Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden. Deel 88
(1973)– [tijdschrift] Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Justus Lipsius' levenskeuze: het irenisme
| |
[pagina 20]
| |
er voor Lipsius maar één weg open lag: de vreedzame weg der rede. Volgens deze schrijver hechtte Lipsius alleen waarde aan wat de confessies verbond. Pas in Lipsius' laatste levensjaren deed zich een ware kentering voor: hij wendde zich tot een werkelijk dogmatisch en streng-kerks katholicismeGa naar voetnoot7.. M.A. Nauwelaerts tenslotte oordeelde dat Lipsius noch in de reformatorische noch in de contrareformatorische beweging paste; eerst aan het eind van zijn leven werd hij gebracht tot een positieve geloofsbelijdenisGa naar voetnoot8.. Nader onderzoek van Lipsius' gedachtenwereld leert dat hij inderdaad, zoals Bouchery en Nauwelaerts al suggereerden, in zijn bewogen leven steeds één lijn trok en ondanks de evolutie van zijn ideeën steeds aan één fundamenteel inzicht heeft vastgehouden. Lipsius immers wilde bijdragen tot de hereniging van de verscheurde christenheid, boodschapper zijn van de vrede en van de verzoening, de tegenstellingen tussen de confessionele partijen overbruggen. Zijn eerste opzet was: door de studie der ‘bonae literae’ al wie in deze strijd betrokken was, het besef van de echte menselijkheid bij te brengen. Verder stelde Lipsius zich tot doel de christelijke wijsbegeerte te doen aansluiten bij de filosofie van de Oudheid, meer bepaald bij de Stoïcijnse leer. Als zij eenmaal zouden hebben geconstateerd dat deze beide filosofische systemen op vele punten overeenkwamen, zouden de verschillende christelijke confessies tot het inzicht van hun dwalingen komen en beseffen dat zij moesten terugkeren naar de wijsheid van de kerk der vroegere tijden, die de filosofie van de Oudheid in zich had opgenomen. Na zijn terugkeer uit Leiden, na zich uit het calvinistische milieu te hebben losgemaakt om zich in dienst te stellen van de roomsen aan de universiteit te Leuven, is Lipsius zijn verzoeningsideaal gestand gebleven. Zijn irenisme heeft hij nooit prijsgegeven. Lipsius' leven kan men gevoeglijk in drie perioden indelen. De eerste (1547-1578) omvat zijn vormingsjaren. In zijn kinderjaren verbleef hij in Brabant. Hij studeerde vervolgens als jongeling te Keulen, aan het jezuïetencollege, het TricoronatumGa naar voetnoot9., en ondernam een studiereis van ongeveer twintig maanden naar RomeGa naar voetnoot10., waar hij in dienst trad van GranvelleGa naar voetnoot11.. Bijna twee jaar, van 1572 tot 1574, doceerde hij aan de lutherse universiteit te JenaGa naar voetnoot12.. Aan zijn omgeving gaf hij aldaar de indruk | |
[pagina 21]
| |
oprecht luthers te denkenGa naar voetnoot13.. In het najaar van 1575 vestigde hij zich te Leuven. Op 23 januari 1576 promoveerde hij aan de universiteit, onder grote publieke toeloop, tot licenciatus iuris utriusqueGa naar voetnoot14.. Van student bracht hij het zeer vlug tot docent; van 1 juli 1576 immers tot begin maart 1578 gaf hij aan zijn Alma mater colleges over Livius en Romeinse instellingenGa naar voetnoot15.. De tijd van de volwassenheid was aangebroken. In de nieuwe politieke koers zag Lipsius echter een bedreiging. Na de verplettering van het Staatse leger te Gembloers, op 31 januari 1578, kon men een hevige reactie van het Spaans-Roomse absolutisme verwachten. Zijn professoraat in het lutherse Jena kon het Spaanse bewind hem ten kwade duiden. Vervlogen waren de dagen van tolerantie, die de Staten-Generaal in hoge mate hadden gehuldigd. Uit vrees voor de reputatie van wreedheid die de muitende Spaanse soldeniers hadden, verliet Lipsius derhalve de universiteitsstad, die op 5 februari 1578 werd geplunderdGa naar voetnoot16.. Hij vluchtte naar Antwerpen, waarheen ook de prins van Oranje en de Staten-Generaal de wijk hadden genomen. Bij zijn vriend Christoffel Plantijn genoot hij gastvrijheid. Over Brugge vertrok hij naar de pas opgerichte calvinistische universiteit te Leiden. Bij haar stichting droeg deze overigens stellig geen strengcalvinistische signatuurGa naar voetnoot17.. De Leidse periode (1578-1591) was de schoonste en vruchtbaarste van Lipsius' leven. In de loop van zijn dertien jaar professoraat publiceerde hij zijn twee levenswerken, de De Constantia libri duo, qui alloquium praecipue continent in publicis malis (1584) en de Politicorum sive civilis doctrinae libri sex, qui ad principatum maxime spectant (1589). Vanaf het begin werd de universiteit gekenmerkt door haar kosmopolitismeGa naar voetnoot18.. De curatoren immers hadden een beroep gedaan op geleerden uit Frankrijk, Engeland en Zuid-Nederland, die al snel aan de jonge universiteit een grote vermaardheid verzekerdenGa naar voetnoot19.. Vrij spoedig werd Lipsius betrokken bij de conflicten tussen de verschillende stromingen in het Leidse milieu. In de opkomende spanningen beriepen de curatoren zich herhaaldelijk op de bemiddeling van de toen reeds befaamde en gezaghebbende Zuidnederlandse humanist. ‘Ik sterf honderd maal’, | |
[pagina 22]
| |
schreef Lipsius aan Janus DousaGa naar voetnoot20. op 14 september 1585, ‘als bemiddelaar, verzoener, als afgezant naar beide partijen’Ga naar voetnoot21.. Hij had heimwee naar Brabant; ontroerd vervolgde hij zijn brief: ‘O, mijn klein landgoed! O, mijn velden! Nooit zal ik u terugzien, bevrijd van alle zorgen!’Ga naar voetnoot22.. Affectief bleef Lipsius zeer gebonden aan zijn geboortestreek; hij bleef uitkijken naar een kans om zijn arbeid in eigen land voort te zetten. Zijn verblijf te Leiden, even goed als zijn professoraat te JenaGa naar voetnoot23. beschouwde hij als iets tijdelijks. Al was hij in 1580 voor de tweede maal tot rector aangesteld, toch verstoutte hij zich op 19 oktober aan zijn vriend Dousa te schrijven, dat hij eraan dacht te gaan vluchten, waar ter wereld ookGa naar voetnoot24.. Later, in een brief van 2 juni 1591, zal hij aan zijn vriend toevertrouwen dat hij tegen zijn zin het professoraat had waargenomenGa naar voetnoot25.. Volledig gelukkig heeft Lipsius zich te Leiden niet gevoeld. Zijn beslissing de universiteitsstad te verlaten, was dan ook de vrucht van een langdurig overlegGa naar voetnoot26.. G. Oestreich houdt minder rekening met Lipsius' herhaaldelijk uitgesproken verlangen van een terugkeer naar zijn vaderland, wanneer hij schrijft dat diens autobiografieGa naar voetnoot27. sterk apologetisch gekleurd isGa naar voetnoot28.. Insgelijks heeft Fr. de Nave in haar voortreffelijke studie sterk het accent gelegd op Lipsius' laatste moeilijkheden te Leiden: zijn polemiek met Dirck CoornhertGa naar voetnoot29.. In deze pijnlijke twist in zake de verhouding Kerk en StaatGa naar voetnoot30., ziet zij niet de aanleiding, doch eerder de ware reden van Lipsius' vertrekGa naar voetnoot31.. Daar Lipsius er sinds lang aan dacht het calvinistische Leiden te verlaten, hadden zijn vrienden in het Zuiden zijn terugkomst zorgvuldig voorbereid. Reeds in 1586 | |
[pagina 23]
| |
had Nicolaus OudaertGa naar voetnoot32. zich ingezet om Lipsius naar Leuven te ontbieden. Om hem moed en vertrouwen te geven, schreef hij hem op 12 oktober, dat Laevinus TorrentiusGa naar voetnoot33. voor een leerstoel zou instaan; op de bereidwilligheid van de bisschop mocht Lipsius stellig rekenenGa naar voetnoot34.. In 1591 deed Lipsius de laatste stap: hij keerde naar de Zuidelijke Nederlanden terug. De laatste fase (1591-1606), die men de Leuvense periode kan noemen, was begonnen. Gehoor gevend aan zijn geestelijke raadsman, Martinus Antonius DelrioGa naar voetnoot35., begaf hij zich niet onmiddellijk naar zijn geboortestreek. In Mainz verzoendeGa naar voetnoot36. hij zich door toedoen van de jezuïeten met de rooms-katholieke kerkGa naar voetnoot37.. Hij hield zich verder schuil te Spa. ‘Ik meen dat gij u moet schuilhouden’, had Delrio hem immers op 24 mei 1591 geschreven, ‘tot al uw zaken uit de schuilhoek van Amphitrite aan het licht kunnen komen’Ga naar voetnoot38.. Nog op 3 september schreef Lipsius aan Cornelius AerssensGa naar voetnoot39., dat hij de winter te Luik zou doorbrengen, alhoewel hij afwisselend uit Italië en uit Duitsland sollicitaties ontving; de groothertog van Toscane bleef aandringen, hem een honorarium van duizend gulden aanbiedendGa naar voetnoot40.. Spijts alles bleef Lipsius op de uitkijk. Het afwijzen van elke gunstige aanbieding verraadt zijn voorkeur voor een benoeming aan de katholieke universiteit te Leuven. Aan diverse vereisten diende echter te worden voldaan. Hoofdzaak was een ondubbelzinnige waarborg van zijn orthodoxie en van zijn wilsvolharding. Het was | |
[pagina 24]
| |
dan ook begrijpelijk, dat Lipsius steeds getuigde van zijn vaste voornemen ten dienste te staan van de roomse kerk, en dat hij zich herhaaldelijk verontschuldigde zich niet eerder bij de roomse rangen te hebben gevoegdGa naar voetnoot41.. Voor een benoeming aan de universiteit had hij steun, zoal niet dekking nodig. Delrio gaf hem de raad, bij Torrentius aan te dringenGa naar voetnoot42.. De correspondentie uit Lipsius' laatste verblijfsjaren te Leiden en uit het jaar van zijn overkomst laat er geen twijfel over, dat de invloedrijke bisschop de gewichtigste rol gespeeld heeft in Lipsius' benoeming aan de Leuvense universiteit. Getuige hiervan Torrentius' brief van 19 september 1592 aan Andreas SchottusGa naar voetnoot43., waarin hij hem toevertrouwde dat hij Lipsius had weten over te halen voor zijn verdere werkzaamheden de voorkeur aan Leuven te geven, en dat hij vervolgens Lipsius' kandidatuur voor een benoeming aan de Leuvense universiteit bij de Staten van Brabant met hart en ziel had gesteundGa naar voetnoot44.. Inmiddels had Lipsius het geraden gevonden zich te beveiligen door een officieel getuigschrift dat voor zijn orthodoxie borg stond. Uit een brief van 1 juni 1591 aan Delrio vernemen wij dat Lipsius van zins was aan de rector van het jezuïetencollege te Luik, Joannes a CampisGa naar voetnoot45., te vragen iets kort en eenvoudig neer te schrijven, niet overigens met apologetische bijbedoelingen, want hij verkoos bij de katholieken te getuigen door zijn levenswandel, en niet door bewijsstukken. In de gegeven omstandigheden nochtans voelde hij zich tot dat verzoek verplicht, omdat anderen het van hem verwachttenGa naar voetnoot46.. De rector van het Luikse college verstrekte hem derhalve een getuigschrift waarin zijn rechtgelovigheid alsmede zijn dienstwilligheid voor het ware geloof en voor de staat bevestigd werdenGa naar voetnoot47.. In een brief van 16 juli 1592 aan Jacobus Sirmondus, secretaris van de generaal van de jezuïetenorde, Claudius AquavivaGa naar voetnoot48., liet hij opnieuw duidelijk de gezindheid blijken die in zijn brief aan Delrio zo scherp was uitgekomen. Hij begaf zich naar Leuven, schreef hij, naar de burcht van de katholieken; daarmee wilde hij duidelijk stellen dat hij daadwerkelijk tot de ‘goeden’ was overgegaan. Meteen maakte hij een eind én aan de hoop én aan het gepraat der gereformeerdenGa naar voetnoot49.. Dat hij op zijn vaste en | |
[pagina 25]
| |
voor hem heilzame beslissing nooit zou terugkomen, had hij reeds op 2 juni 1592 aan J. Dousa verzekerdGa naar voetnoot50.. Weloverwogen berekening en weloverdachte voorzichtigheid zetten derhalve Lipsius ertoe aan, de ongunstige indruk van het verleden bij de roomsen uit te wissen om zich in hun midden een onbesproken en veilige toekomst te verzekeren. Doch in geest en gemoed bleef hij vasthouden aan zijn vroeger ingenomen wens: in de verscheurde christenheid de verschillende partijen tot verzoening te brengen dank zij de terugkeer tot het geloof van de primitieve kerk. Lipsius zocht niet naar een nieuwe geloofsbewegingGa naar voetnoot51., maar naar een gezuiverd geloof, vrij van alle politieke bijbedoelingenGa naar voetnoot52.. Kort na zijn terugkeer uit Leiden schreef hij in een brief van 21 april 1591 aan Franciscus BencioGa naar voetnoot53., waarin hij overduidelijk zijn geloofsvisie uitdrukte: waar is voor hem het geloof der primitieve kerkGa naar voetnoot54.. Zelden heeft Lipsius zijn gemoed zo spontaan uitgestort en zijn standpunt zo duidelijk verwoord als in zijn brief van 7 juli 1592 aan de Leuvense theoloog Embert EveraertsGa naar voetnoot55.. Zijn afwijking van de rechte weg in de algemene verwarring betreurde hij, maar met de daad zal hij in het vervolg duidelijk maken én zijn gehechtheid aan de eerste kerk én zijn voorliefde voor een geordende Staat en voor de wettige vorstGa naar voetnoot56.. Reeds tijdens zijn Leidse periode was Lipsius in de Politica tot de slotsom gekomen dat rust en orde in de Staat onontbeerlijk zijn voor de door alle confessies gewenste godsdienstvrede. De vrijheid van iedereen kan het best worden gewaarborgd door een ordelijk bestuur, dat tolerantie en strengheid harmonisch weet te verenigenGa naar voetnoot57.. Daarom mogen noch vorsten, noch individuen naar goeddunken hun religieuze overtuiging aan anderen opleggenGa naar voetnoot58.. Lipsius' ideaal is de verdraagzaamheid gebleven, doch | |
[pagina 26]
| |
deze vrijheid diende beschermd. Wie dus de rechten van de vrijheid niet wil eren, moet op grond van deze vrijheid zelf uit de gemeenschap worden verbannenGa naar voetnoot59.. Zijn aanstelling aan de Leuvense universiteit in september 1592 heeft de befaamde Nederlandse humanist met geduld en toegevingen moeten afkopen. Zo schikte hij zich, naar wij uit Delrio's brief van 14 oktober 1592 vernemen, in de verplichting een belijdenis van orthodoxie af te leggen. Lipsius ging goedschiks mee, omdat hierdoor de brutale aanvallen van bepaalde tegenstanders enigszins werden afgeslagenGa naar voetnoot60.. Lipsius' uitgesproken voorkeur voor een benoeming aan de Leuvense universiteit kan, naar het ons voorkomt, op zeer verschillende manieren worden verklaard. Het is mogelijk dat de herinnering aan het milieu waar hij in zijn jeugdjaren een gewaardeerde opleiding had genoten, en waar hij reeds vroeger had gedoceerd, voor hem een emotionele binding vormde. Ook kan hij, gelet op de faam van de universiteit, hebben verlangd er een roemvolle opdracht te vervullenGa naar voetnoot61.. Men bedenke dat Lipsius voor roem en waardering nooit ongevoelig is geweest. Die snaar wist de invloedrijke Hendrik van CuyckGa naar voetnoot62. trouwens te gelegener tijd aan te raken. Op 1 oktober 1591 schreef deze aan Lipsius: Wat nu verder uw terugkeer betreft, wees ervan overtuigd dat allen te Leuven ten zeerste wensen dat U deze universiteit, uw Alma mater, die wij vroeger bloeiend hebben gekend, waar U uw diploma ter bevestiging van uw geleerdheid hebt verkregen, waar U tevens de geschiedenis schitterend hebt gedoceerd, door de beroemdheid van uw naam, nu zij bijna zieltogend is, zoudt verlevendigenGa naar voetnoot63..
Naast al deze motieven bleef echter voor Lipsius hoofdzaak, zijn vurige wens het verzoeningswerk ten bate van eigen volk voort te zetten. Uit zijn laatste levensjaren dateren twee belangrijke werken, Manuductionis ad Stoicam philosophiam libri tres en Physiologiae Stoicorum libri tres, beide in 1604 uitgegeven. In het eerste werk behandelt hij de geschiedenis van de Stoa en de stoïcijnse ethiek en geeft hij tot slot een diepzinnige omschrijving van het begrip ‘ware wijsheid’. In de Physiologia bestudeert hij de leer van de Stoa over de godheid, de wereld en de mens. In beide werken verdedigt hij de dringende noodzakelijkheid van een menswaardig begrip voor alle mensen, in het bijzonder voor hun | |
[pagina 27]
| |
persoonlijke geloofsovertuiging. Hij gaf dus veel meer dan een wetenschappelijke uiteenzetting van de stoïcijnse leer. In feite waren deze boeken over de Stoa voor hem in de eerste plaats een middel om zijn eigen ideeën over de universele harmonie te verbreidenGa naar voetnoot64.. Veel heeft Lipsius van Seneca overgenomen, maar slaafs navolgen werd het nietGa naar voetnoot65.. Wat Lipsius' belangstelling in de Stoa bijzonder gaande hield, was de grondslag van deze leer: haar streven naar verzoeningGa naar voetnoot66.. Naast de filosofie hadden ook andere ontwerpen zijn volle aandacht. In 1605 kwam bij Jan Moretus te Antwerpen van de pers Lipsius' groot werk, Monita et exempla politica. Libri duo, qui virtutes et vitia Principum spectant. In zijn laatste werk over de staatkunde blijft hij zijn inzichten der vorige jaren trouw. Veel nadruk immers legt hij op de eigenschap waardoor een goede vorst bij uitstek gekenmerkt wordt: de zachtmoedigheidGa naar voetnoot67.. Niet alleen moet de vorst in de strafvordering zachtmoedig, hij moet immer vergevensgezind zijnGa naar voetnoot68.. In de Monita blijft Lipsius bij zijn vroeger ingenomen standpuntGa naar voetnoot69.. Al zijn de rechtvaardigheid en de zachtmoedigheid de meest onontbeerlijke eigenschappen voor een heerser, deze mag toch nooit uit het oog verliezen dat de godsdienstzin de stevige grondslag van de gemeenschap blijftGa naar voetnoot70.. Zijn werk droeg hij op aan aartshertog Albertus, met de duidelijke bedoeling het niet slechts luister te verzekeren, doch zich vooral onder diens hoge bescherming veilig te stellenGa naar voetnoot71., te meer daar hij in de Monita wenken gaf aan de gezagdragers in de Zuidelijke NederlandenGa naar voetnoot72.. Weliswaar waren zulke raadgevingen reeds vaak neergelegd in soortgelijke vorstenspiegels uit de Renaissance, als in Erasmus' Institutio principis christiani (1516) en Juan de Mariana'sGa naar voetnoot73. De rege et regis institutione (1599), Lipsius' verdienste reikt nochtans verder. In zijn twee grote werken over de Staatkunde wilde hij immers op wezenlijk dezelfde manier aangevenGa naar voetnoot74. hoe de verzoening in de verscheurde christenheid tot stand kon worden gebracht. Waar de burgers onderlinge verschillen hebben, had hij in zijn Politica geschreven, moet men niet streven naar een | |
[pagina 28]
| |
overwinning van de ene partij op de andere maar liever een overeenkomst trachten te bereikenGa naar voetnoot75.. In deze woorden had Lipsius zijn hartewens en zijn levensdroom uitgedrukt. Voor hem was de godsdienstvorm derhalve bijzaakGa naar voetnoot76., de eenheid der christenen hoofdzaakGa naar voetnoot77.. Reeds in een brief van 2 januari 1585 gewaagt hij aan Torrentius van een boek, ‘De recta institutione iuventutis’, dat hij zich voorneemt te schrijvenGa naar voetnoot78.. Maar dit werk, dat hem ongetwijfeld na aan het hart ging, zag nooit het licht. Wel is hij in zijn Leuvense tijd bezig met een groot opgezet plan, waarmee hij pedagogische doeleinden nastreefde: het uitgeven van een reeks cultuurhistorische handboeken onder de titel, ‘Fax Historica’. Dit ambitieuze ontwerp, waarvan hij in een brief van 3 november 1592 aan N. Oudartus sprakGa naar voetnoot79., heeft hij echter niet kunnen verwezenlijken. Zijn werk ving hij aan met de uitgave van de De militia romana libri V, commentarius ad Polybium (1595). Andere publikaties zouden hierop volgen: Admiranda sive de magnitudine romana libri IV (1598), De Vesta et Vestalibus syntagma (1603). Deze werken zijn als het ware onderdelen van het grootse oeuvre over de instellingen én van de Romeinen én van de Grieken, de ‘Fax Historica’, waarvan hij droomdeGa naar voetnoot80.. Merkwaardig uit de Leuvense periode zijn tevens Lipsius' Latijnse tekstuitgaven. Vermelden wij zijn Dissertatiuncula apud Principes: item C. Plinii Panegyricus liber Traiano dictus (1600), L. Ann. Senecae philosophi opera quae exstant omnia (1605). In het eerste werk wordt Trajanus gesteld als toonbeeld van gematigdheid, daar hij zich niet om de godsdienstvormen maar om het zedelijkheidsgevoel van het hem toevertrouwde volk bekommerde. Dezelfde gedachteGa naar voetnoot81., met dezelfde verwijzing naar Seneca, had Lipsius reeds in zijn Politica geuitGa naar voetnoot82.. Zijn laatste werk was een nieuwe bijdrage in zijn reeks studies over en pleidooien voor de stoïcijnse filosofie. Op de vraag of Lipsius Seneca's standpunten overnam kan men antwoorden met een verwijzing naar zijn uitbundige lof en uitzonderlijke waardering voor Seneca's oordeel. Niet slechts heeft hij de grootste bewondering voor de stoïcijnse wijsgeer, maar hij wil hem werkelijk als leermeester volgen. Nochtans is het niet | |
[pagina 29]
| |
op de eerste plaats de mens die ten voorbeeld wordt gesteld, het gaat om diens geschriften en leerGa naar voetnoot83.. Twee aspecten van de stoïcijnse leer trokken Lipsius aan: haar ethiek die de poort opende voor een christelijke levensvisie, en haar staatkunde die de gezagdragers tot leidraad kon dienenGa naar voetnoot84.. Lipsius' cultuurhistorische en filologische werken vormden of de neerslag van zijn cursussen, óf dienden als materiaal voor zijn colleges in de Romeinse geschiedenis en instellingen en in de Latijnse taal- en letterkundeGa naar voetnoot85.. Ook zijn briefwisseling licht ons in over zijn professorale activiteit. Zijn colleges had hij te Leuven ingezet met een commentaar op Florus en op J. Caesar's De bello civiliGa naar voetnoot86.. Twee jaar later gaf hij colleges over SenecaGa naar voetnoot87.. Zijn professoraat te Leuven was, naar L. Torrentius aan Dominicus LampsoniusGa naar voetnoot88. voorzegde, de laatste parel aan de kroonGa naar voetnoot89.. Openhartig mocht Lipsius in een brief van 9 maart 1595 aan Oudartus getuigen dat hij voor de vorming van de jeugd zijn krachten niet had gespaardGa naar voetnoot90.. Te Leuven heeft Lipsius zijn laatste levenskrachten ingezet voor de verwezenlijking van zijn ideaal. Zijn gevoel van verbondenheid met de stad en met zijn Alma mater zette hem, reeds door de ziekte gebroken, aan tot het schrijven van een geschiedenis der universiteitsstadGa naar voetnoot91.. Hij hield van Leuven, de geboortestad van zijn voorouders. Tevens was hij gehecht aan zijn geboorteplaats Overijse, niet ver van de moederstad gelegenGa naar voetnoot92.. Zijn genegenheid voor Leuven, schreef hij op 8 juli 1592 aan E. Everaerts, zal niemand hem ooit ontnemenGa naar voetnoot93.. Betekende voor Lipsius de terugkeer tot de roomsen het afleggen van zijn irenisme, het verloochenen of afzweren van een groots verleden, het definitief verzaken van zijn campagne tot verzoening van de confessionele strekkingen, kortom, hield | |
[pagina 30]
| |
zijn terugkeer tot het orthodoxe Leuven het herroepen van het verleden in? Zeker niet. Verschanst achter de veilige wallen van het orthodoxe geloof, was Lipsius voornemens te Leuven zijn levensdroom nieuwe gestalte te geven en te blijven ijveren voor een toenadering van de steeds meer uiteenlopende christelijke confessies. Middel daartoe: door de verspreiding van de ‘bonae litterae’ een gunstig klimaat scheppen voor een breed denkend humanisme. De klassieke Oudheid immers geeft de mens een nieuwe levenshouding; zij maakt hem eerst in de ware zin des woords tot volwaardig mens. De eruditie nu, die de Oudheid de mens verschaft, vormt de beste grondslag voor een fundamenteel, een evangelisch christendom. Erasmus had Lipsius de weg gewezen naar een humanisme dat én de ‘bonae litterae’ én de oude, voor beide partijen aanvaardbare theologie wilde doen herlevenGa naar voetnoot94.. Het christendom moet immers, steeds naar Erasmus, zijn voedingsbodem vinden in de verworvenheid der klassieke Oudheid, die vervolgens door de kennis der Schrift moet worden aangevuldGa naar voetnoot95.. In het voetspoor van Erasmus, die in Seneca de secure verbindingsweg van de klassieke Oudheid naar het christelijk geloof gezien hadGa naar voetnoot96., voelde Lipsius zich veilig. Geen wonder, dat hij Seneca noemt de grote onder de grotenGa naar voetnoot97.. In de boodschap van de Stoa had Lipsius immers vérstrekkende horizonten ontdekt; te Leuven zou hij derhalve bij de stoïcijnse levensvisie immer meer aanleunen. In zijn Manuductio haalt hij een tekst aan uit Seneca's De Clementia, die voor zijn gedachtenwereld kenschetsend is. Ik weet dat de sekte der Stoïcijnen een slechte naam bij de onkundigen heeft, omdat zij te hardvochtig is en niet bij machte aan vorsten en koningen goede raad te geven. Maar feitelijk bestaat er geen sekte die meer op goedheid en zachtmoedigheid is gesteld; geen enkele heeft meer liefde voor de mensen en heeft meer aandacht voor het welzijn van de gemeenschap. Het ideaal dat zij voorhoudt, is er een van dienstvaardigheid en van dienstwilligheid. Zij vraagt ons niet alleen bekommerd te zijn om onszelf, maar voor allen en voor iedereen in het bijzonderGa naar voetnoot98.. Voor Lipsius culmineerde het stoïcijnse denken in de boodschap van een menslievend begrip voor de anderen en in een oproep tot universalisme. De Stoa was derhalve de voorbode van het irenisme. Aan de hand van deze filosofie bleef Lip- | |
[pagina 31]
| |
sius zijn levensvisie, zijn hoop op een compromis en op een verzoening der partijen in de verscheurde christenheid uitdragen. Torrentius' raad indachtig, die hem bij het verschijnen van de De Constantia, in een brief van 5 april 1584, gewezen had op het gevaar van een te slaafse navolging der Stoïcijnen en van andere heidense filosofenGa naar voetnoot99., noteerde Lipsius in zijn Manuductio dat, al stond de overeenkomst van de Stoa en het christendom op vele punten vast, men toch ook oog moest hebben voor de verschillenGa naar voetnoot100.. Lipsius beoogde derhalve niet zozeer de overeenkomst tussen het stoïcisme en het christendom vast te stellenGa naar voetnoot101., als wel duidelijk te maken dat de Stoa de propaedeuse van het christelijke denken vormde. Begrip voor andermans standpunt bleef voor Lipsius de hoofdzaak, met als logisch gevolg voor de christenen: aanvaarding van de diversiteit der geloofsmodaliteiten. Toch was het van wezenlijk belang om het over enkele fundamentele geloofspunten eens te worden. Lipsius was dus voorstander van een uniformiteit die een diversiteit insloot. ‘Oorzaak van alle kwalen’, schreef hij in de Manuductio, ‘is het feit dat de stervelingen de algemene begrippen niet kunnen aanpassen aan de afzonderlijke situaties’Ga naar voetnoot102.. Het is belangrijk deze constantheid van Lipsius' gedachten vast te stellen. In zijn Politica van 1589, uit zijn Leidse tijd, kwam hij bij zijn behandeling van de godsdienstige vraagstukken tot dezelfde mening. Hij merkte op dat overhaast optreden tegen andermans afwijkende gezindheid doorgaans een grove vergissing is, daar het samenleven met de anderen soms wenselijker is dan ontijdig olie op het vuur te gietenGa naar voetnoot103.. Geen veroordeling dus van de andersdenkenden, de ketters, op grond van hun afwijkende geloofsovertuiging. Lipsius schaarde zich derhalve bij de irenisten, die van oordeel waren dat andersdenkenden niet als hoogmoedigen, maar als dwalenden moesten worden behandeldGa naar voetnoot104.. De eerlijkste houding van een vorst jegens hen was de barmhartigheid, had hij in zijn Politica geschrevenGa naar voetnoot105.. Dezelfde barmhartigheid blijft hij als christelijke deugd hooghouden in zijn ManuductioGa naar voetnoot106.. Lipsius realiseerde zich hoe gewaagd zijn stelling was dat de verscheidenheid in de geloofsopvatting straffeloos aanvaard moest worden. Hij verantwoordde zijn houding door zich te verschuilen achter Seneca's gezag. ‘Ook Seneca heeft dit opgemerkt en onverschrokken uitgedrukt: “Niemand heeft God gekend. Velen be- | |
[pagina 32]
| |
oordelen hem verkeerd, zonder een straf te verdienen”’Ga naar voetnoot107.. Lipsius verstoutte zich verder aan een gewaagde parallel. Beter is het te zwijgen over Gods natuur, schreef hij, daar ook de christenen haar onvoldoende kennen, want de Schrift verschaft hun slechts een vluchtige kennisnemingGa naar voetnoot108.. In de Politica had hij zich nog voorzichtiger en algemener over Gods natuur uitgesproken. Toch gaf hij in dat boek duidelijk aan dat verschillen in de Godsverering aanvaardbaar waren aangezien het, zo schreef hij, voor een mens voldoende was aan het bestaan van één God te geloven, de heerser over al het geschapeneGa naar voetnoot109.. Zijn gedachte vatte hij samen in de stelling, dat het niet ongevaarlijk is over God meer te willen zeggen daar Hij beter gekend wordt, wanneer men Hem niet kentGa naar voetnoot110.. Met deze geruststellende visie wilde Lipsius derhalve de twist rond de modaliteiten van de Godsverering transcenderen, te meer daar hij verder de lezer van de Politica de raad gaf in de openbare Godsverering steeds de nadruk op het inwendige te leggenGa naar voetnoot111.. Kenschetsend is ook dat Lipsius, wanneer hij over zijn persoonlijk geloof spreekt, zich van zeer algemene formules bedient, en doorgaans wel zijn diepe vroomheid affirmeert maar alle vragen van dogmatische aard zorgvuldig buiten beschouwing laatGa naar voetnoot112.. ‘Twee dingen zijn voor hem van fundamenteel belang’, schreef Bouchery, ‘geloof en “innerlijke” cultus, wat zoveel betekent als: leven volgens het geloof’Ga naar voetnoot113.. Lipsius' streven te Leiden én te Leuven stond in één lijn: een onverdroten zoeken naar universeel begrip. Zich vooral tot de roomsen wendend, schreef hij in zijn Physiologia: ‘Allen zijn wij medeburgers van dezelfde stad’Ga naar voetnoot114.. Steeds verlangde hij naar eendracht in de verdeelde christelijke wereld. Hiervoor zocht hij steun bij de klassieke schrijvers, omdat hij de Oudheid beschouwde als de propaedeuse van een waarachtig christendom. Voor Lipsius moest het geloof dus een bindteken tussen de mensen en in het bijzonder tussen de christenen en geen haard van tweedracht zijnGa naar voetnoot115.. En het was Erasmus die hem hielp de weg te vinden naar de idealen van het vroege ChristendomGa naar voetnoot116.. Lipsius' gedurfde stelling dat in de geloofsbelijdenis een zeker pluralisme geduld moest worden, een stelling waarvoor hij zich | |
[pagina 33]
| |
op het gezag van de klassieke schrijvers beriepGa naar voetnoot117., was de censor Guilielmus FabriciusGa naar voetnoot118. niet ontgaan. Uiterst voorzichtig immers had deze zijn goedkeuring van Lipsius' laatste filosofisch werk geformuleerd: ‘Deze Physiologia, waarin vele beweringen niet van de auteur zijn, maar naar de zienswijze der Stoïcijnen worden voorgehouden, kan gedrukt worden, ter belichting van Seneca’Ga naar voetnoot119.. Seneca was ongetwijfeld voor Lipsius, bepaald in zijn Leuvense tijd, de beste schutsheer voor de verspreiding van zijn irenisme. Zo'n steun was verre van overbodig, want in deze jaren was de grens tussen het rooms-katholicisme en de Hervorming reeds duidelijk afgebakend. In toonaangevende kringen meende men tegen de ketters te moeten optreden, omdat dezen zich schuldig hadden gemaakt aan ontrouw aan hun belofte. In het concilie van Trente had de partij van de onverzoenlijken de overwinning behaald op enige concilievaders die een irenisch standpunt aanhingenGa naar voetnoot120.. Aan de andere kant gingen ook de calvinisten te Genève er toe over ketterprocessen te voeren. Michaël Servet onderging de doodstraf op de brandstapel in 1553. Voor Calvijn wettigde de ontrouw aan een fundamenteel geloofsartikel het strengste optredenGa naar voetnoot121.. Al klonken naar aanleiding van Servets terechtstelling afkeurende stemmen, zoals die van Sebastiaan CastellioGa naar voetnoot122., toch deelde de invloedrijke Theodorus BezaGa naar voetnoot123. Calvijns standpunt, dat halsstarrige ketters ter dood mochten worden veroordeeldGa naar voetnoot124.. Calvijn en Beza verdedigden in hun geschriften het recht der burgerlijke overheid, ketters met de dood te straffenGa naar voetnoot125.. | |
[pagina 34]
| |
Niemand derhalve, behalve de Erasmianen wilde destijds van verdraagzaamheid iets weten. Met betrekking tot de brandende kwestie van de bestraffing der ketters nam Lipsius in zijn Politica op grond van het zelfverdedigingsrecht van de Staat een streng doch genuanceerd standpunt inGa naar voetnoot126.. Volgens hem werd de veiligheid van de Staat door onruststokers bedreigd waardoor juist de godsdienstvrijheid het grootste gevaar liep; deze ketters mochten derhalve worden gestraftGa naar voetnoot127.. Essentieel is dus het onderscheid dat Lipsius maakte tussen de ketters die de openbare rust verstoren en de gelovigen die er een andere overtuiging op nahouden. Een afwijkende geloofsbelijdenis was voor hem geen geldende reden tot vervolging. Uit het feit dat Lipsius eerst de staatsorde wilde verzekeren en daarna de godsdienstvrijheid, volgt natuurlijk niet dat hij deze vrijheid vreesde als een gevaar voor de religieGa naar voetnoot128.. Het ging er om dat de vorst zorgde voor een gunstig en rustig klimaat dat de ontplooiing van de godsdienst mogelijk maakte. Hem werd nochtans geen inmengingsrecht in de Kerk toegestaanGa naar voetnoot129.. Lipsius verlangde naar vrede als vrucht van de goede verstandhouding onder de verschillende confessies. Dat God de mensen heil brenge, geen rampen, dat Hij een eind make aan het geweld, had hij in een openhartig slotgebed van het vijfde boek van zijn Politica geschrevenGa naar voetnoot130.. Te Leiden gaf Lipsius in zijn De Constantia de weg naar dit wederzijds begrip aan; daarom werd de vorst het gevoel voor maat aangeprezenGa naar voetnoot131.. In zijn denken valt deze constante bezorgdheid over de helse en bijna ongeneeslijke kwaal van de onverdraagzaamheid sterk op. Eerlijk en langs rationele wegen zocht hij naar een oplossing voor hét probleem van zijn tijd: de feitelijkheid van de intolerantie. ‘Ik heb naar troostmiddelen gezocht voor de kwalen van de gemeenschap’, schreef hij in zijn inleidend woord tot de lezer. Niet zonder een zekere zelfingenomenheid vervolgde hij: ‘Wie heeft het vóór mij gedaan?’Ga naar voetnoot132.. In een tijd, rijk aan twisten, subtiliteiten en strijd, in een eeuw van onbegrip, heeft men niets meer bereikt dan met de Socrates van Aristophanes op de wolken te wandelenGa naar voetnoot133.. Temidden van | |
[pagina 35]
| |
zoveel gewelddadigheid moet de mens naar nieuwe uitwegen zoeken. Twee mogelijkheden worden hem geboden: de stoïcijnse levenswijze of de levenswandel van de christenen, die steun zoeken in de openbaring. Beide houdingen zijn waardevol maar moeten volgens Lipsius worden gecombineerd: de heidense filosofie moet aan de geopenbaarde waarheid worden gekoppeldGa naar voetnoot134.. Hij zocht derhalve naar een ruime consensus die verzoening tussen de uiteenlopende confessionele meningen kon bevorderen. In de Politica en de Ad libros politicorum breves notae tekende zijn irenisme zich nog scherper af. De vorsten gaf hij de raad menslievendheid en toegevendheid te betrachten. In geen enkel geval mochten zij gehoor geven aan onruststokers die maar niet verzadigd raken van het bloedvergieten van onschuldige slachtoffers en de vorsten aansporen tot wreedaardige bestraffing en ongenadige oordeelvellingGa naar voetnoot135.. Ook in de latere jaren blijft het irenisme Lipsius' hartewens. In zijn laatste werk over de staatkunde, de Monita et exempla politica, vraagt hij met aandrang aan de vorst, zich aan de zachtmoedigheid te spiegelen en zodanig begrip voor zijn onderdanen op te brengen dat hij, waar nodig de wet met mildheid weet te interpreterenGa naar voetnoot136.. Zachtmoedigheid en vergevensgezindheid sieren de vader van de gemeenschapGa naar voetnoot137.. In Lipsius' laatste levensjaren valt een duidelijke ontwikkeling in zijn irenisme op: de noodzaak van toegevendheid en van begrip voor de andersgezinden evolueert merkbaar tot de ethische imperatief van de barmhartigheidGa naar voetnoot138.. Het irenisme dezer jaren is derhalve christelijker gekleurd. Al blijft hij nog immer steun bij de Stoïcijnen zoeken, hij leunt steeds meer bij de openbaring aanGa naar voetnoot139.. Ondanks deze onmiskenbare terugkeer tot het orthodoxe katholicismeGa naar voetnoot140., bleef | |
[pagina 36]
| |
Lipsius én in zijn werken over de staatkunde én in zijn filosofische boeken zijn irenistisch standpunt uitdragen en handhaafde hij zijn mening dat de ‘bonae litterae’ als middel tot verzoening fungeren konden. Steeds weer stelde hij dat deze alom de belangstelling deden herleven voor de klassieke schrijvers in het bijzonder voor de Stoïcijnen, die een redelijk humanisme verdedigdenGa naar voetnoot141. en derhalve eerbied voor de persoon. Dit teruggrijpen naar de litteraire nalatenschap der heidense schrijvers vergde echter allerminst het opgeven van de christelijke beginselen. Integendeel, het erfdeel van de Oudheid vormde voor Lipsius het uitgangspunt voor de ontwikkeling van een verruimd en vernieuwd christendom dat met een te strak dogmatisme wilde breken. De wijsheid der oude schrijvers moest leiden tot een verjongde levensbeschouwing die aanvaardbaar zou zijn voor de humanisten zowel in het kamp van de Reformatie als in dat van de Contrareformatie, omdat beiden besloten hadden af te zien van theologische twistvragen. Dat Lipsius met de publikatie van op het eerste gezicht louter cultuurhistorische werken tevens zijn irenische visie wilde verbreiden, blijkt duidelijk uit de opdrachtGa naar voetnoot142. van één zijner laatste werken, De Vesta et Vestalibus syntagmaGa naar voetnoot143.. Zijn terugkeer tot de roomsen impliceerde dus geen onvoorwaardelijke aanvaarding van de confessionele stellingenGa naar voetnoot144.; hij betekende noch het afzweren van een groots verleden noch het verloochenen van zijn oude verlangen om partijen die zo sterk verschillende geloofsovertuigingen aanhingen, te leren elkaar beter te begrijpen en in eendracht samen te leven. Spijts de evolutie van zijn ideeënwereld, die hem duidelijk tot een roomse geloofsbelijdenis bracht, bleef Lipsius steeds aan zijn oorspronkelijke visie vasthouden. Steeds heeft hij, naar het voorbeeld van Erasmus, onverdroten en onverminderd willen bijdragen tot de hereniging van de tragisch verscheurde christenheid. Hij heeft de strijd ter verdediging van de intellectuele vrijheid gestreden tegen degenen die een vernieuwing van de geest door terugkeer tot de bronnen afkeurden, tegen hen die de gebondenheid verkozen boven de vrijheid des geestes, tegen degenen tenslotte die geweld en onbegrip stelden boven toegevendheid en begrip voor de andersgezinden. Te Leuven, waar hij zijn academische vorming had gekregen en zijn laatste levensjaren met liefde wijdde aan | |
[pagina 37]
| |
de opleiding van de hem toevertrouwde jeugd, bleef Lipsius zich inzetten voor een verruimd en vernieuwd christendom naar de maatstaf van de vroeg-christelijke gemeente. Onversaagd bleef hij zijn levensoptie gestand. Na zijn verblijf te Leiden was het vanuit Leuven dat hij de Nederlanden met een ontzaglijk cultuurpatrimonium heeft verrijkt en Europa heeft gewezen op de dringende noodzaak van religieuze en politieke verzoening. |
|