Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 91
(1976)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 394]
| |
Antoon Triest, prototype van een contrareformatorische bisschop, op bezoek in zijn Gentse diocees (1622-1657)Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 395]
| |
beeld geschetst van de kerkelijke situatie in Vlaanderen tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw, de periode waarin Triest zijn diocees bezocht. De zeventiende eeuw kan slechts begrepen worden vanuit de belangrijke gebeurtenissen die zich op kerkelijk en politiek gebied in de zestiende eeuw hebben voorgedaan. De oprichting van veertien nieuwe bisdommen in de Nederlanden door Filips II, in 1559, is een van de belangrijkste feiten uit de kerkgeschiedenis van de Lage Landen. Daardoor immers werd een direct contact van de bisschop met de lokale kerken mogelijk. Vier jaar later, in 1563, besloot het concilie van Trente zijn werkzaamheden. Dit concilie dat bijeengeroepen werd om de kerk te hervormen en, meer bepaald, haar houding te bepalen tegenover het protestantisme, is uitgegroeid tot één der allervoornaamste concilies uit de kerkgeschiedenis. De doctrinaire en disciplinaire besluiten daar genomen, hebben het religieuze en, in ruime mate ook het culturele leven van Europa vierhonderd jaar lang mede bepaald. Men denke aan de oprichting van een priesterseminarie in elk bisdom, aan de handhaving van het celibaat en van het Latijn, aan de radicale veroordeling van het protestantisme. Het is eigenlijk maar sinds circa 1960 dat Trente in katholieke milieus massaal wordt afgebroken. En precies naar mate die afbraak vordert, ziet men beter in hoe diepgaand het Westers cultuurpatroon door genoemd concilie beïnvloed is geweest. De politieke gebeurtenissen in de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw hebben de toepassing van de besluiten van Trente aanzienlijk vertraagd. Pas bij de aanvang van de zeventiende eeuw groeiden concrete vooruitzichten op wapenstilstand en vrede. In 1607, tijdens een bestand van enkele maanden, werd te Mechelen het derde provinciaal concilie gehouden. Talrijke besluiten werden er genomen met het oog op de uitvoering van de Trenter decreten. In de zeventiende-eeuwse kerkelijke bronnen wordt steeds opnieuw naar dit normatieve concilie verwezen. Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) was ook in religieus opzicht van groot belang. Pas vanaf dat moment konden de contrareformatie en de katholieke hervorming grondig aangepakt worden. De leidende clerus was er vast van overtuigd een providentiële kans en meteen de heilige plicht te hebben om het godsdienstig en zedelijk leven te herstellen. De beweging werd volledig gesteund door de aartshertogen Albrecht en Isabella, die vanaf de aanvang van hun regering er onder andere voor gezorgd hadden alleen waardige priesters tot bisschop te benoemen. Het optreden van Antoon Triest valt te situeren in deze optimistische en expansieve periode, die nogal verschilt van deze die we vandaag in de Rooms-Katholieke Kerk aantreffen. Het religieus enthousiasme laaide in de zeventiende eeuw hoog op; de Duitsers noemen de zeventiende eeuw ‘die Zeit des Glaubens’ en de Franse historicus Lestocquoy schreef onlangs dat het evangelie in Frankrijk voor het eerst in de zeventiende eeuw werd begrepenGa naar voetnoot3.. Het heeft honderd jaar geduurd vooraleer de contrare- | |
[pagina 396]
| |
formatie bij het gewone volk was doorgedrongen, maar het was dan ook voor ruim drie eeuwen.
Antoon Triest werd geboren te Beveren in het land van Waas in de lente van het jaar 1577. Zijn familie behoorde tot de ambtsadel. Het gezin telde zeven kinderen, zes jongens en één meisje. Antoon behaalde in februari 1596 aan de Leuvense universiteit het licentiaat in de beide rechten en studeerde daarna theologie. In 1602 werd hij priester gewijd. Hij werd kanunnik van het kathedraal kapittel te Gent, hofkapelaan van de aartshertogen, deken van het kathedraal kapittel te Brugge en in 1616 bisschop van Brugge. In leeftijden uitgedrukt: hij werd licentiaat in de beide rechten op negentienjarige leeftijdGa naar voetnoot4., priester op vijfentwintig- en bisschop op nauwelijks veertigjarige leeftijd. In 1620 bevorderden de aartshertogen hem tot bisschop van Gent. Over zijn episcopaat te Brugge is nog niet veel bekend. Wel is men op de hoogte van verscheidene initiatieven waaruit blijkt dat hij zich vrij spoedig wilde informeren over de toestanden in zijn bisdomGa naar voetnoot5.. Sommige plannen wijzen erop dat hij eraan dacht zijn gehele leven in Brugge te blijvenGa naar voetnoot6.. Hij zou ook daar ongetwijfeld een groot bisschop zijn geworden. Maar de aartshertogen beschikten er anders overGa naar voetnoot7.. Triest werd op 7 april 1622 plechtig te Gent geïnstalleerd. Hij bestuurde dit bisdom gedurende vijfendertig jaar tot aan zijn dood in 1657. Hij was toen eenentachtig jaar. Triest onderscheidde zich van meet af aan door zijn grote ijver. Het zou onbegonnen werk zijn - bij de huidige stand van het onderzoek zou het overigens ook niet mogelijk zijn - hier een overzicht te geven van alle pastorale activiteiten van Triest. Wij beperken ons onderwerp tot een bespreking van zijn visitaties. Het dient opgemerkt te worden dat deze belangrijke figuur nog geen biograaf heeft gevonden. Wel werden er enkele biografische artikelen van beperkte omvang en van ongelijke waarde aan hem gewijdGa naar voetnoot8.. Dat geldt overigens voor de meeste bisschoppen uit die periodeGa naar voetnoot9.. | |
[pagina 397]
| |
Het concilie van Trente decreteerde dat de bisschoppen om de twee jaar alle parochies van hun bisdom dienden te inspecteren, maar het verplichtte hen niet een verslag, laat staan een uitvoerig verslag, van hun bezoeken neer te schrijven. Dat hebben ze in de regel dan ook niet gedaan. Triest heeft zich echter wel die moeite getroost. Gedurende een periode van precies eenendertig jaar, namelijk van 2 september 1623 tot 2 september 1654, bezocht hij de ruim honderdvijftig parochies van zijn bisdom gemiddeld om de twee à drie jaar en telkens schreef hij eigenhandig een verslag neer over wat hij zag en hoorde en over zijn optreden. Van de meeste parochies hebben wij tien à twaalf verslagen. Deze beslaan in totaal 247 grote folio's (35 cm hoogte bij 21 cm breedte). Ze zijn ingenaaid in een register met een stevig kartonnen omslag en worden thans bewaard op het rijksarchief te GentGa naar voetnoot10.. Triest zelf gaf aan zijn verslagboek de titel ‘Itinerarium R.D. Antonii, episcopi Gandavensis’. De titel ‘Itinerarium’ is te eng voor de uitvoerige, veelzijdige en sprankelende informatie die er verstrekt wordtGa naar voetnoot11.. Bisschop Triest reisde per koets in gezelschap van zijn secretaris en van de plaatselijke deken. Hij besteedde heel wat tijd aan zijn bezoeken; hij inspecteerde gewoonlijk twee tot drie parochies per dag. De bezoeken geschiedden dus zonder overhaasting en steeds opnieuw blijkt hoe de bisschop verscheidene personen ondervroeg. De pastoors werden vooraf verwittigd van zijn bezoek en zij dienden ervoor te zorgen dat de vooraanstaande personen van de parochie aanwezig waren. Triest wenste met hen in contact te komen. Een bezoek zonder gesprek met de parochianen beschouwde hij als mislukt. In deze visitatieverslagen kan men drie belangrijke belangstellingskernen onderscheiden: vooreerst het kerkgebouw en de uitrusting voor de eredienst; verder het privé leven en het apostolaat van de pastoor en tenslotte het gedrag van de gelovigen. Het valt de hedendaagse lezer van deze verslagen allereerst op dat de bisschop zich inliet met allerlei kleinigheden in verband met het kerkgebouw, de uit- | |
[pagina 398]
| |
rusting en de versiering. Zo stipte hij bij herhaling aan dat de spuigaten van de dakgoten van de kerk niet ver genoeg uitstaken, zodat het water langs de muren kon lopen; hij noteerde dat de doopkapel niet goed gesloten kon worden of dat het doopbekken te klein was. Hij legde ook grote zorg aan de dag voor kelken, cibories, remonstrancen, pixides: deze heilige vaten werden steeds nauwlettend gecontroleerd. Ook hun inhoud werd nagezien: meer dan eens stipte Triest aan dat de hosties niet tijdig vernieuwd werden. Nu en dan noteerde hij ook iets over schilderijen; bij uitzondering liet hij naaktfiguren bijwerken of schilderijen verwijderen. Van de kerk ging hij naar de sacristie, waar hij de gewaden nakeek. De bisschop inspecteerde eveneens het kerkhof. Hij ging vooral na of het goed omheind was en of de toegangspoort gesloten kon worden. Meer dan eens protesteerde hij omdat de pastoor zijn koe of de koster zijn paard op het kerkhof liet grazen. Hij keek ook of er geen vuil op het kerkhof lag en desgevallend liet hij het verwijderen. Na de inspectie van kerk en kerkhof trok de bisschop naar de pastorie. Met grote nauwgezetheid zag hij de rekeningen van kerk en dis (fonds voor de bedeling) na en hij waakte erover dat er geen kerkelijke bezittingen of inkomsten verloren zouden gaan; hij insisteerde erop dat de rekeningen tijdig werden afgesloten en dat er bij die gelegenheid vooral niet teveel gedronken werd. In de pastorie had hij doorgaans een afzonderlijk gesprek met de pastoor, de koster en met verscheidene vooraanstaanden uit de parochie, de kerk- en dismeesters, de magistraten en de baljuws. Van de pastoor wilde hij vernemen hoeveel paasplichtigen er waren en of allen hun paasplicht vervulden en goed leefden. De nalatigen worden in het verslag meestal bij name vermeld. Hij gaf de leken ruimschoots de gelegenheid hun mening over de pastoor te zeggen en over de gang van zaken in de parochie. Vooral voor de ambtsvervulling en het zedelijk gedrag van de pastoor had de bisschop een grote belangstelling. De pastoor wordt in ieder verslag gekwalificeerd. Vervulde hij stipt zijn plichten en was hij geliefd bij het volk dan volstonden een paar woorden als: bene, optime audit (hij heeft een goede of een zeer goede naam), diligens (zorgzaam), gratus suis (geliefd door de parochianen) en dergelijke. Minderwaardige pastoors daarentegen werden ten voeten uit getekend. Het is een algemeen kenmerk van de visitatieverslagen, zowel de bisschoppelijke als de dekanale, dat ze vooral rapporteren over de negatieve aspecten van het godsdienstig en zedelijk leven. In dat opzicht gelijken ze het meest op onze hedendaagse nieuwsberichten, die ook meer aandacht schenken aan een buitenbeen dan aan duizend rechtschapen burgers. Een bijzondere belangstelling had de bisschop voor het uiterlijk voorkomen, het gedrag en de reputatie van de huishoudster van de pastoor. Triest beschouwde de verhouding tot het andere geslacht als een bijzonder delicate aangelegenheid. Hij | |
[pagina 399]
| |
achtte het samenwonen van een priester met een jonge of mooie huishoudster, of met een die veel aandacht had voor haar uiterlijk voorkomen, zonder meer gevaarlijk. Wanneer de huishoudster terzelfdertijd jong, mooi en opgesmukt was, dan achtte hij de situatie vrijwel onhoudbaar. In zijn verslag over Waasmunster (1629) schreef Triest: De pastoor heeft een mooie, jonge huishoudster. Ik heb hem ernstig vermaand, opdat hij, die samenwoont met dit verschroeiend vuur, toch niet zou dulden dat hij in vlam geraaktGa naar voetnoot12.. Over Astene schreef hij in 1642: In de goedafgewerkte pastorie trof ik een jong, mooi en opgesmukt dienstmeisje aan. De pastoor, die ik daarover vermaand heb, zei me dat ook zijn zuster bij hem woont en dat hij bereid is het dienstmeisje weg te sturen. Ik heb dat echter niet durven vragen, omdat ze beiden een goede naam hebben en omdat er eigenlijk geen andere kritiek is dan dat het meisje te mooi is voor de pastoor, zoals ook zijn zusterGa naar voetnoot13.. In hetzelfde jaar schreef hij met betrekking tot de pastoor van Zwijnaarde: Iets mishaagt mij sinds vele jaren, namelijk dat zijn huishoudster jong, mooi en opgesmukt is, omwille van het gevaar waaraan hij en zij blootgesteld zijn, hoewel beiden eerbaar zijnGa naar voetnoot14.. De bisschop had geen ongelijk aan te sturen op voorzichtigheid. Meer dan één pastoor raakte in de strikken van Amor verward. In 1625 noteerde hij met betrekking tot de pastoor van Kruishoutem: Hij woont samen met een jong en mooi dienstmeisje en hoewel ik niets kwaads over hun omgang heb gehoord, heb ik hem toch vriendelijk gewaarschuwd dat hij er over waken zou dat de bekoring niet te sterk zou wordenGa naar voetnoot15.. Achteraf schreef de bisschop in de marge: ‘Korte tijd daarna werd ze zwanger. De pastoor werd verdacht en weggestuurd’Ga naar voetnoot16.. | |
[pagina 400]
| |
Voor het dekanaat Tielt, een van de zeven rurale dekanaten van het bisdom Gent, berekenden we dat in de eerste helft van de zeventiende eeuw tien procent van de clerus, meestal terecht, soms ten onrechte, in opspraak kwam wegens het niet-naleven van de celibaatsverplichtingGa naar voetnoot17.. Wat Triest precies bedoelde met een jonge huishoudster (iuvenis) is mij onbekend. Waarschijnlijk is de categorie iuvenis breder geworden naarmate hij ouder werd. In de pen van een tachtigjarige kan iuvenis heel wat anders betekenen dan in die van een veertigjarige. Triest stond overigens niet alleen met die zorgen, ze waren eigen aan zijn tijd en ten dele aan alle tijden. Toch lijdt het geen twijfel dat onze bisschop ook in deze aangelegenheid streng was en blijkbaar het ‘tutiorisme’ huldigde. Laten wij niet vergeten dat hij persoonlijk bevriend was met Jansenius en dat hij in 1653, samen met de Mechelse aartsbisschop Boonen, wegens pro-jansenistische opvattingen tijdelijk door Rome werd geschorst. Het jansenisme is duidelijk ontstaan bij de besten, bij de radikalen, uit overdreven ijver en ernst. De jansenisten waren doorgaans diep-gelovige, hoogstaande, geleerde en toegewijde mensenGa naar voetnoot18.. De visiterende bisschop had verder ook belangstelling voor de wijze waarop de koster en de onderwijzer hun taak waarnamen. In de eerste helft van de zeventiende eeuw trad vaak een en dezelfde persoon als koster en als onderwijzer op. Het verslagboek van Triest bevat talrijke gegevens die voor de geschiedenis van het onderwijs interessant zijn. Uit deze en andere documenten blijkt dat er terzake in de loop van de zeventiende eeuw grote vooruitgang werd geboekt. Triest drong erop aan dat jongens en meisjes apart onderwezen zouden worden, wat toen algemeen geëist werd. Verder wilde de bisschop vernemen hoeveel paasplichtigen - communicantes genaamd - er waren en of allen hun paasplicht volbrachten. In die tijd was men pas vanaf ca. veertien jaar ertoe gehouden zijn paasplicht te vervullen, dat wil zeggen eenmaal per jaar, rond Pasen, te biechten en te communiceren. De paasplichtigen maakten omtrent tweederde van de totale bevolking uit. Vanaf 1629 wordt het aantal communicantes systematisch vermeld, wat voor de demografische geschiedenis interessante gegevens oplevert. Zoals bekend hield vrijwel iedereen zijn Pasen. ‘Vrijwel iedereen’ betekent voor de landelijke parochies ca. 99%. Oorzaken van paasplichtverzuim waren: onderlinge | |
[pagina 401]
| |
veten, concubinaat, echtbreuk, gebrek aan passende kleding en hervormingsgezindheid. Het is opmerkelijk dat onderlinge veten meermaals een reden vormden om de paassacramenten niet te ontvangen. In zijn verslag over Sleidinge van 13 september 1627 noteerde Triest: Er zijn hier 950 paasplichtigen die allen voldeden op twee of drie na, niet omdat ze verdacht worden van hervormingsgezindheid maar omdat de pastoor hen wegens hun onverzoenlijk gedrag onwaardig achtte en hen de raad gaf weg te blijvenGa naar voetnoot19.. Elders luidt het: ‘Allen voldeden behalve één omwille van de vijandschap met zijn broer’. De zogenaamde schaamte om in lompen naar de kerk te komen - voor sommigen een reden of een voorwendsel om de paasplicht te verzuimen - wijst in een aantal gevallen op een algehele vervreemding van de gemeenschap. Vooral in de grensparochies verzuimden enkele mensen de paasplicht uit hervormingsgezindheid. Hun aantal nam evenwel gestadig af. Ca. 1650 waren er, behalve in de grensdorpen, vrijwel geen protestanten meer. Wanneer iemand, zonder aanwijsbare oorzaak op het vlak van het zedelijk leven niet regelmatig de mis bijwoonde of zijn Pasen niet hield, dan rees spontaan de verdenking van hervormingsgezindheid. Slechts bij grote uitzondering wordt gezegd dat iemand ongodsdienstig was. De uitdrukking Est atheus komt in het hele boek slechts een tiental keren voor. Het treft ons dat de mensen zo gemakkelijk verdacht werden van hervormingsgezindheid. Alleen al het feit dat iemand vrijmoedig over religieuze aangelegenheden sprak of de bijbel las, maakte hem verdacht. Te Overmere hoorde de bisschop in 1631 niets dan goeds behalve van Jan Clauwaert die, ofschoon hij zijn Pasen hield, er toch sterk van verdacht werd besmet te zijn door ketterij, aangezien hij vrij over de godsdienst discussieerdeGa naar voetnoot20.. Of nog een ander citaat: Er is hier iemand niet weinig verdacht van ketterij, alhoewel hij regelmatig in de kerk te zien is: hij spreekt immers vrijmoedig over religieuze zaken en hij wordt verondersteld de bijbel te lezenGa naar voetnoot21.. Het bezit van welke bijbel dan ook werd als een bewijs van hervormingsgezindheid aangezien. Het was katholieken verboden de bijbel te lezen of te bezitten zonder schriftelijke toestemming. Of die toestemming aan veel leken gegeven werd, kan | |
[pagina 402]
| |
betwijfeld worden. In 1652 verklaarde de deken van Tielt dat hij sinds minstens vijfentwintig jaar aan niemand toestemming had gegeven om de bijbel te lezenGa naar voetnoot22.. Wel moeten wij er rekening mee houden dat Tielt een landelijke dekenij was, maar dat waren de meeste. Het is opvallend hoe weinig echtparen in die tijd gescheiden leefden. Toch waren er enkele gehuwde mannen en vrouwen die niettegenstaande de zeer sterke druk van de Kerk en de gemeenschap, apart gingen wonen. Triest wilde hun namen kennen en, zo mogelijk, ook de reden waarom de echtgenoten het niet met elkaar konden vinden. Oorzaak en schuld werden nooit bij de vrouw gezocht, of zeker niet bij haar alleen. De man was het hoofd van het gezin, hij diende borg te staan voor de verstandhouding, dat was blijkbaar de onuitgesproken redenering. Voor zover de redenen van de feitelijke scheiding werden aangegeven, was deze soms het resultaat van de wreedheid van de man (separati ob saevitiam mariti, vel crudelitatem mariti). Soms is de opgegeven reden de armoede (separati ex pura paupertate, wat zoveel betekent als: omdat hij zijn vrouw niet kan onderhouden). Enkele keren wordt impotentie (ob impotentiam mariti) of wederkerige afkeer (ob mutuam aversionem) als reden opgegeven. Het aantal personen dat gescheiden leefde, bedroeg minder dan één procent. Het kerkelijk huwelijk kon niet ontbonden worden; een nieuw huwelijk was dus volkomen uitgesloten. Niet alleen de paasplichtverzuimers (defectuosi), maar alle personen die zich niet stoorden aan de kerkelijke voorschriften en die ergernis gaven (scandalosi) moesten door de pastoor nominatim aangeklaagd worden. Tot de scandalosi werden gerekend degenen die zich regelmatig bedronken, die zelden de mis bijwoonden, die vóór het huwelijk gingen samenwonen, die echtbreuk pleegden, die regelmatig op zondag werkten, enz. Deze personen waren over het algemeen zeer weinig talrijk. Dikwijls noteerde Triest dat er geen ergernisgevers waren (nulli scandalosi). Verder had Triest een grote belangstelling voor allerhande pseudo-exorcisten en voor meretrices, dat wil zeggen publieke vrouwen, of positief vertaald, vrouwen die er behoefte aan hadden aan de nood van meerdere mannen tegemoet te komen. Het feit dat Triest deze doorgaans moeilijker te verkrijgen inlichtingen regelmatig verstrekt, is een bewijs van zijn grondige informatie en zijn goed-geïnformeerd zijn. Triest kende de pseudo-exorcisten en de publieke of semi-publieke vrouwen van zijn diocees, weliswaar niet persoonlijk maar wel bij name. Ik moge eraan herinneren dat Triest gedurende meer dan dertig jaar zijn parochies regelmatig bezocht heeft. Bovendien las en annoteerde hij tussendoor nog de dekanale verslagen. Hij deed grote moeite om op de hoogte te zijn en wij menen dat hij geïnformeerd was zoals niet één andere bisschop uit zijn tijd. | |
[pagina 403]
| |
Triest had ook een bijzondere belangstelling voor het gedrag van de burgerlijke overheden, de leden van de magistraat, de baljuw en hun medewerkers, de zogenaamde officiarii. Hij drong erop aan dat de leden van de magistraat niet benoemd zouden worden zonder voorafgaand overleg met de pastoor. Indien de geloofsopvattingen of het zedelijk leven van een te benoemen lid verdacht of aanstootgevend was, moest hij van de lijst verwijderd kunnen worden. Deze bemoeienis van de clerus werd in sommige streken aanvaard, in andere niet. Het is dus een interessant gegeven. De clerus verwachtte veel van de medewerking van de baljuws en de officiarii. Zij werden herhaaldelijk aangespoord strenger op te treden tegen personen die op zon- en feestdagen werkten, tegen ketters of mensen die de ergernis opwekten. In enkele parochies werd inderdaad, in de meeste evenwel niet of heel weinig opgetreden. Ook dat is een interessant gegeven. De ruimte toegekend aan de verschillende aspecten van het kerkelijk leven evolueert enigszins met de jaren. Gedurende de eerste jaren van Triests episcopaat gaat, ook in het ‘Itinerarium’ veel aandacht naar het kerkgebouw, de uitrusting, het kerkhof, de parochieregisters en de hervormingsgezinden. Daarop volgt een groeiende interesse voor de status animarumGa naar voetnoot23. en het onderhouden van de feestdagen. In de laatste jaren zijn de verslagen in het algemeen wat korter. Zeer opvallend daarbij is de systematische aandacht voor de rekeningen van de kerk en de armendis: sommige verslagen handelen hoofdzakelijk over de computus ecclesiae en de computus mensae. | |
Wat is nu de waarde van de verstrekte gegevens?De bisschop lijkt kritisch, ja zelfs zeer kritisch ingesteld geweest te zijn. Hij nam beslist niet zomaar aan wat de een of ander hem vertelde. Zonder kritische instelling zou hij de gevangene van een officieel scenario geworden zijn. Zijn bezoek was immers vooraf aangekondigd: dag en uur werden door de bisschop aan de deken, en door de deken aan de pastoors meegedeeld. Deze laatsten verwittigden dan op hun beurt de vooraanstaanden van hun parochie. Het blijkt herhaaldelijk dat de bisschop het getuigenis van één persoon als een te smalle basis voor een gefundeerd oordeel beschouwde. Als er geen parochianen aanwezig waren, wat zeer zelden gebeurde, dan vroeg hij zich af of de pastoor misschien liever had dat hij niemand kon ondervragen. In bijna alle parochies sprak de bisschop met verscheidene vooraanstaanden; hij | |
[pagina 404]
| |
ondervroeg ze één voor één en toetste de beweringen van de een aan de getuigenissen van de ander. Men kan zich nauwelijks voorstellen wat hij op die wijze allemaal vernam. In zijn verslagen schreef hij zelf wel eens, episcopus emungit: de bisschop viste uit, achterhaalde op fijnzinnige wijze. Emungere betekent letterlijk snuiten, uit de neus halen; inderdaad hij peuterde de informatie los op een soms bijna onbescheiden wijze. Hij achterhaalde dikwijls dieperliggende oorzaken. Te Haasdonk bijvoorbeeld drong hij niet langer aan op de afschaffing van een processie daar hij vernomen had dat het volk daartoe niet durfde besluiten uit vrees dat hen iets kwaads zou overkomen (2 juli 1633). Daar vernam hij ook, blijkbaar tot zijn verbazing, dat de pastoor geliefd was omdat hij van tijd tot tijd met zijn parochianen pintjes dronk. Te Burcht ging hij zelfs luisteren naar het sermoen van de pastoor omdat hij vernomen had dat zijn preken belachelijk en verachtelijk waren (7 mei 1650). Herhaaldelijk heeft hij aan een of andere voorbeeldige pastoor gevraagd of zijn naburige collega's een plichtbewust en zedelijk hoogstaand leven leidden. Ons besluit is duidelijk: alles wijst erop dat aan de visitatieverslagen van Triest een groot gezag moet worden toegekend.
Wat hierboven werd meegedeeld is slechts een greep uit de veelzijdige informatie door Triest nagelaten. Ik heb niet gehandeld over de zorg waarmee hij in elke parochie en telkens opnieuw de registers van de dopen, huwelijken en overlijden heeft nagezien. Hij heeft aldus, zonder het te weten, aan de genealogen en de demografen van de twintigste eeuw grote diensten bewezen. Er werd eveneens geen aandacht besteed aan de informatie die een andere bron, van uitzonderlijk belang voor de demografische geschiedenis, ons verschaft, namelijk de status animarumGa naar voetnoot24.. Er werd niet gehandeld over de zorg waarmee Triest navraag deed naar het testimonium vitae. In principe mocht er niemand in de parochie komen wonen zonder een goed testimonium, afgegeven door de pastoor van het dorp waar hij het laatst verbleef. Ik heb niet stilgestaan bij Triest pogingen om verzoening te brengen tussen ruziemakende partijen of personen, en evenmin bij het repressieve optreden tegen personen die door hun levenswijze afweken van de gangbare opvattingen en normen. Er werd ook niet gehandeld over de inspanningen van Triest om prijzen te laten geven aan kinderen die regelmatig en met goed resultaat de catechese volgden. Er werd, tenslotte, niets meegedeeld over het verboden werk op zon- en feestdagen, over Triests informatie over de verwoestingen en de ellende door het krijgsvolk aangebracht, niets over besmettelijke ziekten. Bovendien is deze tekst slechts een beschrijving; over de mogelijkheden van een statistische verwerking van het voorhanden zijnde materiaal werd evenmin gehandeld. | |
[pagina 405]
| |
Het is de bedoeling de lezer een idee te geven van de zorgen en de bekommernissen van een ijverige bisschop uit de tijd van de contrareformatie, zoals die naar voren treden uit het ‘Itinerarium’. Het moet gezegd worden dat Triest ook vreugde beleefde aan zijn bezoeken. Dikwijls noteerde hij dat het hem een genot was te zien hoe alles goed gingGa naar voetnoot25.. In zijn verhaal is de persoonlijke bezieling duidelijk voelbaar. Het opmerkelijke van Triests verslagen is niet de stof die hij behandelt maar de wijze waarop hij deze behandelt. Hij was vol enthousiasme voor zijn werk en hij geloofde erin. Zijn grote aandacht voor de ‘verdwaalde schapen’ volgde uit zijn overtuiging dat hij verantwoordelijk was voor de eeuwige zaligheid van alle hem toevertrouwde mensen. Deze zaligheid mocht aan geen enkel gevaar blootgesteld worden. Daarom koos hij voor de veiligste weg, die wel eens de strengste was; aldus kwam hij in het rigoristische kamp terecht. Triest was rijk en vrijgevig. Hij stichtte in 1622 een ‘Berg van Barmhartigheid’, waarin hij onder andere 90.000 gulden belegde. Toen hij in 1642 zijn vijfentwintigjarig bisschopsjubileum vierde, huldigde de stad Gent hem als ‘vader der armen’. Bij testament heeft hij een ruim deel van zijn fortuin aan de armen geschonkenGa naar voetnoot26.. Wellicht leefde hij sober: zeker is dat hij herhaaldelijk een te rijke maaltijd weigerde. Zijn naastenliefde stond duidelijk in dienst van zijn godsdienstige overtuiging. Hij drong er bijvoorbeeld op aan dat armen die publiekelijk hun christelijke plichten verzuimden of die hun kinderen niet naar het onderricht in de catechismus stuurden, niet langer door de armendis geholpen zouden worden. Zijn godsdienst was, van onze tijd uit gezien, veel meer een godsdienst dan een mensendienst. Maar mensen dwingen katholiek te leven en te sterven was in zijn visie tezelfdertijd een godsdienst en een mensendienst, want op die wijze meende hij mensen van de eeuwige ondergang te kunnen redden. In zeer veel opzichten is en blijft Triest het prototype van een kerkvorst uit de tijd van de contrareformatie; zijn ‘Itinerarium’ is de belangrijkste verzameling van bisschoppelijke visitatieverslagen uit de zeventiende eeuwGa naar voetnoot27.. |
|