Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 91
(1976)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staat van oorlog en generale petitie in de jonge Republiek
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verhelderend zijn te werken met vier definities die elkaar grotendeels uitsluiten. Bovendien wekken ze de indruk, dat staat van oorlog en generale petitie bijna niet van elkaar te onderscheiden zijn, als ze beide beurtelings begroting of memorie van toelichting genoemd kunnen worden. Dat nu is heel beslist niet het geval. Ze verschillen zo duidelijk dat niemand die ze eens gezien heeft ze met elkaar zal verwarrenGa naar voetnoot10.. Het moet daarom mogelijk zijn vooral aan de hand van de resolutiën hun identiteit nader vast te stellen. We kunnen dan althans proberen uit te gaan van de namen. De Republiek schiep haar staatsinstellingen zelden uit het niet. Ze ging uit van het bestaande, en ontwikkelde dat naar eigen behoefte tot soms moeilijk herkenbare vormen, maar behield gewoonlijk de naam en dikwijls ook iets van het oude wezen. Dat geldt eveneens voor de generale petitie. Mediaevisten zullen wellicht zo pas al het hoofd geschud hebben over de ontoereikendheid van benaderende omschrijvingen als begroting en memorie van toelichting. Zij hebben direct vermoed dat in de naam generale petitie de oude petitiën of beden voortleefden, die de landsheer aan de Staten van zijn gewesten placht te vragen. Toen het in de vijftiende eeuw gebruik werd deze gewesten gezamenlijk bijeen te roepen in de Staten-Generaal, ging de landsheer de bede vragen aan de Staten in hun geheelGa naar voetnoot11.. In de voltallige vergadering deed hij de algemene - generale - propositie, waarna hij zich tot elke provincie afzonderlijk wendde met een particuliere propositieGa naar voetnoot12.. In de particuliere proposities werden dan exact de gevraagde bedragen opgegevenGa naar voetnoot13., voor elke provincie haar eigen quote. Doorgaans althans vragen de petitiën om quoten, maar onverbrekelijk is de samenhang niet: er zijn ook proposities die geen concrete bedragen vermelden, doch vragen om een tijdelijk consent in nieuwe belastingenGa naar voetnoot14.. Bestaat dus de term generale petitie of propositie zeker al in de landsheerlijke tijd, voor de staat van oorlog is dat minder duidelijk. Als hij in 1576 voor het eerst opduikt in de resolutiën van de Staten-Generaal, wordt verwezen naar een gebruik dat al onder Karel V bestaan zou hebben: de Staten vragen de Raad van Financiën, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘qu'ilz facent l'estat de la guerre comme du temps de feu l'empereur Charles a esté faict’Ga naar voetnoot15.. Wanneer Karel dat dan gedaan heeft zeggen ze niet. Men kan naar hun historische bedoelingen slechts gissenGa naar voetnoot16.. Maar wat ze wilden laat zich toch afleiden uit wat ze kregen: een volledige lijst van alle compagnieën in dienst van de Generaliteit, met de verschuldigde soldij voor één maand, en een opgave van de traktementen van alle officieren en militaire deskundigen, die buiten de betaalmeesters van de compagnieën om bezoldigd werdenGa naar voetnoot17.. Dat is de oudst bekende staat van oorlog. Alle volgende zijn hoofdzakelijk volgens dat model geconstrueerd. Dit is het vroegste gebruik van de termen staat van oorlog en generale petitie dat ik heb kunnen achterhalen. Het kan geen maatstaf zijn voor de periode van de Republiek. Maar we mogen wel de verwachting uitspreken, dat indien de generale petities en staten van oorlog nog enige verwantschap met hun landsheerlijke voorgangers zullen hebben, zij zich niet als begrotingen zullen ontpoppen. De oude generale petitie was slechts de motivering van een bede-aanvrage. Ze noemde soms wel, maar niet altijd, het verlangde bedrag. Ze verstrekte geen opgave van alle inkomsten - want ze zweeg over de opbrengst van de domeinenGa naar voetnoot18. - en bood evenmin de totale begroting van de uitgaven aan, want ze beperkte zich tot de besteding van de provinciale beden - als ze daar tenminste al veel over zei. De staat van oorlog was ook niet een begroting, zelfs geen oorlogsbegroting, maar alleen een opgave van die militaire personeelskosten, die kwamen tot last van de contribuerende gewesten. Blijft dat alles nu zo in de dagen van de Republiek? Laten we enkele generale petities eens wat nader ontleden. De oudste dateert van 1 december 1590Ga naar voetnoot19.. Ze is evenals alle latere uitgegaan van de Raad van State, en heeft de volgende inhoud. De Raad heeft de provincies al dikwijls gevraagd de consenten en contributiën | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van af 1588 definitief te arresteren. Zij zullen het gevraagde intussen al wel opgebracht hebben, maar terwille van de contrôle is het wenselijk hieromtrent zekerheid te verkrijgen. Men moet nu immers beslissen over het aantal soldaten dat in 1591 nodig zal zijn, en op de verdere onkosten van het leger. Wil men de vestingsteden behoorlijk voorzien laten, dan kan slechts een zeer klein veldleger gevormd worden. Daarom moet men de compagnieën op volle sterkte brengen, en voor de tijd van zes maanden nog 300 ruiters en 3.000 voetknechten aanwerven. Dan zijn er nog de verdere militaire uitgaven, en de fortificatiën. Laatst genoemde kan men slechts gedeeltelijk bekostigen uit de brandschat, en bovendien is de opbrengst van dat middel altijd onzeker. De provinciën dienen dus de gemaakte repartitie van het krijgsvolk te continueren, en nog een extra bedrag beschikbaar te stellen van 500.000 pond. Voorts kunnen Gelderland en Overijssel hun bijdragen wel weer verhogenGa naar voetnoot20.. Tenslotte zou het zeer goed zijn als de uitrusting van de vloot betaald kon worden uit de convooien en licenten, en het zou nog beter zijn als die een overschot gingen opleveren. Dat is de generale petitie van 1590. Zijn er redenen om dit stuk een begroting te noemen? Het biedt weinig houvast als we de inkomsten en uitgaven willen berekenen. Het vermeldt slechts één bedrag. Het noemt een paar generaliteitslasten, en stelt daar enige inkomstenbronnen tegenover. Maar wat dat allemaal zal kosten of opbrengen is niet bij benadering te schatten. Het kan om duizenden, maar ook om millioenen gaan. We kunnen vermoeden dat de kern besloten ligt in de vraag naar continuatie van de repartitie van het krijgsvolk. Maar hoeveel er dan gerepartiëerd werd en wat iedere provincie moest betalen valt uit deze petitie niet af te leiden. Is het gebrek aan ervaring geweest in het opstellen van dit soort documenten? Misschien zal dan een tweede proeve gelukkiger uitvallen, en blijkt de petitie van 1591 duidelijker gesteld. Inderdaad vertoont die minder neiging aan te nemen dat de lezer al volledig geïnformeerd is, en leidt ze de zaken beter in. Ze opentGa naar voetnoot21. - en dat zullen de petities blijven doen - in de trant van een troonrede, mits niet jonger dan 1973. Men dient ook nu weer een veldleger te vormen, zegt de petitie, om ‘te vervolgen alsulcke heerlicke ende glorieuse victoriën als Godt de Heere bij zijn almoegende handt desen voorleden zomer verleent heeft’. Daartoe is nodig continuatie van de maandelijks bijdrage van 200.000 pond, en een extraordinaris consent van 900.000 pond. Voorts zal een beter beleid bij de heffing van convooien en licenten moeten zorgen dat deze middelen een overschot gaan opleveren. Is dit een begroting? We kunnen nu iets gaan uitrekenen: de provincies betalen 12 × 200.000 + 900.000 = 3.300.000 pond. Ook zal de Generaliteit beschikken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over de convooien en licenten, waarvan echter de werkelijke of de gehoopte opbrengst niet vermeld wordt. En dat is alles. Anders gezegd: dit stuk is helemaal geen begroting. Het heeft in hoofdzaak nog altijd het karakter van een echte petitie. Het vraagt precies dezelfde dingen die een landsheer ook zou moeten vragen, voor het leger een bedrag in ronde cijfers - te vergelijken met een bij quote gevraagde bede - en verlof tot continüatie van een eenmaal geconsenteerde algemene belasting, de convooien en licenten. Maar dan ligt ook het vermoeden voor de hand, dat deze petitie van 1591 nog niet werkelijk generaal is. De Raad van State heeft zich nog niet geheel in zijn rol van landsheer ingeleefd, want hij verzuimt uitdrukkelijk consent te vragen voor de continuatie van andere vaste generaliteitsbelastingen. Een verzuim, want een kleine drie maanden later moest toch inderdaad gevraagd worden om continuatie van de zoutimpost, en van de generale middelen in Brabant en VlaanderenGa naar voetnoot22.. De Staten-Generaal zagen alle inkomstenbronnen van de Generaliteit als afhankelijk van hun consent. Zo vroegen ze in 1592 waarom de Raad in de generale petitie geen melding had gemaakt van de brandschat, die in het grensgebied werd geheven. De Raad antwoordde dat de natuur van deze belasting zulks overbodig maakte. Brandschat werd immers niet geheven bij consent, maar juist door dwang. Bovendien was bij acte van juli 1588 ‘d'administratie van den brantschat absolutelijck sonder limitatie van tijt’ in handen van de Raad gelegd. De Staten wezen echter die uitleg af. Ieder consent werd altijd slechts voor één jaar gegeven, met inbegrip van de brandschatGa naar voetnoot23.. Bij de opstelling van de generale petitie in 1593 toonde de Raad zich volgzaam, en vroeg consent op de volgende puntenGa naar voetnoot24.:
Dit schema blijft dan verder van kracht, met enige variaties, waarvan de belangrijkste is het toenemend aantal extraordinaris consenten voor bijzondere doeleindenGa naar voetnoot25., terwijl de oudste petities alleen nog maar het extraordinaris consent voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de kosten van het veldleger kenden. De generale petitie heeft nu haar vorm gevonden. Ze is de jaarlijkse bede van de Staten-Generaal aan de gewestenGa naar voetnoot26.. Die twee kan men hier niet met elkaar identificeren. De generale petitie behoudt het karakter van een verzoek van de centrale overheid aan vrij consenterende gewesten. De provincies beoordelen de generale petitie niet wezenlijk anders dan ze plachten te doen in de landsheerlijke tijd. Maar er is geen landsheer meer die met hen over de omvang van hun bijdrage kan onderhandelen, tijdelijke of permanente reductie kan toestaan, en bij geschillen als arbiter optreden. In de landsheerlijke tijd waren de quoten in beginsel variabel geweestGa naar voetnoot27.. Ze werden dat nog meer na 1576, om meer dan één reden: de landsheer had geen gezag, de niet-patrimoniale gewesten gingen meebetalen in de quotisatie, en de wisselende oorlogskansen konden in de draagkracht van jaar tot jaar drastische veranderingen brengenGa naar voetnoot28.. Maar variatie, niet gecontroleerd door sterk centraal gezag, moest onherroepelijk leiden tot algemene verlaging van de opbrengsten. Het was nodig middelen te zoeken die wat meer vastheid konden brengen in de lastenverdeling tussen de contribuerende gewesten. En niet minder nodig was het aan die lasten een directe en door de provincies zelf gevoelde verantwoordelijkheid te verbinden, door elk gewest zijn eigen deel van het krijgsvolk toe te wijzenGa naar voetnoot29.. Daartoe gebruikte men dan in 1578 voor het eerst de staat van oorlog, die toen als opschrift voerde: ‘estat de répartissement des gens de guerre par les provinces’Ga naar voetnoot30.. En hoewel zich nadien nog enkele uitzonderingen op die regel zouden voordoenGa naar voetnoot31., werd dit toch het vaste patroon: de staat van oorlog als nadere repartitie voor de verdeling van de personele oorlogskosten. Personele kosten althans bij voorkeur. De overwegingen die ik hier geef worden nergens met zoveel woorden uitgesproken - maar als de staat van oorlog vastheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en rust moest brengen, diende hij zoveel mogelijk uitgaven te vermelden die door ieder als noodzakelijk werden erkend, en die ook van jaar tot jaar terugkeerden. Daar het hier ging om permanente en onvermijdelijke uitgaven, was niemand gebaat bij een jaarlijks terugkerende discussie over de opstelling van de staat van oorlog. De staat moest dan wel een minimale omvang hebben, om werkelijk buiten de discussie te kunnen blijven: er is daarom bijna altijd ook nog ongerepartiëerd krijgsvolk, dat wel in de generale petitie vermeld wordt, doch niet op de staat voorkomtGa naar voetnoot32.. Maar was een staat die aan de minimumeisen voldeed eenmaal aangenomen, dan zou de Raad van State die waarschijnlijk het liefst ook een langere looptijd geven dan slechts een enkel jaar. Hij zou er de voorkeur aan geven de oude staat eenvoudig te handhaven, als kostenpeil en quotentabel nog ongeveer dezelfde gebleven waren als in het voorafgegane jaar. Vandaar dat er geen staten van oorlog gemaakt zijn in 1596, in 1600, in 1602 en verscheidene andere jaren: de oude staat bleef dan nog een jaar langer dienst doen. Al te lang kon een staat van oorlog echter niet mee, omdat de quotentabel destijds nog aan veranderingen onderhevig was. Aan het eind van de jaren tachtig stonden alleen Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland op een vaste quote. Van Gelderland en Overijssel werd wel in de generale petitie een jaarlijkse bijdrage van wisselende omvang gevraagd, maar op de staat van oorlog kwamen ze niet voor. Dat gebeurde pas toen ze in 1605 volledig mee gingen contribuerenGa naar voetnoot33.. Stad en Lande was hen voorgegaan in 1596Ga naar voetnoot34.. De bestandsjaren brachten weer nieuwe veranderingen als gevolg van Zeeuwse en Friese klachtenGa naar voetnoot35., terwijl in 1621 aan Gelderland en Overijssel weer korting vergund moest worden bij de hervatting van de oorlogGa naar voetnoot36., die hun grondgebied het zwaarste trof. Maar daarna bleven de verhoudingen een tijd lang ongewijzigd. De Raad van State heeft daarvan geprofiteerd, door de voor 1621 opgestelde staat te handhaven tot het einde van de oorlogGa naar voetnoot37.. Zo kon de staat jarenlang buiten discussie blijven als de eenmaal aangenomen repartitie van de ordinaris quote. Of dat nu ook inderdaad gelukt is zullen we pas weten als de resolutiën van dat tijdvak zijn uitgegeven. Gemakkelijk zal het wel niet zijn gegaan. De Raad heeft een paar maal aanvullende staten moeten opstellen om uitbreiding van de krijgs- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
macht mogelijk te makenGa naar voetnoot38.. Bij de provincies leefde ook altijd het vermoeden dat de Raad riemen sneed van andermans leer. Ze wisten zeker - en hadden natuurlijk altijd gelijk - dat er sinds de arrestatie van de laatste staat officieren waren gesneuveld, die toch nog met hoge traktementen waren opgenomen. Ze waren overtuigd dat elke revisie bezuiniging zou opleveren, ontslag voor ‘overheensich volck’, cassatie van ‘onnoodige commissarissen’Ga naar voetnoot39.. Hoop op bezuiniging was ook ongetwijfeld de inspiratie van Utrechts in 1596 gestelde vraag, of er niet elke drie maanden of tenminste ieder half jaar een nieuwe staat kon komenGa naar voetnoot40.. Van tijd tot tijd was de Raad ook wel gehouden aan de aandrang te voldoen. Al wist hij dat de staat gevaar liep bij elke herziening ‘seer cort ende precis’ uit handen van Hare Edel Mogenden te komenGa naar voetnoot41., vond er nooit revisie plaats, dan namen de provinciën die op eigen gelegenheid ter hand. Ze voegden dan aan hun consent particuliere staten toe, waarop de huns inziens overbodige posten werden geschrapt, en anderzijds provinciale lasten werden opgevoerd, die naar het zeggen van deze provincies voor rekening van de Generaliteit behoorden te komenGa naar voetnoot42.. Dergelijke alternatieve staten van oorlog kwamen des te meer binnen het bereik van de mogelijkheden te liggen, omdat de staat sinds 1576 enigszins van kleur was veranderd. Aanvankelijk was de staat slechts een simpele lijst van compagnieën en militaire traktementen. Hij voorzag in de betaling van soldaten tot wier onderhoud men zich had verplicht. De staat was in die jaren inderdaad alleen de repartitie van reeds geconsenteerde lastenGa naar voetnoot43.. Daarom kon men toen de staat ook behandelen als een geheim document. In 1585 kregen de provinciën geen kopie, en Hare Edel Mogenden achtten het zelfs overbodig de staat in hun eigen vergadering ook maar in te zienGa naar voetnoot44.. Duidelijker konden ze niet uitspreken dat een staat van oorlog geen nieuwe verplichtingen bedoelde te scheppen, doch alleen bestaande lasten verdeelde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar dit model bleek toch voor de praktijk onvoldoende. Een staat die enkel soldijen en traktementen bij elkaar optelde, gaf minder dan het minimaal noodzakelijke. Geleidelijk kwamen er andere defensielasten op, en ook niet-militaire uitgaven, zoals gezantschappenGa naar voetnoot45., het personeel van de griffieGa naar voetnoot46., en ‘gratieuse pensioenen’ voor vorstelijke personen en aanzienlijke buitenlandersGa naar voetnoot47.. Het totaal van alle lasten buiten de traditionele ‘grote capittulen’Ga naar voetnoot48. van traktement en soldij bedroeg in de staat van oorlog van 1621 precies 20%. Aldus begon de staat enigszins een echt begrotingskarakter te krijgen. Hij gaf niet meer alleen lasten op waarvan de omvang zich van te voren exact liet vast stellen. Dat was mogelijk geweest bij de oude capittelen, maar levensmiddelen of wagenvrachten konden niet op de penning nauwkeurig bepaald, ze moesten begroot worden: een nieuwe, dus altijd in sommiger ogen bedenkelijke ontwikkeling. Friesland tekende in 1598 principiëel protest aan. In de staat hoorden alleen lasten thuis die ‘zuyver’ moesten worden betaald, ‘ende niet bij raminge’. Wie kon nu voorspellen wat de reparatie van affuiten zou gaan kosten, of het gieten van nieuw geschut, of de bevoorrading van het magazijn in Delft? En wat in de ogen van Friesland misschien het ergst was: bijna al die lasten waren op Holland gerepartiëerd. Kennelijk geloofden de Friezen dat die veel te hoog waren geschat, en enkel bedoeld waren als een verkapte korting op de Hollandse quote. De Staten-Generaal namen het eerst voor Holland en de Raad van State op. Ze verzekerden Friesland dat het de geraamde lasten vooral niet moest houden ‘voer ijdele woorden ende imaginatiën, als alleenlijck gestelt om de provincie van Hollandt... te gratificeren, maer voir warachtige prestatiën’Ga naar voetnoot49.. Doch het woord van een lastige provincie woog zwaar in de Staten-Generaal. Een maand later gingen Hare Edel Mogenden om. Ze vonden dat de Raad maar twee staten moest maken, een voor het krijgsvolk en de traktementen, en een voor de onzekere lasten, die men dan evenredig over de provincies zou moeten omslaanGa naar voetnoot50.. Vermoedelijk is het de Raad gelukt de provinciën tot bezinning te brengen. Friesland kreeg wel een groter aandeel in de verzorgingskostenGa naar voetnoot51., maar de dubbele staat van oorlog is er niet gekomen. De Raad bleef sterk geneigd dit soort lasten niet alleen absoluut maar ook relatief vooral op Holland te repartiërenGa naar voetnoot52.. Geen wonder ook, want de insinuerende manier waarop de Friezen in 1598 hun vragen hadden gesteld, deed vrezen dat bij lasten van deze soort het verantwoordelijkheidsgevoel van de land- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
provinciën minder sterk zou spreken. Het was beter de staat zoveel mogelijk te beperken tot uitgaven die ook door slechte betalers als noodzakelijk werden erkend. Daarom kon de staat niet uitgroeien tot een echte begroting. Hij is dat evenmin geworden als de generale petitie. Het bleek overduidelijk in 1606, toen Friesland en Stad en Lande vroegen om een ‘raminge van de jaerlijcxsche costen’, een echte uitgavenbegroting dus. De Raad legde die toen inderdaad overGa naar voetnoot53., als volgt:
Buitengewoon doorzichtig is deze raming niet. Ze draagt er weinig toe bij contrôle van de overheidsuitgaven te vergemakkelijken. Maar wel springt dadelijk in het oog wat thans ook wel geen betoog meer hoeft: de begrippen staat van oorlog en begroting dekken elkaar niet. De destijds lopende staat van oorlog sloot op een bedrag van 7.320.000Ga naar voetnoot54.. Evenzeer is duidelijk, dat deze raming niet overeenkomt met de generale petitie van dat jaar, die namelijk de volgende consenten vraagt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie de petitie wil vergelijken met de raming, moet in elk geval 1.100.000 aftrekken, daar de raming noch de schuld aan Engeland, noch de aflossing aan binnenlandse crediteuren opneemt. Het vergelijkbare totaal komt dus ten hoogste op 9. 242.000, een verschil derhalve van 1.808.000. Kan dat bijgepast worden uit de pro memorie posten van de generale petitie? Niet uit de convooien en licenten, want die gebruikte men voor de oorlogvoering te water - die alweer in de raming niet voorkomt. Waarschijnlijk ook niet uit de zoutimpost, want die kwam althans gedeeltelijk ten goede aan de bescherming van de haringvissers. Misschien uit de contributie van de generaliteitslanden, maar dan toch na aftrek van de aldaar vallende kosten voor bestuur en rechtspraak, terwijl een enkel generaliteitsland - Westerwolde - direct bijdroeg in de lasten gerepartiëerd op de staat van oorlog. Stellig te weinig mogelijkheden dus om te komen tot een totaal van 1.808.000. Indien deze laatste alinea de lezer in verwarring gebracht mocht hebben, heeft ze aan haar doel beantwoord. De generaliteitsfinanciën waren zo gebrekkig georganiseerd, dat ze wel een chaotisch beeld moeten oproepen als we trachten hen naar waarheid te beschrijven. Een tweede doel, van die laatste alinea niet alleen, maar van het gehele voorafgegane betoog, is echter toch op één punt wel duidelijkheid te scheppen. De jonge Republiek heeft nooit een eigenlijke begroting gekend. De generale petitie was dat niet, want die bleef altijd een echte petitie, een verzoek aan de gewesten te consenteren in een aantal met name genoemde lasten. De staat van oorlog was het evenmin, want die gaf slechts een specificatie van de uitgaven die bestreden moesten worden uit de ordinaris quote. Dat verkleint natuurlijk de waarde van deze stukken. Ze geven geen volledig en ook geen erg helder beeld van de inkomsten en uitgaven. Toch waren ze in één opzicht van fundamenteel belang. Ze hebben er het hunne toe bijgedragen de provinciën vertrouwen te geven in de manier waarop de Generaliteit hun belangen zou weten te behartigen. De generale petitie liet de beden voortbestaan, en daarmee de zo hoog gewaardeerde vrijheid van consenteren. De staat van oorlog was het middel om ondanks die vrijheid toch een minimum garantie te verkrijgen voor een vast jaarlijks inkomen van de Generaliteit. Daarom kon men de staat ook beter zijn eigen afzonderlijk leven laten leiden, in plaats van hem te integreren in de generale petitie, wat op zichzelf heel wel mogelijk zou zijn geweest. Zo is het niet gebleven. In de tweede helft van de zeventiende eeuw werden de banden tussen staat en petitie nauwer aangehaald. Ook de staat werd nu jaarlijks aangeboden. De beginselen van de ‘ware vrijheid’ eisten ook hier de gedurige con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trôle voor de provinciën op. De staat ging nog eenmaal van aard veranderen, en werd nu zelf tot een petitieGa naar voetnoot55., in plaats van een verdeling van reeds geconsenteerde lasten. De petitie zelf werd meer en meer een toelichting op de in de staat voorgestelde wijzigingenGa naar voetnoot56.. Onlogisch was die ontwikkeling niet, maar ze maakte het de Republiek wel moeilijker de vrijheid van consenteren te blijven combineren met een goed financiëel beleid. Het tweeslachtige en ingewikkelde stelsel, dat in de Tien Jaren tot stand was gekomen, was in de eigenaardige omstandigheden van de Republiek een redelijk bruikbaar systeem, en voorzover het bewust doordacht geweest is, niet van politieke wijsheid ontbloot. |
|