann, Thorbeckelaan 180, Groningen 8006 |
J.A. Kossmann-Putto, Thorbeckelaan 180, Groningen 8006 |
P. Lenders, p/a Universitaire Faculteiten St. Ignatius, Prinsstraat 15, 2000 Antwerpen |
A.M. Luyendijk-Elshout, Prins Bernhardlaan 60, Oegstgeest |
A.F. Manning, Hazekampseweg 69, Nijmegen |
A.F. Mellink, Rijksstraatweg 366, Haren 8100 |
G.N. van der Plaat, Karel Doormanlaan 190, Utrecht |
W.F. Prins, Prins Hendriklaan 83, Bilthoven |
W.A. Ridder van Rappard, Anjelierenlaan 7, Aerdenhout (post Heemstede) |
J. Roegiers, Arendstraat 7, 3000 Leuven |
P.L. Schram, Vrije Universiteit kamer 13A24, De Boelelaan 1105, Amsterdam |
G.J. Schutte, Roeltjesweg 10, Hilversum 1304 |
R.L. Schuursma, Marelaan 56, De Meern 2543 |
| |
| |
B.H. Slicher van Bath, Gen. Foulkesweg 113, Wageningen |
J.G. Stork-Penning, Mauvelaan 5, Leidschendam 2131 |
R. van Uytven, Naamsesteenweg 186, Heverlee |
Joh. de Vries, Drossaard van Wesepstraat 6, Tilburg |
E.H. Waterbolk, Rijksstraatweg 98g, Haren (Gr.) |
C.B. Wels, Reelaan 21, Bosch en Duin 2660 |
L. Wils, Blijde Inkomststraat 21, B 3000 Leuven |
J.J. Woltjer, Prinses Beatrixlaan 40, Oegstgeest 2400 |
P.A.W. Zonneveld, Willem de Zwijgerlaan 375III, Amsterdam |
|
|